In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI) om vervangende toestemming te verlenen voor de vaccinatie van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] had toestemming geweigerd voor deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma (RVP), omdat zij van mening was dat [minderjarige] gezond was en zij wilde uitgaan van de natuurlijke weerstand van haar kind. De GI voerde aan dat deelname aan het RVP noodzakelijk was om ernstig gevaar voor de gezondheid van [minderjarige] af te wenden, gezien de risico's van ernstige infectieziekten waarvoor gevaccineerd wordt.
Tijdens de mondelinge behandeling op 7 april 2022 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren behandeld. De kinderrechter heeft overwogen dat, hoewel er een algemeen belang is voor deelname aan het RVP, de keuzevrijheid van ouders om al dan niet toestemming te geven voor vaccinatie voorop staat. De kinderrechter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de GI in dit geval vervangende toestemming zouden moeten verlenen. De GI had onvoldoende concrete feiten aangedragen die de noodzaak van vaccinatie onderbouwden.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek van de GI afgewezen, waarbij werd benadrukt dat de keuze van de moeder om geen toestemming te geven voor vaccinatie, gemotiveerd was en niet lichtvaardig genegeerd kon worden. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.