ECLI:NL:RBOBR:2022:1755

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
9152179 CV 21-1834
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medepacht en ontbinding van pachtovereenkomst in het kader van bedrijfsopvolging

In deze zaak, die voor de Pachtkamer van de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld, vorderden [eisers], bestaande uit [eiser], zijn echtgenote en zoon, om hen als medepachters aan te merken in de pachtovereenkomst met B.V. Landgoed De Princepeel. De pachtovereenkomst dateert van 15 april 1986 en is goedgekeurd door de grondkamer voor Noord-Brabant. De Princepeel had de pachtovereenkomst opgezegd per 15 april 2022, wat leidde tot een geschil over de vraag of de pachtovereenkomst kon worden ontbonden en of de echtgenote en zoon als medepachters konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende grond was voor ontbinding van de pachtovereenkomst, ondanks de ziekte van [eiser] en de financiële situatie van het bedrijf. De rechtbank erkende de rol van de echtgenote en zoon in het familiebedrijf, maar wees de vordering om de zoon als medepachter aan te merken af, omdat zijn opleiding en ervaring op dat moment onvoldoende waren. De rechtbank bepaalde dat de echtgenote met ingang van 15 april 2022 als medepachter werd aangemerkt, terwijl de vordering van de Princepeel tot ontbinding werd afgewezen. De proceskosten werden verdeeld, waarbij ieder zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

PACHTKAMER
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 9152179 \ CV EXPL 21-1834
Vonnis van 12 mei 2022
in de zaak van:

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. J.P. de Man
en

2.[gevoegde partij sub 1] ,

3.
[gevoegde partij sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gevoegde partijen aan de zijde van eiser in conventie, verweerder in reconventie
gemachtigde: mr. J.P. de Man.
tegen:
de besloten vennootschap
B.V. Landgoed De Princepeel,
gevestigd te Wanroij,
gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. J.M.M. Menu.
Partijen worden hierna genoemd respectievelijk [eiser] , de echtgenote en de zoon (gezamenlijk [eisers] ) en de Princepeel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 juli 2021;
  • het schriftelijk verweer van [eisers] tegen de tegenvordering van de Princepeel
  • de brief van mr. de Man van 29 november 2021 waarbij een tweetal producties zijn toegezonden;
  • de mondelinge behandeling van 9 december 2021;
  • de mondelinge akte tot voeging van mr. de Man namens de echtgenote en de zoon van [eiser] , waartegen de Princepeel zich niet heeft verzet.
1.2.
Daarna is de datum voor de uitspraak (nader) bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
De Princepeel is eigenares van een perceel cultuurgrond, kadastraal bekend gemeente [plaats] , [perceel] .
[eiser] pacht dat perceel van de Principeel vanaf 15 april 1986 op grond van een door hen op 28 januari 1986 ondertekende pachtovereenkomst. De pachtovereenkomst is goedgekeurd door de grondkamer voor Noord-Brabant op 14 maart 1986.
2.2.
[eiser] exploiteert een akkerbouwbedrijf. De gepachte grond maakt deel uit van de daarvoor in gebruik zijnde grond.
2.3.
[eiser] is geboren op [geboortedatum] 1955. Zijn echtgenote (beoogd mede-pachter) is geboren op [geboortedatum] 1959. Zoon [gevoegde partij sub 2] (ook beoogd mede-pachter) is geboren op [geboortedatum] 1992 en woont bij zijn ouders.
2.4.
Bij brief van 2 december 2020 heeft [eiser] de Princepeel verzocht zijn echtgenote en zoon (de gevoegde partijen) aan te merken als medepachters.
Bij brief van 17 maart 2021 heeft de Princepeel dit verzoek afgewezen.
2.5.
In die brief van 17 maart 2021 heeft de Princepeel de pachtovereenkomst met [eiser] opgezegd (ontbonden of beëindigd) per 15 april 2022.
Bij brief van 31 maart 2021 heeft [eiser] zich verzet tegen de aangekondigde opzegging en ontbinding.

