ECLI:NL:RBOBR:2022:1739

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
C/01/363792 / KG ZA 20-623 (voorlopige voorziening) C/01/353788 / FA RK 20-5077 (bodem)
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake voorlopige voorzieningen en bodemprocedure betreffende zorg- en opvoedingstaken van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een voorlopige voorzieningenprocedure en een bodemprocedure met betrekking tot de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarigen [minderjarige A] en [minderjarige B]. De moeder en de vader, die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, hebben een affectieve relatie gehad en zijn inmiddels gescheiden. De rechtbank heeft in de voorlopige voorzieningenprocedure de hoofdverblijfplaats van de kinderen vastgesteld, ondanks een 50/50-verdeling van de zorg. De rechtbank oordeelt dat het belangrijk is waar het hoofdverblijf van de kinderen ligt, omdat dit invloed heeft op hun sociale leven en stabiliteit. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader bepaald, terwijl de zorgverdeling gelijkwaardig blijft. Tevens heeft de rechtbank vervangende toestemming verleend voor de inschrijving van [minderjarige B] op basisschool "[school Z]" in [plaats B]. De verzoeken van de moeder om de zorgverdeling te wijzigen zijn afgewezen, omdat de huidige regeling in het belang van de kinderen wordt geacht. De rechtbank heeft de verzoeken tot voorlopige voorzieningen als ingetrokken beschouwd, nu de bodemprocedure reeds een beslissing heeft genomen over de zorg- en opvoedingstaken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers : C/01/363792 / KG ZA 20-623 (voorlopige voorziening)
C/01/363788 / FA RK 20-5077 (bodem)
Uitspraak : 26 april 2022
Beschikking over toevertrouwing en voorlopige verdeling van zorg- en opvoedingstaken (voorlopige voorzieningenprocedure), alsmede hoofdverblijf, vervangende toestemming inschrijving school en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken (bodemprocedure) in de zaken van

[naam moeder] ,

feitelijk verblijvende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. U. Ögüt,
tegen

[naam vader] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. N.M.A. Deckers,
over de minderjarigen:
  • [minderjarige A] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , en
  • [minderjarige B] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
In het kader van zijn wettelijke taak is in de procedure betrokken:
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
locatie Eindhoven,
hierna te noemen: de raad.
De procedure
In de voorlopige voorzieningenprocedure
Deze beschikking is in de zaak met kenmerk C/01/363792 / KG ZA 20-623 (voorlopige voorzieningenprocedure) het vervolg op de door de rechtbank in deze zaak op 15 januari 2021 gegeven tussenbeschikking. Bij die beschikking van 15 januari 2021 heeft de rechtbank:
  • het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming inschrijving gemeente en school afgewezen;
  • de beslissing op de verzoeken over de toevertrouwing en de voorlopige verdeling van zorg- en opvoedingstaken pro forma aangehouden onder verwijzing van de ouders naar een hulptraject uit het uniform hulpaanbod ( [hulpverleningstraject] , uitgevoerd door hulpaanbieder [hulpaanbieder] );
  • [hulpaanbieder] verzocht uiterlijk op 9 november 2021, of zoveel eerder als mogelijk, de eindrapportage over het verloop van het hulptraject [hulpverleningstraject] aan de rechtbank te over leggen in deze procedure en in de bodemprocedure;
  • partijen in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 16 november 2021 te reageren op deze eindrapportage en daarbij aan te geven of en zo ja waarom, zij een nieuwe zitting nodig vinden;
  • de raad verzocht bij een niet positief verlopen traject de rechtbank binnen twee weken na kennisneming van de afloop van het traject te informeren of de raad een raadsonderzoek noodzakelijk vindt en als dat het geval is, in de bodemprocedure een raadsonderzoek te verrichten naar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij de volgende vraagstelling wordt meegenomen en beantwoord:
1. In hoeverre komt een wijziging van de hoofdverblijfplaats, conform het verzoek van de moeder, tegemoet aan de belangen van [minderjarige A] en [minderjarige B] ?
2. Welke regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders en [minderjarige A] en [minderjarige B] komt het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen?
