In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over het opvoedperspectief van de minderjarigen [A] en [B], die onder toezicht zijn gesteld. De gezinsvoogdijinstelling (GI) heeft verzocht om goedkeuring van een opvoedbesluit, waarin wordt gesteld dat de kinderen niet meer bij hun ouders kunnen opgroeien. De rechtbank heeft de GI ontvankelijk verklaard in haar verzoek op basis van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt om geschillen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling aan de rechtbank voor te leggen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen al sinds [maand] 2020 niet meer bij hun moeder wonen vanwege haar alcoholverslaving en de onduidelijkheid over hun toekomst. De moeder heeft aangegeven dat zij werkt aan haar herstel, maar de rechtbank oordeelt dat de kinderen niet langer kunnen wachten op een (hopelijk succesvolle) behandeling van de moeder. De rechtbank heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en geconcludeerd dat zij nu duidelijkheid nodig hebben over hun opvoedperspectief.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat [A] en [B] niet meer bij hun ouders zullen opgroeien en heeft het verzoek van de GI toegewezen. De rechtbank benadrukt het belang van de relatie tussen de kinderen en hun moeder en heeft vertrouwen in de pleegouders om deze relatie te bevorderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.