ECLI:NL:RBOBR:2022:1798

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
C/01/379300/ JE RK 22-201
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over opvoedperspectief van minderjarigen in ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over het opvoedperspectief van de minderjarigen [A] en [B], die onder toezicht zijn gesteld. De gezinsvoogdijinstelling (GI) heeft verzocht om goedkeuring van een opvoedbesluit, waarin wordt gesteld dat de kinderen niet meer bij hun ouders kunnen opgroeien. De rechtbank heeft de GI ontvankelijk verklaard in haar verzoek op basis van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt om geschillen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling aan de rechtbank voor te leggen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen al sinds [maand] 2020 niet meer bij hun moeder wonen vanwege haar alcoholverslaving en de onduidelijkheid over hun toekomst. De moeder heeft aangegeven dat zij werkt aan haar herstel, maar de rechtbank oordeelt dat de kinderen niet langer kunnen wachten op een (hopelijk succesvolle) behandeling van de moeder. De rechtbank heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en geconcludeerd dat zij nu duidelijkheid nodig hebben over hun opvoedperspectief.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat [A] en [B] niet meer bij hun ouders zullen opgroeien en heeft het verzoek van de GI toegewezen. De rechtbank benadrukt het belang van de relatie tussen de kinderen en hun moeder en heeft vertrouwen in de pleegouders om deze relatie te bevorderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
zaaknummer : C/01/379300 / JE RK 22-201
datum uitspraak : 19 april 2022
Beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank op basis van de geschillenregeling
in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, statutair gevestigd te Eindhoven

locatie 's-Hertogenbosch, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[minderjarige A] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [A] ,

[minderjarige B] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [B] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.A.M. Brugman, advocaat te Berghem.
De rechtbank merkt als informanten aan:
[pleegouder A]en
[pleegouder B], hierna te noemen: de pleegouders van [A] ,
wonende te [woonplaats] ,

[pleegouder C] en [pleegouder D] ,

hierna te noemen: de pleegouders van [B] ,
wonende te [woonplaats] .
Tevens is voor de mondelinge behandeling uitgenodigd om de rechtbank te adviseren:
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie Eindhoven,
hierna te noemen: de raad.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 1 februari 2022, ingekomen bij de griffie op 14 februari 2022;
- de brief met bijlage van de GI van 18 februari 2022, ingekomen bij de griffie op 21 februari 2022;
- de brief van mr. Brugman van 30 maart 2022.
Op 31 maart 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de minderjarige [A] , die apart is gehoord;
- de moeder, bijgestaan door mr. Brugman;
- mevrouw [naam] namens de raad;
- mevrouw [naam] namens de GI;
- de pleegmoeder van [B] ;
- de pleegmoeder van [A] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [A] en [B] wordt uitgeoefend door de moeder.
[A] en [B] hebben tot [maand] 2020 bij hun moeder gewoond. Van [maand] 2020 tot [maand] 2021 hebben [A] en [B] bij de oma moederszijde gewoond. Sinds [maand] 2021 wonen [A] en [B] ieder in een netwerkpleeggezin zoals hieronder vermeld.
Bij beschikking van 14 mei 2021 zijn [A] en [B] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, dus tot 14 mei 2022. De kinderrechter heeft bij deze beschikking tevens een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [A] bij [pleegouder A] en [pleegouder B] en van [B] bij [pleegouder C] en [pleegouder D] voor de duur van de ondertoezichtstelling.

Het verzoek

De GI heeft een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek een beslissing te nemen over het onderhavige geschil, te weten: in te stemmen met het opvoedbesluit van Jeugdbescherming Brabant dat [A] en [B] niet meer bij hun ouders zullen opgroeien
De moeder is het niet eens met het opvoedbesluit.