3. Hoe moet de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven worden?
4. Zijn er contra-indicaties voor contact en zo ja, welke?
5. In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen: hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
6. Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek van de raad naar voren zijn gekomen en die niet in het kader van de voorgaande vragen aan de orde gesteld, zijn wel van belang om te vermelden?
  • de behandeling en definitieve beslissing op de verzoeken voorlopige voorzieningen pro forma aangehouden tot de zitting van deze rechtbank van 23 november 2021;
  • de tot op heden gemaakte proceskosten tussen partijen gecompenseerd aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In de bodemprocedure
In de bodemprocedure heeft de rechtbank kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift (met bijlagen) van de moeder, ontvangen ter griffie op 14 oktober 2020;
  • de stukken die zijn vermeld in de beschikking 15 januari 2021 in de voorlopige voorzieningenprocedure en tevens uitdrukkelijk in de bodemprocedure zijn overgelegd, te weten:
  • een formulier-F2 van mr. Deckers, gedateerd 23 oktober 2020;
  • een fax (met producties 9 t/m 11) van mr. Ögüt, gedateerd 13 november 2020;
  • een brief (met producties 21 t/m 38) van mr. Ögüt, gedateerd 18 november 2020;
  • een e-mail (met geluid- en beeldopnames) van mr. Ögüt, gedateerd 18 november 2020;
  • een brief (met bijlagen 39 t/m 42) van mr. Ögüt, gedateerd 23 november 2020;
  • een e-mail van mr. Deckers, gedateerd 23 november 2020;
  • de correspondentie, waaronder met name:
  • het F9-formulier met bijlagen (producties 1 en 2 en een begeleidend schrijven) van mr. Ögüt, gedateerd 28 oktober 2020;
  • het F9-formulier met bijlage (voorblad verzoekschrift) van mr. Ögüt, gedateerd 13 november 2020, ontvangen ter griffie op 18 november 2020.
In de voorlopige voorzieningen- en de bodemprocedure
De rechtbank heeft na de verwijzing van de ouders naar het hulptraject kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de eindrapportage van [hulpaanbieder] van [datum] , ontvangen ter griffie op 11 augustus 2021;
  • de brief van de raad van 13 augustus 2021, ontvangen ter griffie op 16 augustus 2021;
  • het rapport van de raad van 18 november 2021, ontvangen ter griffie op 19 november 2021;
  • de brief van mr. Decker, houdende de reactie op het raadsrapport van de vader, alsmede een wijziging zelfstandig verzoek in de voorlopige voorzieningenprocedure, overgelegd bij F9-formulier van 20 december 2021, ontvangen ter griffie op 20 december 2021;
  • de brief van mr. Ögüt, houdende de reactie op het raadsrapport van de moeder, overgelegd bij e-mail van 21 december 2021, ontvangen ter griffie op 20 december 2021;
  • het F9-formulier met bijlage (brief mr. Deckers van 22 december 2021), gedateerd 22 december 2021, ontvangen ter griffie op 22 december 2021;
  • het F9-formulier van mr. Ögüt, gedateerd 22 december 2021, ontvangen ter griffie op 22 december 2021;
  • het verweerschrift in de bodemprocedure, tevens houdende een zelfstandig verzoek en tevens houdende een nadere schriftelijke reactie en wijziging verzoek in de voorlopige voorzieningenprocedure (met bijlagen) van de vader, ontvangen ter griffie op 21 maart 2022;
  • de brief van mr. Ögüt met bijlagen, gedateerd 22 maart 2022, houdende wijziging verzoek in de voorlopige voorzieningenprocedure en wijziging verzoek in de bodemprocedure;
  • het F9-formulier van mr. Ötür, gedateerd 23 maart 2022;
  • het F9-formulier van mr. Ötür met bijlagen (producties 58 en 59), gedateerd 28 maart 2022, ontvangen ter griffie op 28 maart 2022.
De zaken zijn behandeld op de mondelinge behandeling van 29 maart 2022. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Ögüt;
  • de vader, bijgestaan door mr. Decker;
  • namens de raad: [naam] .
De feiten
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en met elkaar samengewoond. Deze samenwoning is geëindigd op [datum] .
Uit de relatie van partijen zijn voornoemde minderjarigen [minderjarige A] en [minderjarige B] geboren. De vader heeft de kinderen erkend en partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over hen uit.
