ECLI:NL:RBOBR:2022:1873

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
21/1011
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen natuurvergunning niet-ontvankelijk wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 mei 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep tegen een natuurvergunning. Het beroep was ingediend door Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en vereniging Leefmilieu, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof. De vergunning was verleend door het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant voor het uitbreiden van veehouderijen in Alphen. De rechtbank oordeelde dat het beroep te laat was ingediend, aangezien de eisers de termijn van zes weken overschreden hadden. De eisers stelden dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat zij vertrouwden op een elektronische verzending van het besluit door verweerder. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder niet mocht aannemen dat het besluit enkel elektronisch verzonden kon worden, omdat de eisers niet expliciet hadden aangegeven dat zij langs deze weg bereikbaar waren. Ondanks deze tekortkoming in de communicatie, oordeelde de rechtbank dat de eisers zelf eerder hadden moeten informeren over de vergunning, gezien het tijdsverloop en het feit dat zij bijgestaan werden door een professionele rechtsbijstandverlener. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1011

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 mei 2022 in de zaak tussen

Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., te Nijmegen, en de
vereniging Leefmilieu, te Nijmegen, eisers
(gemachtigde: ir. A.K.M. van Hoof),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Speekenbrink).

Procesverloop

In het besluit van 12 januari 2018 (bestreden besluit) heeft verweerder aan
[naam] te Alphen een vergunning krachtens artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleend voor het uitbreiden/wijzigen van een tweetal veehouderijen gelegen aan [adres 1] te Alphen respectievelijk [adres 2] te Alphen, in de gemeente Alphen-Chaam.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
In deze zaak gaat het over de vraag of het beroep van eisers ontvankelijk is, ook al is het beroep te laat ingediend.
2. Eisers hebben bij brief van 21 april 2021 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Voor het instellen van beroep geldt een termijn van zes weken. Op grond van de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) begint die termijn te lopen op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven manier is bekendgemaakt. Het te laat indienen van een beroepschrift is op grond van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat tot een of meer belanghebbenden is gericht en dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onder a, van de Awb ter inzage is gelegd.
3. Het definitieve besluit en de bijbehorende stukken hebben vanaf 13 januari 2018 tot en met 23 februari 2018 zes weken ter inzage gelegen bij de Omgevingsdienst Brabant Noord (OBDN).
4. Vast staat dat het beroep is ingediend na afloop van de daarvoor geldende termijn van
zes weken. Eisers stellen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Na het indienen van de zienswijze hebben eisers erop vertrouwd dat verweerder overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onder b, van de Awb het besluit aan hen zou toezenden, maar dat is niet gebeurd. Verweerder heeft het besluit op 12 januari 2018 per e-mail verzonden naar het adres vanhoofadvies@online.de. Het gaat hier volgens eisers om een besluit als bedoeld in artikel 3:42 van de Awb. Een dergelijk besluit mag ingevolge artikel 2:14, tweede lid, van de Awb niet uitsluitend per elektronische weg worden aangeboden. De mededeling op grond van artikel 3:44, tweede lid, onder b, van de Awb had volgens eisers daarom in ieder geval ook per gewone post gedaan moeten worden.
5. Verweerder stelt dat hier sprake is van een besluit dat tot een of meer belanghebbenden is gericht. Daarom zijn de artikelen 3:42 Awb en 2:14, tweede lid, van de Awb niet van toepassing, maar is artikel 2:14, eerste lid, van de Awb aan de orde.
6. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit luidden de hier relevante wetsartikelen van de Awb als volgt:
Artikel 2:13
1. In het verkeer tussen burgers en bestuursorganen kan een bericht elektronisch worden verzonden, mits de bepalingen van deze afdeling in acht worden genomen.
2. Het eerste lid geldt niet, indien:
a. dit bij of krachtens wettelijk voorschrift is bepaald, of
b. een vormvoorschrift zich tegen elektronische verzending verzet.
Artikel 2:14
1. Een bestuursorgaan kan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
2. Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, geschiedt de verzending van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, niet uitsluitend elektronisch.
(…).
Artikel 3:41
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
(…).
Artikel 3:42
De bekendmaking van besluiten van een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Elektronische bekendmaking vindt uitsluitend plaats in een van overheidswege uitgegeven blad, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Artikel 3:43
1. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking wordt van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht. (…).
Artikel 3:44
1. Indien bij de voorbereiding van het besluit toepassing is gegeven aan afdeling 3.4, geschiedt de mededeling, bedoeld in artikel 3:43, eerste lid:
a. (…), en
b. door toezending van een exemplaar van het besluit aan degenen die over het ontwerp van het besluit zienswijzen naar voren hebben gebracht.
(…).
7. Bij besluit van 17 januari 2017 heeft verweerder besloten de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb van toepassing te verklaren op de voorbereiding van besluiten op aanvragen om een vergunning ingevolge artikel 2.7,