3.Het geschil

in conventie (= m.b.t. de vorderingen van [eisers] )

3.1.
[eisers] vorderen samengevat - te bepalen dat met ingang van 15 april 2021 de echtgenote en de zoon van [eiser] met betrekking tot de pachtovereenkomst tussen [eiser] en de Princepeel worden aangemerkt als medepachters, met veroordeling van de Princepeel in de proceskosten.
De pachtkamer beschouwt de in het petitum van de dagvaarding vermelde datum 15 april 2021 als een kennelijke typefout en zal deze lezen als: 15 april 2022.
3.2.
[eisers] leggen daaraan het volgende ten grondslag.
Het bedrijf van [eiser] is een traditioneel familiebedrijf. De echtgenote en de zoon werken feitelijk al jaren mee in het familiebedrijf. In verband daarmee is het gewenst dat zij officieel mede-exploitant van het bedrijf worden zodat zij het bedrijf formeel mede voeren.
De zoon is de beoogde bedrijfsopvolger, heeft op dit moment een betrekking elders en voert daarnaast met zijn ouders het bedrijf. Hij heeft in de loop der jaren praktische ervaring en opleiding opgedaan op het bedrijf. Het is de bedoeling dat de zoon, na eerst een aantal jaren met [eiser] te hebben samengewerkt, het bedrijf als opvolger en opvolgend pachter overneemt als [eiser] zich uit het bedrijf terugtrekt. Ruimere bemensing is nuttig en bevorderlijk voor het bedrijf en van belang voor de voortgang van het bedrijf.
3.3.
De Princepeel voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie (= m.b.t. de tegenvordering van de Princepeel)
3.5.
De Princepeel vordert samengevat - primair de pachtovereenkomst te ontbinden en subsidiair te bepalen dat de pachtovereenkomst eindigt op 15 april 2022, steeds met veroordeling het pachtperceel te ontruimen en ontruimd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met machtiging van de Princepeel de ontruiming zo nodig met de sterke arm van politie en justitie te bewerkstelligen en met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.6.
Daartoe voert de Princepeel het volgende aan.
[eiser] gebruikt het pachtobject niet meer zelf, laat de uitvoering van de pachtovereenkomst (kennelijk) aan anderen over en handelt daarmee in strijd met zijn wettelijke en contractuele plicht tot persoonlijke uitvoering.
Ook wordt het gepachte niet gebruikt voor bedrijfsmatige uitoefening van de landbouw, gericht op winst. Er is geen sprake van een rendabele landbouwonderneming aangezien het bedrijf structureel verlies lijdt.
Bovendien handelt [eiser] in strijd met artikel 7:347 BW (goed pachterschap) door te weigeren persoonlijk gesprekken te voeren met de Princepeel en door zijn onderneming onder te brengen in een maatschap zonder de Princepeel daarover vooraf te informeren en duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop het gebruik van het gepachte in de maatschap is ingebracht.
Een belangenafweging dient (daarom) in het voordeel van de Princepeel uit te vallen.
3.7.
[eiser] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In verband met de verstrekkende gevolgen van de tegenvordering van de Princepeel zal die vordering eerst worden behandeld. Toewijzing van die vordering betekent immers dat de vordering van [eisers] niet meer behandeld hoeft te worden.
in reconventie (= m.b.t. de tegenvordering van de Princepeel)
4.2.
De pachtkamer is van oordeel dat er onvoldoende grond is voor ontbinding
of beëindiging van de pachtovereenkomst. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.2.1.
De stelling van [eiser] dat de vordering tot beëindiging niet voldoet aan de wettelijke vereisten (artikel 21 Rv) wordt verworpen. Dat de Princepeel niet heeft vermeld dat door [eiser] verzet is gedaan tegen de opzegging/beëindiging van de pachtovereenkomst door de Princepeel, is daarvoor onvoldoende. In de dagvaarding is melding gemaakt van dat verzet en het verzetschrift is daarbij gevoegd. Voor niet-ontvankelijk-verklaring om die reden is dan ook geen grond.