Moeder heeft uit een eerdere relatie een dochter: [minderjarige C] , geboren op [geboortedatum] . [minderjarige C] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder.
Sinds [datum] verbleef de moeder met de kinderen in [plaats A] . De moeder heeft een huurovereenkomst gesloten voor een woning in [plaats A] . Deze huurovereenkomst is ingegaan op [datum] . Op [datum] zijn de kinderen ingeschreven op het adres van de moeder.
[minderjarige A] volgt onderwijs op de basisschool in [plaats B] .
Blijkens het proces-verbaal kort geding van de zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 26 februari 2020 hebben partijen destijds
voorlopigeafspraken met elkaar gemaakt over de contactregeling, inhoudende dat:
in de even weken (maandag tot en met zondag) de kinderen op maandag bij de moeder zullen zijn. Moeder zal de kinderen op dinsdagochtend naar school resp. de gastouder brengen. Vader zal de kinderen op dinsdagmiddag ophalen van school resp. bij de gastouder en de kinderen zullen vervolgens bij de vader blijven op woensdag en donderdag. Vader zal de kinderen op vrijdag naar school brengen resp. naar de gastouder waarna moeder de kinderen op vrijdagmiddag aldaar zal afhalen. Daarna zullen de kinderen op zaterdag en zondag bij moeder blijven;
in de oneven weken de kinderen op maandag bij moeder zullen zijn en moeder zal de kinderen op dinsdagochtend naar school resp. de gastouder brengen. Dinsdagmiddag zal vader de kinderen daar afhalen waarna de kinderen vervolgens van woensdag tot en met zondag bij vader zullen verblijven. Moeder zal de kinderen zondag om 17.30 uur bij vader ophalen; de kinderen zullen dan al hebben gegeten. (***)
De procedure is verder aangehouden, met de afspraak tussen partijen om hun geschillen via mediation op te lossen.
Tijdens mediation zijn partijen op [datum] een andere
voorlopigezorgregeling met elkaar overeengekomen, inhoudende dat:
- de even en oneven weken worden gewisseld, met dien verstande dat de regeling voor de oneven weken voortaan geldt voor de even weken en vice versa;
- op dit moment moeder [minderjarige A] en [minderjarige B] haalt en brengt. Ook vader zal hier een rol in gaan vervullen c.q. de kinderen brengen en/of halen. (***);
- in de even week het wisselmoment niet meer op dinsdag plaatsvindt, maar op woensdag. [minderjarige A] en [minderjarige B] verblijven aldus voortaan één dag per veertien dagen extra bij moeder.
Het verzoek, het verweer en het zelfstandig verzoek
Voorlopige voorzieningenprocedure
De moeder verzoekt, na wijziging, bij wege van voorlopige voorzieningen, uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat de minderjarigen worden toevertrouwd aan de moeder;
  • de moeder vervangende toestemming te verlenen om na de zomervakantie 2022 [minderjarige A] en [minderjarige B] in te schrijven op de basisschool “ [school X] ” in [plaats A] ;
  • te bepalen dat de volgende co-ouderschapsregeling wordt vastgesteld tussen de vader en de kinderen zoals in haar verzoek in de voorlopige voorzieningenprocedure is omschreven:
  • te bepalen dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld.
De vader voert hiertegen verweer en verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in de voorlopige voorzieningenprocedure, althans deze verzoeken af te wijzen als zijnde ongegrond, althans onvoldoende gemotiveerd. De vader voert geen verweer tegen het verzoek van de moeder om alle vakanties en feestdagen van de kinderen bij helfte te verdelen.
De vader verzoekt, na wijziging, bij wege van voorlopige voorzieningen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat de minderjarige kinderen van partijen voorlopig worden toevertrouwd aan de vader;
  • een voorlopige zorgregeling tussen de kinderen van partijen en hun moeder vast te stellen conform randnummer 80 van het verweerschrift in de bodem, tevens houdende een nadere schriftelijke reactie en wijziging verzoek in de voorlopige voorzieningenprocedure, althans een voorlopige zorgregeling vast te stellen die de rechtbank juist acht;
  • althans een beschikking met een gelijke strekking te geven;
  • de proceskosten tussen partijen te compenseren.