tweede lid, van de Wnb. Het betreft een besluit op aanvraag dat tot een of meer belanghebbenden is gericht als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb. De mededeling als bedoeld in artikel 3:44, eerste lid, onder b, van de Awb is een bericht dat eveneens tot een of meer geadresseerden is gericht als bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, van de Awb. Het wordt immers verzonden naar degenen die over het ontwerp van het besluit zienswijzen naar voren hebben gebracht. Deze situatie is dan ook niet op één lijn te stellen met die in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 maart 2015 en 30 oktober 2019 [1] , anders dan eisers ter zitting hebben gesteld, omdat de mededeling in die zaken was gericht aan een onbepaalde groep.
8. Vervolgens is de vraag of eisers aan verweerder kenbaar hebben gemaakt dat zij langs de elektronische weg voldoende bereikbaar zijn. Ingeval zij dit niet hebben gedaan, had verweerder het bestreden besluit niet (alleen) per e-mail kunnen verzenden naar eisers.
9. Verweerder heeft hierover gesteld dat de gemachtigde van eisers niet eerder heeft aangegeven dat hij per e-mail onvoldoende bereikbaar is dan wel dat hij niet per e-mail wenst te worden benaderd. Ir. A.K.M. van Hoof van Van Hoof Advies treedt in verschillende zaken bij verweerder op als gemachtigde. In een aantal van die zaken communiceert hij zelf ook met verweerder langs elektronische weg. Bovendien heeft hij een wijziging van zijn e-mailadres per e-mail doorgegeven. Gelet op deze omstandigheden heeft de gemachtigde van eisers volgens verweerder (impliciet) te kennen gegeven elektronisch voldoende bereikbaar te zijn, zodat verweerder ervan mocht uitgaan dat het afschrift van het bestreden besluit elektronisch aan hem kon worden verzonden.
10. Ter zitting hebben eisers gesteld dat e-mailwisseling tussen verweerder en de gemachtigde van eisers altijd betrekking heeft gehad op informele zaken. Nooit op het indienen van formele reacties zoals een bezwaar of een zienswijze. Ook in deze zaak is de zienswijze per post ingediend.
11. Iemand kan zowel impliciet als expliciet kenbaar maken in de zin van artikel 2:14 van de Awb dat hij of zij langs elektronische weg bereikbaar is. [2] De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte stelt dat de gemachtigde van eisers kenbaar heeft gemaakt langs elektronische weg bereikbaar te zijn. Hij heeft niet expliciet kenbaar gemaakt dat te zijn. Dat hij een gewijzigd e-mailadres heeft doorgegeven, leidt niet tot een ander oordeel. De gemachtigde van eisers betwist niet dat er regelmatig via e-mailberichten contact is met verweerder, alleen zijn via die weg volgens hem nooit processtukken ingediend. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit standpunt onjuist is. De door verweerder overgelegde e-mailberichten hebben betrekking op de overmaking van verschuldigde proceskosten en griffierechten en een brief ter informatie, nog daargelaten dat deze e-mailberichten dateren van na het nemen van het bestreden besluit. Hieruit volgt dat de gemachtigde evenmin impliciet kenbaar heeft gemaakt langs elektronische weg bereikbaar te zijn. Onder deze omstandigheden mocht verweerder er niet van uitgaan dat het bestreden besluit enkel langs elektronische weg aan de gemachtigde kon worden verzonden, zodat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 2:14, eerste lid, van de Awb.
12. Het vorenstaande maakt evenwel niet dat het beroep van eisers verschoonbaar te laat is ingediend. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Hoewel verweerder geen mededeling van het besluit heeft gedaan aan eisers door per post een exemplaar van het besluit aan hen toe te zenden, kan het niet tijdig instellen van beroep hen wel worden verweten. De rechtbank is namelijk van oordeel dat eisers, ook al stellen zij de e-mail van verweerder van 12 januari 2018 niet te hebben ontvangen, zich eerder hadden moeten laten informeren over de verlening van de Wnb-vergunning waartegen zij wilden opkomen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de zienswijze reeds op
20 november 2017 is ingediend, de beslistermijn ten tijde van de instelling van het beroep reeds zeer geruime tijd was verstreken en eisers werden bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener. Dat eisers in de veronderstelling verkeerden dat er geen vergunning was verleend vanwege de PAS-uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 [3] en zij over een groot aantal ontwerp-natuurvergunningen zienswijzen hebben ingediend, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder was niet gehouden om de uitkomst van de procedure die heeft geleid tot genoemde uitspraak af te wachten om het bestreden besluit te kunnen nemen. Verder heeft verweerder de hier aan de orde zijnde Wnb-vergunning bekendgemaakt op www.brabant.nl/loket/verleende-vergunningen. In het ontwerpbesluit is vermeld dat dit besluit via deze website te raadplegen is, zodat eisers van het bestaan van deze website op de hoogte hadden kunnen zijn en ook hadden kunnen weten dat het bestreden besluit eveneens op deze website zou worden gepubliceerd. Hoewel volgens eisers niet duidelijk is of de bekendmaking op de website op 28 januari 2019 heeft plaatsgevonden of op
13 januari 2018, is het beroep hoe dan ook ruim na de datum van bekendmaking van het besluit op de website ingesteld. Deze ruime termijnoverschrijding acht de rechtbank niet verschoonbaar.
ConclusieHet beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Heijerman, voorzitter, en mr. M.J.H.M. Verhoeven en mr. R.H.W. Frins, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2022.
griffier
de voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Zie daartoe onder meer de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:810.