4.2.2.
Het belangrijkste argument van de Princepeel voor de ontbinding en beëindiging van de pacht is dat [eiser] persoonlijk niet meer in staat is om de bijna 5 hectare die hij pacht op rendabele wijze te exploiteren, waardoor niet wordt voldaan aan de wettelijke eis van ‘bedrijfsmatigheid’ en er gehandeld wordt in strijd met goed pachterschap. [eiser] is ernstig ziek en voert de bedrijfsactiviteiten niet meer zelf uit. Bovendien wijzen de jaarcijfers uit dat er de afgelopen 5 jaar structureel verlies is geleden.
4.2.3.
Door [eisers] is daar onweersproken tegenover gesteld en ter zitting toegelicht dat [eiser] weliswaar lijdt aan de ziekte van Parkinson maar nog goed in staat is zelfstandig de beslissingen met betrekking tot de bedrijfsvoering te nemen, waarbij hij in de uitvoering daarvan wordt ondersteund door zijn echtgenote (met name wat betreft de administratie) en de zoon (met name wat betreft het telen van de gewassen en bewerken van de gronden). De echtgenote en de zoon werken feitelijk al jaren mee in het agrarische familiebedrijf. Verder geldt dat de Princepeel, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [eisers] , op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat het gepachte niet langer gebruikt zou worden voor de bedrijfsmatige uitoefening van de landbouw of dat sprake zou zijn van exploitatie door derden. Weliswaar is al enige jaren sprake van een maatschapsverband tussen [eiser] en zijn echtgenote, doch ter zitting is onweersproken gesteld (en toegelicht door de financieel adviseur), dat het pachtrecht van de onderhavige gronden (vooralsnog) uitsluitend toekomt aan [eiser] en buiten de maatschap is gehouden. Bovendien levert de enkele inbreng in een maatschap nog geen strijd op met de verplichting tot persoonlijk gebruik; maatgevend is welke mate van zeggenschap over de exploitatie de pachter aan zijn medevennoten heeft afgestaan. Over dat laatste is door de Princepeel onvoldoende gesteld. Overigens is het in het kader van een beoogde bedrijfsopvolging in familieverband gebruikelijk en in dit geval ook beoogd dat de zoon (op termijn) zal toetreden tot de maatschap en langzaam maar zeker het bedrijf van zijn ouders zal overnemen.
4.2.4.
Door de Princepeel is verder aangevoerd, dat de bedrijfsvoering door [eiser] niet is geweest zoals een goed pachter betaamt. Zij heeft dat toegelicht met de stelling dat de exploitatie van het bedrijf gedurende enkele opeenvolgende jaren verliesgevend is geweest en dat het bedrijf onvoldoende toekomstperspectief zou bieden.
In dit verband staat vast, dat het bedrijf van [eiser] ongeveer 29 ha grond omvat, waarvan ruim 12,75 ha eigen grond, ruim 4,92 ha reguliere pacht (de in deze procedure aan de orde zijnde gronden) en ruim 12 ha kortlopende pacht. Daarnaast is door [eiser] onweersproken gesteld dat hij op grond van mondelinge afspraken met derden jaarlijks wisselende gebruiksrechten heeft tot een totaal van ongeveer 35 á 40 ha, zodat hij jaarlijks feitelijk de beschikking heeft over een totaal areaal van ongeveer 70 á 75 ha. De varkenshouderij is eind 2019 beëindigd en de varkensrechten zijn verkocht.