Bodemprocedure
De moeder verzoekt in de bodemprocedure, na wijziging:
  • primairhet hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder te bepalen,
    subsidiairvast te stellen dat er geen sprake is van een hoofdverblijf van de kinderen,
    meer subsidiairte bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige B] bij de moeder wordt bepaald;
  • de moeder vervangende toestemming te verlenen om na de zomervakantie 2022 de minderjarige [minderjarige A] en [minderjarige B] in te schrijven op de basisschool “ [school X] ” in [plaats A] ;
  • indien het primaire of subsidiaire verzoek ten aanzien van het hoofdverblijf wordt toegewezente bepalen dat de volgende co-ouderschapsregeling wordt vastgesteld tussen de vader en de kinderen:
Even
Oneven
Maandag
Moeder
Moeder
Dinsdag
Moeder
Moeder
Woensdag
Moeder/Vader
Moeder/Vader
Donderdag
Vader
Vader
Vrijdag
Vader
Vader/Moeder
Zaterdag
Vader
Moeder
Zondag
Vader/Moeder
Moeder
Of,
indien het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader wordt bepaald, te bepalen dat de volgende co-ouderschapsregeling wordt vastgesteld de aan de zijde van de moeder als volgt wordt uitgebreid:
Even
Oneven
Maandag
Moeder
Vader/Moeder
Dinsdag
Moeder
Moeder
Woensdag
Moeder
Moeder
Donderdag
Moeder/Vader
Moeder/Vader
Vrijdag
Vader
Vader/Moeder
Zaterdag
Vader
Moeder
Zondag
Vader
Moeder
en daarbij een haal- en brengregeling vast te stellen, zoals omschreven in de voetnoten bij deze schema’s;
- te bepalen dat de vakanties en feestdagen bij helft worden verdeeld.
De vader voert hiertegen verweer en verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans deze verzoeken af te wijzen als zijnde ongegrond, althans onvoldoende gemotiveerd, behoudens voor zover moeder verzoekt de feestdagen en vakanties bij helfte te delen.
De vader verzoekt in de bodem, na wijziging, bij wege van zelfstandig verzoek:
  • het hoofdverblijf van de kinderen te bepalen bij de vader;
  • een voorlopige zorgregeling tussen de kinderen van partijen en hun moeder vast te stellen conform randnummer 80, namelijk als volgt:
Even
Oneven
Maandag
Moeder
Moeder
Dinsdag
Moeder
Moeder/Vader
Woensdag
Moeder/Vader
Vader
Donderdag
Vader
Vader
Vrijdag
Vader
Vader/Moeder
Zaterdag
Vader
Moeder
Zondag
Vader/Moeder
Moeder
en daarbij een haal- en brengregeling vast te stellen, zoals omschreven in de voetnoten bij dit schema, althans een zorgregeling vast te stellen die de rechtbank juist acht;
  • aan de vader, ter vervanging van de toestemming van de moeder, toestemming te verlenen om [minderjarige B] in te schrijven op basisschool " [school Z] " te [plaats B] ;
  • althans een beschikking met een gelijke strekking te geven;
  • de proceskosten tussen partijen te compenseren.
De beoordeling
De bodemprocedure
De beoordeling van de verzoeken
De ouders hebben samen het gezag. Zij kunnen de rechtbank op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek samen of ieder afzonderlijk om een beslissing vragen over [minderjarige A] en [minderjarige B] als zij het niet eens worden over, onder meer, het hoofdverblijf en de zorgregeling. Ook kunnen zij op grond van dat artikel geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechtbank voorleggen. De vraag over op welke school de kinderen ingeschreven zouden moeten worden is zo’n geschil. De rechtbank neemt over deze geschillen steeds een beslissing die zij in het belang van het kind het meest wenselijk acht.
De rechtbank ziet in de standpunten van de ouders aanleiding om de verzoeken over de zorgregeling eerst te beoordelen.
Zorgregeling
Beide ouders willen een gelijkwaardige rol in de verzorging en opvoeding van de kinderen. Zij vinden het allebei belangrijk en prettig om de kinderen veel te zien en voldoende tijd met hen door te brengen om leuke dingen te doen. Beide ouders willen dan ook tenminste een 50/50-verdeling van de zorg. De moeder zou liever méér dan 50% van de tijd voor de kinderen willen zorgen.