De standpunten

De GI onderbouwt haar verzoek samengevat als volgt. [A] en [B] weten op dit moment niet waar zij verder zullen opgroeien. Dit zorgt voor onzekerheid en emotionele onveiligheid bij de kinderen. [A] en [B] wonen nu al twee jaar niet meer thuis en de aanvaardbare termijn is verstreken.
De GI is van mening dat de kinderen niet meer bij hun moeder kunnen wonen. De moeder heeft veel kansen gehad om te laten zien dat zij aan zichzelf kan werken en stabiel kan zijn. Moeder zet weliswaar steeds stappen, maar er is sprake van een terugkerend patroon waarbij moeder zich laat behandelen voor haar alcoholverslaving en daarna weer terugvalt in haar alcoholgebruik. Hoewel de GI de moeder aanmoedigt om haar behandelingen voort te zetten, kunnen de kinderen niet langer op haar wachten. Zij moeten nu duidelijkheid krijgen. De kinderen kunnen ook niet bij hun vader wonen, omdat hij onvoldoende beschikbaar is voor de kinderen. De GI hoopt dat het opvoedbesluit voor rust en acceptatie zal zorgen, met name bij [A] .
De moeder voert verweer tegen het verzoek van de GI. Sinds de moeder zes jaar geleden de diagnose baarmoederhalskanker heeft gekregen, is het bergafwaarts gegaan met haar. De ziekenhuisbezoeken en ingrijpende medische beslissingen vroegen veel van haar. De moeder is veel alcohol gaan drinken. Dat ontkent zij ook niet. De moeder vraagt echter begrip voor de hardnekkigheid van deze verslaving. In 2020 zorgde de coronalockdown ervoor dat de kinderen thuis kwamen te zitten. De moeder heeft de kinderen toen vrijwillig, in hun belang, bij de grootmoeder moederszijde ondergebracht. De moeder hielp toen nog regelmatig mee met de verzorging van de kinderen bij grootmoeder thuis. Begin 2021 is de moeder afgegleden en zijn de kinderen naar hun ooms en tantes gegaan. Moeder probeert al jaren van haar verslaving af te komen, maar zij heeft meermaals behandelingen gehad die niet goed bij haar aansloten. Hierdoor is zij teruggevallen. Nu is de moeder bezig met intensieve traumabehandeling van zes weken bij [organisatie] . De moeder heeft het gevoel dat dit erg goed aansluit bij wat zij nodig heeft. Daarna zal de moeder opnieuw in behandeling gaan voor haar verslaving. Dit is een langdurig traject en moeder zit daar nog middenin. De moeder vraagt daarom om meer tijd. De aanvaardbare termijn voor de kinderen is nog niet verstreken. Het gaat goed met de kinderen en het is niet noodzakelijk om nu al een definitieve beslissing te nemen over hun opvoedperspectief. De moeder verzoekt de rechtbank daarom het verzoek van de GI af te wijzen.
De pleegmoeders zijn van mening dat de kinderen op dit moment niet terug naar huis kunnen. De tijd moet uitwijzen of en zo ja, op welke termijn dit wel kan.
De raad is van mening dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken. De kinderen laten zien dat zij behoefte hebben aan duidelijkheid over hun opgroeiperspectief. Er moet daarom nu een beslissing worden genomen. Het is weliswaar goed van de moeder dat zij aan zichzelf werkt, maar de raad kan niet anders dan concluderen dat de kinderen op dit moment niet terug naar huis kunnen.