Door [eisers] is erkend, dat in de jaren 2016 tot en met 2018 een fiscaal verlies is geleden; dat had volgens hen te maken met slechte prijzen voor aardappelen en suikerbieten, de slechte weersomstandigheden (droogte) en de slechte opbrengsten in de varkenshouderij. Mede als gevolg van de verkoop van de varkensrechten was het bedrijfsresultaat in 2019 weer positief. Met het verzoek zijn echtgenote en zoon tot mede-pachters aan te merken wil [eiser] het bedrijf een nieuwe impuls geven door zich volledig op de akkerbouw te richten en de zoon volop mee te laten werken in het bedrijf. Inmiddels stijgen de prijzen in de akkerbouw weer en zeer waarschijnlijk zal de gemeente medewerking geven aan het voornemen de voormalige varkensstallen te gebruiken voor het stallen van caravans. Uit de prognose d.d. 29 november 2021 van VMB Financieel en Fiscaal Adviesbureau (productie bij brief van mr. De Man van diezelfde datum) blijkt, dat voor 2020 en 2021 een positief bedrijfsresultaat is geprognosticeerd van respectievelijk € 123.684,- en € 155.512,-. Voor een beperkt deel bestaan deze baten uit opbrengsten uit loonwerk dat door de zoon wordt uitgevoerd in opdracht van derden, onder wie de eigenaren van de gronden waarop [eiser] (tijdelijke) gebruiksrechten heeft.
4.2.5.
Hoewel de pachtkamer op grond van voornoemde omstandigheden de rentabiliteit van het bedrijf van [eiser] als zwak tot matig beoordeelt en het de vraag is of het bedrijf ook in de toekomst voldoende levensvatbaar zal blijken te zijn, kan bij de huidige stand van zaken niet worden gezegd dat de bedrijfsvoering zodanig tekortschiet dat het een einde van de pachtovereenkomst rechtvaardigt.
4.2.6.
Voor het overige zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken, die kunnen leiden tot de conclusie dat [eiser] zich ten aanzien van het gebruik van het gepachte niet als goed pachter heeft gedragen of die kunnen leiden tot een ontbinding of beëindiging van de pachtovereenkomst. Het enkele feit dat [eiser] , al dan niet vanwege zijn medische situatie, niet bereid of in staat is geweest een persoonlijk gesprek met de Princepeel aan te gaan, is daarvoor onvoldoende.
4.2.7.
Over de volgens de Princepeel noodzakelijke belangenafweging als bedoeld in artikel 7:370 lid 1 aanhef en sub c BW kan de pachtkamer kort zijn: de Princepeel heeft niets aangevoerd omtrent enig belang dat zij zou hebben bij een beëindiging van de pachtovereenkomst, terwijl het belang van [eisers] bij voortzetting van de pacht evident is.
4.2.8.
De slotsom is, dat de vorderingen tot ontbinding en beëindiging van de pachtovereenkomst zullen worden afgewezen, evenals de daarmee samenhangende vordering tot ontruiming van het gepachte. Als de in het ongelijk gestelde partij zal de Princepeel in de proceskosten worden veroordeeld.
in conventie (= m.b.t. de vordering van [eiser] )
4.3.
Met betrekking tot de vordering van [eiser] om zijn echtgenote en zoon als medepachters aan te merken oordeelt de pachtkamer als volgt.
4.3.1.
Vaststaat dat de medepacht is verzocht in verband met de beoogde bedrijfsopvolging door de zoon. [eiser] en zijn echtgenote zijn beiden omstreeks 65 jaar oud en [eiser] lijdt sinds enkele jaren aan de ziekte van Parkinson. De zoon was ten tijde van de dagvaarding 28 jaar oud en woont nog thuis. Verder staat vast, dat de echtgenote geen specifieke agrarische opleiding heeft genoten maar wel al vanaf haar huwelijk heeft meegewerkt in het bedrijf, in het bijzonder wat betreft de administratie, en samen met haar man de beslissingen neemt over de bedrijfsvoering. Zij kan geacht worden in de loop der jaren zoveel kennis en ervaring met betrekking tot de bedrijfsvoering te hebben opgedaan, dat zij in aanmerking komt voor het medepachterschap.
4.3.2.