De rechtbank stelt voorop dat het begrijpelijk is dat beide ouders de kinderen zoveel mogelijk willen zien en voor hen willen zorgen. Het is echter een onontkoombaar gevolg van iedere scheiding dat de tijd die ouders met hun kinderen kunnen doorbrengen in het vervolg gedeeld moet worden, zo ook in dit geval. Hoewel er zorgen zijn over de situatie waarin de kinderen opgroeien, zoals de raad in zijn rapport van 18 november 2021 heeft beschreven, zijn er geen of weinig zorgen over de opvoedsituaties bij beide ouders. De kinderen lijken het bij beide ouders even te goed hebben. De kinderen lijken verder, zo blijkt uit het raadsrapport, geen onzekerheid of onduidelijkheid te ervaren over de (voorlopige) verdeling van de zorg. Het is positief dat het de ouders lukt om aan de lopende zorgregeling op een goede manier uitvoering te geven.
De moeder wenst de huidige zorgverdeling uit te breiden en stelt daartoe dat zij beter dan de vader in staat is de kinderen op te vangen, omdat zij minder dan de vader én als zelfstandige werkt zodat zij haar werktijden zelf kan bepalen. De vader heeft hierover gemotiveerd aangegeven dat hij er (na schooltijd) vrijwel altijd voor de kinderen is en dat hij geen gebruikmaakt van (buitenschoolse) opvang. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de vader door het feit dat hij werkt en een eigen bedrijf heeft er onvoldoende voor de kinderen kan zijn. Het is overigens aan iedere ouder om zelf invulling te geven aan de zorg voor de kinderen gedurende de tijd dat de kinderen bij die ouder verblijven en eigen keuzes te maken over de opvang van de kinderen. Verder is van belang dat de raad in zijn onderzoek geen zorgen heeft gezien over het pedagogisch handelen van de vader. Het feit dat [minderjarige B] en [minderjarige A] bij de vader in een samengesteld gezin wonen, is niet zorgelijk of nadelig voor de kinderen. De rechtbank concludeert dan ook dat er geen zorgen zijn over de manier waarop de zorg nu wordt verdeeld en de manier waarop daaraan invulling wordt gegeven. Op basis van huidige regeling kunnen de kinderen evenveel tijd doorbrengen met iedere ouder, zit er niet te veel tijd tussen de wisselmomenten, brengen de kinderen hun weekenden bij beide ouders door, zijn beide ouders in staat betrokken te blijven bij school en hebben beide ouders doordeweekse zorgmomenten. Behoud van de huidige verdeling van de zorg voor de kinderen, die de rechtbank in het belang van de kinderen acht, voorkomt dat weer iets in het leven van de kinderen verandert. Dit is van groot belang voor deze kinderen die al veel wisselingen hebben meegemaakt en nu baat hebben bij rust, stabiliteit en continuïteit. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een andere verdeling van de zorg vast te stellen dan zoals deze op dit moment geldt op basis van de voorlopige afspraken.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het zelfstandige verzoek van de vader in de bodemzaak zal toewijzen, omdat de regeling conform dat verzoek het meest aansluit bij de voorlopige afspraken die nu gelden en waaraan tot op heden uitvoering wordt gegeven.
De vader heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder om de vakanties en feestdagen bij helfte te verdelen. De rechtbank begrijpt hieruit dat de vader met dat verzoek kan instemmen. De rechtbank zal daarom in zoverre beslissen conform het verzoek van de moeder over de verdeling van de vakanties en feestdagen.
