ECLI:NL:RBOBR:2022:1720

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
71-066862-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbewaringstelling van verdachte in drugshandelzaak met ernstige bezwaren

Op 6 april 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in hoger beroep uitspraak gedaan over de inbewaringstelling van een verdachte die wordt verdacht van de export van grote hoeveelheden harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk en deelname aan een criminele organisatie. De rechter-commissaris had eerder de vordering tot inbewaringstelling afgewezen, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. De rechtbank heeft de stukken bekeken, waaronder de beschikking van de rechter-commissaris en de appelmemorie van de officier van justitie. De verdachte was niet aanwezig tijdens de zitting.

De rechtbank concludeert dat er ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte, die betrokken zou zijn geweest bij bijna 50 transporten van harddrugs in de periode van maart tot mei 2020. De rechtbank deelt de visie van het openbaar ministerie dat het onacceptabel is dat iemand die verdacht wordt van dergelijke ernstige feiten kort na zijn aanhouding op vrije voeten komt. De rechtbank overweegt dat de samenleving veel overlast ondervindt van drugcriminaliteit en dat de invrijheidstelling van de verdachte een schok in de maatschappij teweeg zou brengen.

De rechtbank oordeelt dat, hoewel de feiten dateren uit 2020 en de verdachte sindsdien geen strafbare feiten heeft gepleegd, de ernst van de beschuldigingen en de rol van de verdachte in de criminele organisatie een inbewaringstelling rechtvaardigen. De rechtbank vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris en wijst de vordering tot inbewaringstelling toe voor een termijn van veertien dagen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
parketnummer : 71-066862-22
beslissing op hoger beroep tegen beschikking van de rechter-commissaris van de raadkamer d.d. 06 april 2022
in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] (Marokko),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] .
Raadsvrouw mr. B. Mor-Yazir.

Procedure

De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 25 maart 2022 de vordering van de officier van justitie tot inbewaringstelling van de verdachte afgewezen. De officier van justitie is op 29 maart 2022 in hoger beroep gekomen tegen deze beschikking, voor zover daarbij de vordering is afgewezen.
De rechtbank heeft de stukken gezien, waaronder de beschikking van de rechter-commissaris en de appelmemorie van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in raadkamer van heden de officier van justitie, de verdachte en de raadsvrouw, mr. Mor-Yazir gehoord.
De verdachte is niet verschenen.

Beoordeling

Gevallen waarin de voorlopige hechtenis kan worden bevolen
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van verdachte de verdenking is gerezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de export van meerdere zendingen harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk in de periode van 25 maart tot en met 20 mei 2020 en het deelnemen aan een criminele organisatie in de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 juli 2020.
De ernstige bezwaren
De rechter-commissaris heeft het volgende overwogen.
Uit de stukken blijkt van ernstige bezwaren tegen de verdachte dat deze de strafbare feiten vermeld in de vordering heeft gepleegd. Uit met name versleutelde berichten via Enchrochat is gebleken dat verdachte samen met vier medeverdachten in 2020 betrokken was bij vele transporten van harddrugs vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Alleen al in de periode eind maart tot en met mei 2020 gaat het om bijna 50 transporten. Een aantal van die transporten zijn in het land van aankomst onderschept. Bij vier van die onderschepte transporten bleek het te gaan om in totaal 78 kilo cocaïne en 31 kilo heroïne. Verdachten werkten hierbij nauw samen en hadden ieder hun eigen rol.
De gronden
Over de gronden heeft rechter-commissaris overwogen:
Er is weliswaar sprake van een 12-jaarsfeit, maar de rechter-commissaris is van oordeel dat de rechtsorde niet geschokt zal zijn als verdachte zal worden vrijgelaten. Hierbij is van belang dat de verweten gedraging eindigt in mei 2020, dat verdachte niet eerder is veroordeeld, en dat niet gebleken is dat verdachte zich na mei 2020 nog bezig heeft gehouden met strafbare feiten. Recidivegevaar is ook niet aan de orde. Naast hetgeen zojuist is overwogen, is daarvoor nog van belang dat verdachte al geruime tijd werkzaam is in loondienst. Hij heeft derhalve een regulier legaal inkomen.
De officier van justitie heeft in het schriftuur naar voren gebracht dat voor wat betreft de 12-jaarsgrond en de schokgrond niet relevant is dat verdachte nadien geen strafbare feiten heeft gepleegd en dat bezien dient te worden of het in vrijheid stellen van een verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan voor de export van grote hoeveelheden harddrugs een schok in de maatschappij teweeg zou brengen, hetgeen in de visie van het openbaar ministerie het geval is. Daar komt bij dat in de zaken van de medeverdachten met hetzelfde verwijt wel de 12-jaarsgrond heeft aangenomen, welk onderscheid niet valt uit te leggen.
Over het niet aannemen van de recidivegrond door de rechter-commissaris op grond van de omstandigheid dat verdachte sedert mei 2020 niet meer in beeld is gekomen bij de politie omdat hij in loondienst werkte merkt het openbaar ministerie op dat verdachte in 2020 in bedrijf heeft opgezet welk bedrijf als dekmantel fungeerde voor de export van verdovende middelen in 2020. Middels dit bedrijf zijn grote hoeveelheden verdovende middelen geëxporteerd. Met de export van drugs valt bijzonder veel geld te verdienen. In de visie van het OM dient derhalve wel gevreesd te worden dat verdachte bij invrijheidsstelling zich bezig zal gaan houden met drugsgerelateerde feiten, juist vanwege het lucratieve karakter.
De rechtbank deelt de visie van het openbaar ministerie voor wat betreft de 12-jaarsgrond en geschokte rechtsorde. Het valt niet aan de maatschappij uit te leggen dat iemand die wordt verdacht van grote hoeveelheden harddrugs naar het buitenland korte tijd na zijn aanhouding op vrije voeten komt, ook al hebben deze feiten niet recent doch enige tijd geleden plaatsgevonden. De samenleving in Nederland ondervindt veel overlast van de criminaliteit met betrekking tot harddrugs, waartoe ook behoort de export naar het buitenland. In dit licht valt van een invrijheidstelling na korte tijd van een persoon die zich daarmee geruime tijd in georganiseerd verband heeft bezig gehouden een schok in de maatschappij te verwachten, ook al hebben deze feiten in 2020 plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat de recidivegrond niet aanwezig is. De feiten dateren uit 2020. Weliswaar heeft verdachte in het tijdvak opgenomen in de vordering een belangrijke rol gespeeld in de organisatie van de verdachten, maar daar staat tegenover dat verdachte zijn leven heeft opgepakt en werkt heeft. Verdachte heeft geen documentatie wegens feiten uit de Opiumwet en er zijn geen aanwijzingen dat verdachte geldelijk profijt heeft gehad uit de feiten waarvan hij wordt verdacht.
Conclusie
Anders dan de rechter-commissaris, is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot inbewaringstelling van de verdachte moet worden toegewezen voor de feiten op de vordering.
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris waarvan beroep;
  • wijst alsnog toe de vordering tot inbewaringstelling van de verdachte;
  • verleent alsnog een bevel tot bewaring tegen de verdachte voor een termijn van veertien dagen;
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 06 april 2022 door:
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. S.J.H. van de Kant, rechters,
in tegenwoordigheid van C. Lochten, griffier.