De beoordeling

Aan de rechtbank kan een beslissing worden gevraagd als de GI en een ouder van mening verschillen over de manier waarop de ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd. De rechtbank neemt dan een beslissing in het belang van het kind (artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek).
Ontvankelijkheid
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de GI een geschil over het opvoedperspectief van de kinderen kan voorleggen aan de rechtbank op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank is van oordeel dat dit kan.
De geschillenregeling van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek biedt de GI de mogelijkheid om geschillen die zij heeft met de ouder(s) over de uitvoering van de ondertoezichtstelling en die niet op enig andere manier door de rechtbank kunnen worden getoetst aan de rechtbank voor te leggen. Een visieverschil tussen de GI en een ouder over het perspectief van de kinderen is naar het oordeel van de rechtbank zo’n geschil. De rechtbank vindt het ook belangrijk dat een perspectiefstandpunt van de GI tijdig door de rechtbank kan worden getoetst. Een perspectiefstandpunt wordt namelijk vaak gevolgd door andere ingrijpende handelingen van de GI, zoals een mededeling aan de kinderen dat zij niet meer bij hun ouders mogen wonen, een inperking van de contactregeling tussen de ouders en de kinderen en een inperking van de hulpverlening die aan de ouders wordt geboden. Als een perspectiefstandpunt van de GI pas in het kader van een verzoek tot gezagsbeëindiging aan de rechtbank wordt voorgelegd, is vaak al veel tijd verstreken met alle gevolgen van dien. De rechtbank acht het daarom van belang dat de GI en de ouders de mogelijkheid hebben om het standpunt van de GI over het perspectief van de kinderen tijdig aan de rechtbank voor te leggen via de geschillenregeling van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek. De GI is daarom ontvankelijk in haar verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
Anders dan de moeder, is de rechtbank van oordeel dat [A] en [B] behoefte hebben aan duidelijkheid over hun opvoedperspectief en dat daarover nu een beslissing moet worden genomen. [A] en [B] wonen al sinds [maand] 2020 niet meer thuis bij de moeder vanwege diens verslavingsproblematiek. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij na haar behandeling weer volledig voor de kinderen kan zorgen. De moeder vraagt daarom om meer tijd. De rechtbank is echter met de GI en de raad van oordeel dat de kinderen niet langer op een (hopelijk succesvolle) behandeling van moeder kunnen wachten.
Uit de verklaringen van de GI en de pleegouders tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat [A] en [B] onduidelijkheid en onzekerheid ervaren over waar zij verder zullen opgroeien en daar last van hebben. [A] wil er met niemand over praten en sluit zich af wanneer een gesprek over haar moeder gaat. [B] deed dit in het begin ook, maar is nu meer open in gesprekken over zijn moeder. [B] vindt het nog steeds wel moeilijk om vriendjes te maken. Gezien de leeftijd van [A] en [B] en de ontwikkelingsfases waarin zij zich bevinden, is het belangrijk dat zij weten wat zij kunnen verwachten en op wie zij kunnen rekenen. Het is daarom voor [A] en [B] belangrijk dat zij nu duidelijkheid krijgen over waar zij verder zullen opgroeien.
De rechtbank is met de GI en de raad van oordeel dat [A] en [B] nu niet bij hun moeder kunnen wonen. Zoals hiervoor overwogen, wonen [A] en [B] al ruim twee jaar niet meer bij de moeder. De moeder heeft een alcoholverslaving en zoekt hiervoor al geruime tijd passende hulp. De moeder doorloopt nu een behandelingstraject waarin zij veel vertrouwen heeft. De problematiek is echter hardnekkig en het kost tijd om dit goed aan te pakken. De moeder is daar ook realistisch en open over en erkent dat zij nu niet de zorg voor de kinderen kan dragen. Zij kan evenmin aangeven op welke termijn zij dit wel zou kunnen. De rechtbank complimenteert de moeder voor haar openheid, alsook voor haar doorzettingsvermogen en vermogen om het belang van de kinderen voorop te zetten. De moeder vraagt om tijd om op termijn weer volledig voor [A] en [B] te kunnen zorgen. De rechtbank heeft daar begrip voor, maar zoals hiervoor al overwogen kunnen de kinderen niet langer op de moeder wachten. Er moet nu een beslissing over het opvoedperspectief van de kinderen worden genomen en deze beslissing kan niet anders luiden dan dat de [A] en [B] niet terug kunnen naar hun moeder.
[A] en [B] kunnen ook niet bij hun vader wonen. De vader is al het hele leven van de kinderen af en aan in beeld, biedt hen geen stabiliteit en heeft niet of nauwelijks contact met hen.
De rechtbank wijst daarom het verzoek van de GI toe, zoals hierna vermeld.
De rechtbank hecht er nog wel aan het volgende op te merken. [A] en [B] verblijven in twee afzonderlijke pleeggezinnen, ieder bij een andere oom en tante. Het is voor [A] en [B] fijn dat zij zijn opgevangen door familie en dat zij daardoor een goede band kunnen houden met hun moeder. De moeder blijft altijd hun moeder en de rechtbank heeft er vertrouwen in dat de pleegouders de relatie tussen de kinderen en de moeder altijd zullen blijven bevorderen, zeker als het over een tijd weer beter gaat met de moeder.

De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat [A] en [B] niet meer bij hun ouders zullen opgroeien;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.R. de Meyere, mr. G. Aarts, mr. N.G. Zandee, rechters tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Hout, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2022.