ECLI:NL:RBOBR:2022:1700

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
C/01/380063 / JE RK 22-350
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming voor medische behandeling van een minderjarige in het kader van het Rijksvaccinatieprogramma

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI) om vervangende toestemming te verlenen voor de vaccinatie van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] had toestemming geweigerd voor deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma (RVP), omdat zij van mening was dat [minderjarige] gezond was en zij wilde uitgaan van de natuurlijke weerstand van haar kind. De GI voerde aan dat deelname aan het RVP noodzakelijk was om ernstig gevaar voor de gezondheid van [minderjarige] af te wenden, gezien de risico's van ernstige infectieziekten waarvoor gevaccineerd wordt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 april 2022 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren behandeld. De kinderrechter heeft overwogen dat, hoewel er een algemeen belang is voor deelname aan het RVP, de keuzevrijheid van ouders om al dan niet toestemming te geven voor vaccinatie voorop staat. De kinderrechter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de GI in dit geval vervangende toestemming zouden moeten verlenen. De GI had onvoldoende concrete feiten aangedragen die de noodzaak van vaccinatie onderbouwden.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek van de GI afgewezen, waarbij werd benadrukt dat de keuze van de moeder om geen toestemming te geven voor vaccinatie, gemotiveerd was en niet lichtvaardig genegeerd kon worden. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/380063 / JE RK 22-350
Datum uitspraak: 22 april 2022
Beschikking van de kinderrechter over vervangende toestemming medische behandeling ex 1:265h BW
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie 's-Hertogenbosch, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 9 maart 2022, ingekomen bij de griffie op 10 maart 2022.
1.2.
Op 7 april 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder;
- [naam] , namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 9 december 2021 is [minderjarige] , als ongeboren baby, onder toezicht gesteld tot 9 december 2022.
2.2.
[minderjarige] is geboren op [geboortedatum] .
2.3.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 20 december 2021 een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van vier weken, tot 17 januari 2022. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot de zitting van 29 december 2021.
2.5.
Bij beschikking van 29 december 2021, op schrift gesteld op 6 januari 2022, heeft de kinderrechter:
  • uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden verlengd, met ingang van 17 januari 2022 tot 17 juli 2022;
  • de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden tot de zitting van [datum] om [tijdstip]
2.6.
De moeder heeft toestemming geweigerd voor deelname van [minderjarige] aan het Rijksvaccinatieprogramma.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt vervangende toestemming te verlenen voor een medische behandeling van [minderjarige] . Deze medische behandeling betreft het toedienen van de vaccinaties vanuit het Rijksvaccinatieprogramma (RVP).
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens de GI toegelicht dat het gaat om de vaccinaties die volgens het vaccinatieschema aan kinderen worden gegeven op de leeftijd van drie, vijf en elf maanden, zijnde de DKTP-Hib-HepB en Pneu-vaccinaties die gedurende de huidige looptijd van de ondertoezichtstelling aan [minderjarige] kunnen worden gegeven.

4.Het standpunt van de belanghebbende

4.1.
Namens de GI is als onderbouwing van het verzoek op de zitting nog het volgende aangevoerd.
De GI heeft gewezen op het algemene belang voor een kind om deel te nemen aan het RVP. Met betrekking tot het voorkomen van ernstig nadeel voor [minderjarige] is de GI van mening dat het RVP bescherming biedt tegen een aantal ernstige infectieziekten. Indien besmetting met een van deze ziekten optreedt, kunnen de risico’s voor baby’s die niet zijn ingeënt groot zijn. Door het vaccineren van [minderjarige] kan in de toekomst mogelijk ernstig lijden voorkomen worden.
[minderjarige] is gestart op het kinderdagverblijf. Het kinderdagverblijf dat [minderjarige] bezoekt laat ook niet-gevaccineerde kinderen toe, omdat de vaccinatiegraad voldoende is. De pleegouders, die verantwoordelijk zijn voor de dagelijkse verzorging van [minderjarige] , hebben hun zorg uitgesproken over de mogelijke risico’s die [minderjarige] loopt nu hij niet gevaccineerd is.
Uit de door de GI overgelegde mailwisseling met de jeugdarts van de GGD blijkt dat zij adviseren om vervangende toestemming te vragen voor het toedienen van de vaccinaties uit het RVP bij de rechter, wanneer toestemming vanuit gezaghebbende ouder(s) uitblijft.
4.2.
De moeder wil geen toestemming geven voor deelname van [minderjarige] aan het RVP omdat zij stelt dat [minderjarige] gezond is en de moeder wil uitgaan van de natuurlijke weerstand van [minderjarige] . Op dit moment is de moeder bezorgd dat de vaccinaties meer kwaad dan goed zullen doen, mede gezien het feit dat zij zelf ook overgevoelig kan reageren op bepaalde medische behandelingen/medicijnen. Moeder is ongerust dat [minderjarige] deze overgevoeligheid van haar heeft ‘geërfd’.
De moeder is van mening dat niet voorbij kan worden gegaan aan haar wens en mening met betrekking tot deelname van [minderjarige] aan het RVP, alleen omdat [minderjarige] onder toezicht staat van de GI en uit huis is geplaatst.