Hoofdverblijf
Bij een 50/50-verdeling van de zorg past het in beginsel niet om het hoofdverblijf van (één van) de kinderen bij één van beide ouders te bepalen. De rechtbank volgt echter de raad in zijn standpunt dat het antwoord op de vraag waar het hoofdverblijf van de kinderen ligt voor deze ouders belangrijk is voor waar ‘het centrum’ van hun bestaan gelegen is of zal zijn. De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke verblijfplaats en het sociale leven van de kinderen op dit moment gelegen is in en rondom [plaats B] . Hoewel beide ouders de kinderen in hun eigen woonplaats hebben ingeschreven bij (sport)clubs en [minderjarige B] ook op een kinderdagverblijf, wonen de kinderen al hun hele leven in [plaats B] en gaat [minderjarige A] in [plaats B] naar school. Wanneer de kinderen bij de vader zijn, verblijven zij in de voormalige echtelijk woning, aldus op een voor de kinderen vertrouwde plek en in de straat en wijk waar zij zijn opgegroeid. De rechtbank acht het van belang dat de kinderen blijven ‘wonen’ in [plaats B] en daar naar school zullen (blijven) gaan, sport en hobby’s zullen (blijven) beoefenen en hun sociale leven (verder) zullen opbouwen en in het kader van de verdeling van zorgtaken bij de moeder zullen ‘verblijven’ conform de zorgregeling zoals in het dictum van deze beslissing is bepaald. De rechtbank zal daarom het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader bepalen.
Ten overvloede, deze beslissing over het hoofdverblijf leidt ertoe dat de kinderen ingeschreven moeten worden op het adres van de vader.
Vervangende toestemming inschrijving school
In lijn met de voorgaande beslissing over het hoofdverblijf van de kinderen, zal de rechtbank aan de vader vervangende toestemming verlenen voor inschrijving van [minderjarige B] op basisschool “ [school Z] ” in [plaats B] met ingang van het schooljaar 2022/2023 dan wel met ingang van [datum] , zijnde de datum waarop [minderjarige B] vier jaar wordt. Het verzoek van de moeder over de schoolkeuze van de kinderen zal de rechtbank afwijzen.
Voorlopige voorzieningenprocedure
Omdat in de bodemprocedure wordt beslist over het hoofdverblijf van de kinderen, de zorgregeling en de inschrijving op een basisschool, hebben de ouders geen belang meer bij hun verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen. De rechtbank zal deze verzoeken als ingetrokken beschouwen en afwijzen.
De beslissing
De rechtbank
in de zaak met nummer C/01/363788 / FA RK 20-5077 (bodemprocedure):
bepaalt het hoofdverblijf van de minderjarigen [minderjarige A] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , en [minderjarige B] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , bij de vader;
stelt inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de volgende regeling vast betreffende het contact tussen de moeder met voornoemde minderjarigen:
Even
Oneven
Maandag
Moeder
Moeder
Dinsdag
Moeder
Moeder/Vader
Woensdag
Moeder/Vader
Vader
Donderdag
Vader
Vader
Vrijdag
Vader
Vader/Moeder
Zaterdag
Vader
Moeder
Zondag
Vader/Moeder
Moeder
waarbij in de oneven weken:
  • de moeder [minderjarige A] op dinsdagochtend naar school brengt en vader [minderjarige A] na school ophaalt (om 14.30 uur) en de moeder ervoor zorgt dat [minderjarige B] op dat tijdstip ook bij de school van [minderjarige A] is;
  • de vader [minderjarige A] op vrijdagochtend naar school brengt. [minderjarige B] blijft bij de vader thuis. De vader haalt [minderjarige A] na school weer op (om 14.30 uur) en brengt de kinderen vervolgens direct naar de moeder;
waarbij in de even weken:
  • de moeder [minderjarige A] op woensdagochtend naar school brengt. De vader haalt [minderjarige A] vervolgens na school op (om 12.15 uur). De moeder zorgt ervoor dat [minderjarige B] op dat tijdstop ook bij de school van [minderjarige A] is;
  • de vader de kinderen op zondag om 17.30 uur naar de moeder brengt, met dien verstande dat hij om 17.30 uur zal vertrekken uit Hoogeloon. De kinderen hebben dan al gegeten bij de vader; en
waarbij de zorg voor de kinderen tijdens vakanties en feestdagen bij helfte wordt verdeeld;
verleent de vader in plaats van de moeder op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek vervangende toestemming om de minderjarige [minderjarige B] met ingang van het schooljaar 2022/2023 dan wel met ingang van 25 september 2022, zijnde de datum waarop [minderjarige B] vier jaar wordt, in te schrijven op basisschool " [school Z] " te [plaats B] ;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af;
in de zaak met nummer C/01/363792 / KG ZA 20-623 (voorlopige voorzieningen):
wijst de verzoeken af;
in beide zaken:
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Aarts, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 26 april 2022.
Conc: BBvdP
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.