Vaststaat dat de zoon geen gerichte agrarische opleiding heeft genoten. Wel is door [eisers] onweersproken gesteld en door de zoon ter zitting uitvoerig toegelicht dat hij al van kinds af aan meehelpt in het bedrijf van zijn ouders, meteen in zijn 16e jaar het traktorrijbewijs heeft behaald en vastbesloten is het bedrijf voort te zetten. Op advies van zijn ouders heeft hij een brede technische opleiding als installateur gevolgd zodat hij later "alle kanten op zou kunnen". Hij is nu werkzaam bij STB, een groot technisch installatiebedrijf. In overleg met STB kan hij zijn werkzaamheden flexibel indelen, zodat hij in drukke periodes meer uren in het bedrijf van zijn ouders kan werken en bij STB meer uren kan werken als het thuis rustiger is. Hij denkt erover om op termijn ontslag te nemen en zich dan nog eventueel in beperkte mate te laten inhuren door STB als z.z.p.-er, voor zover de werkzaamheden op het akkerbouwbedrijf dat toelaten. Zijn technische opleiding en ervaring zijn van grote waarde voor het akkerbouwbedrijf, want hij zorgt voor het onderhoud en de reparatie van het machinepark. Hij heeft het bij STB verdiende loon ook (deels) geïnvesteerd in het machinepark. Bovendien beschikt hij over enkele deeldiploma's voor de agrarische sector (specifiek de akkerbouw), namelijk Spuitlicentie 1 (onkruidbestrijding en gewasbescherming) en het diploma ongediertebestrijding. [eisers] hebben ter onderbouwing van een en ander een verklaring overgelegd van de heer [A] (productie bij brief van mr. De Man d.d. 29 november 2021). Daarin wordt bevestigd dat de zoon van jongs af aan meewerkt op het bedrijf, over ruime technische kennis en ervaring beschikt die erg goed van pas komt in het bedrijf en zeer gemotiveerd is het bedrijf van zijn ouders voort te zetten.
4.3.3.
Hoewel een en ander door de Princepeel niet voldoende gemotiveerd is betwist, is de pachtkamer van oordeel, dat de theoretische en praktische scholing van de zoon op dit moment nog onvoldoende moet worden geacht om hem als medepachter aan te merken, met name omdat hij beperkt agrarisch is opgeleid en tot op heden niet voltijds op het bedrijf heeft meegewerkt en zijn werk nog (hoofdzakelijk) buitenshuis heeft. Zijn kennis en ervaring bieden daarom op dit moment nog onvoldoende waarborg voor een zelfstandige bedrijfsvoering. Mogelijk dat daarover over enkele jaren anders kan worden geoordeeld als de zoon meer kennis en ervaring heeft opgedaan en aannemelijk zal kunnen maken dat hij het bedrijf eventueel ook zonder zijn ouders zelfstandig en rendabel zal kunnen exploiteren. De vordering om de zoon als medepachter aan te merken wordt daarom afgewezen.
4.3.4.
Omdat partijen deels in het gelijk en ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten over hen verdeeld in die zin dat ieder van hen de eigen kosten moet dragen.

5.De beslissing

De Pachtkamer:
in conventie (= m.b.t. de vordering van [eisers] ):
bepaalt dat met betrekking tot de pachtovereenkomst tussen [eiser] als pachter en de Princepeel als verpachter, betreffende het perceel gemeente [plaats] , [perceel] , naast [eiser] als medepachter zal worden aangemerkt mevrouw [gevoegde partij sub 1] , geboren [geboortedatum] 1959, zulks met ingang van 15 april 2022;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
verdeelt de proceskosten over partijen zodanig, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie (= m.b.t. de tegenvordering van de Princepeel):
wijst de vordering af;
veroordeelt de Princepeel in de kosten van het geding, voor zover aan de zijde van [eisers] gevallen en tot vandaag vastgesteld op € 498,00 wegens salaris-gemachtigde (niet met btw belast).
Dit vonnis is gewezen door de pachtkamer van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
's-Hertogenbosch, bestaande uit mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter tevens voorzitter, ing. Th.G.M. Pruijn en H.G.J.M. Janssen als deskundige leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 12 mei 2022.