5.De beoordeling

5.1.
In artikel 1:265h van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat indien een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaren noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent zijn toestemming daarvoor weigert, deze toestemming op verzoek van de GI kan worden vervangen door die van de kinderrechter.
5.2.
De GI verzoekt vervangende toestemming voor deelname van [minderjarige] aan het RVP. Dat inenting op basis van het RVP een medische behandeling is als bedoeld in artikel 1:265h BW staat onbetwist vast.
5.3.
De vraag is of het bij de deelname aan het RVP gaat om een noodzakelijke behandeling om ernstig gevaar voor de gezondheid van [minderjarige] af te wenden. De kinderrechter is van oordeel dat géén sprake is van een noodzaak tot vaccinatie in de zin van artikel 1:265h BW. De kinderrechter heeft het volgende overwogen.
5.4.
Het RVP is gericht op het voorkomen van een aantal gevaarlijke infectieziekten die dodelijk kunnen zijn of waar kinderen ernstige en blijvende gevolgen aan kunnen overhouden. Deze ziektes vormen daarom een ernstig gevaar voor de gezondheid. Van overheidswege is een vaccinatieprogramma opgesteld ter bescherming van kinderen tegen diverse aandoeningen, maar deelname aan het programma is niet verplicht. De keuzevrijheid voor ouders om hun kinderen wel of niet aan het RVP te laten deelnemen staat voorop.
De kinderrechter overweegt dat ook als sprake is van een ondertoezichtstelling of machtiging tot uithuisplaatsing, het aan ouders met gezag is om te bepalen of hun kinderen deelnemen aan het RVP. Dit betekent dat het de moeder in het voorliggende geval in beginsel vrij staat om geen toestemming te geven voor vaccinatie van [minderjarige] volgens het RVP.
5.5.
Hoewel, zoals de GI ook heeft betoogd, zeker een algemeen belang voor [minderjarige] bestaat om deel te nemen aan het RVP, is het de rechtbank niet gebleken dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor de GI vervangende toestemming zou moeten worden verleend, die de toestemming van moeder vervangt, om [minderjarige] te laten deelnemen aan het RVP. De GI heeft onvoldoende concrete feiten of bijzondere omstandigheden gesteld voor het oordeel dat vaccinatie volgens het RVP op dit moment noodzakelijk is om een ernstig gevaar voor de gezondheid van [minderjarige] af te wenden. Het is bijvoorbeeld niet gebleken dat [minderjarige] een kwetsbare gezondheid heeft of dat andere omstandigheden bestaan die maken dat aan de GI toestemming zou moeten worden verleend, ter vervanging van de toestemming van de moeder. Zo zijn de vaccinaties ook niet noodzakelijk voor het verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin of bij het kinderdagverblijf dat [minderjarige] bezoekt.
De rechtbank merkt nog op dat de GI moeder en [minderjarige] wil laten opnemen in een moeder-kind-huis, als de moeder aan de voorwaarden voldoet die in dat kader zijn gesteld. Het perspectief van [minderjarige] op de korte en de lange termijn is derhalve voorlopig nog niet bepaald.
5.6.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat aan de keuze van de moeder om [minderjarige] niet te laten deelnemen aan het RVP, welke keuze zij gemotiveerd heeft toegelicht en waarin zij volhardt, alleen op basis van de zorgen van de pleegouders en een algemeen advies van de jeugdarts van de GGD, niet voorbij kan worden gegaan.
5.7.
Alles wat hiervoor is overwogen leidt ertoe dat het verzoek van de GI zal worden afgewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2022 door mr. N.G. Zandee, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.