ECLI:NL:RBOBR:2022:1536

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
01/994040-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake valsheid in geschrift en oplichting door rechtspersonen en stichtingen in het kader van donateurswervingen voor dierenwelzijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die miljoenen euro's heeft ingezameld van donateurs met de belofte dat dit geld zou worden gebruikt voor het welzijn van dieren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie heeft ingeroepen, maar dit verweer werd verworpen. De verdachte werd vrijgesproken van deelneming aan een criminele organisatie, feitelijk leidinggeven aan oplichting, medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor valsheid in geschrift door het opmaken van valse notulen van bestuursvergaderingen. De rechtbank legde een taakstraf op van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en erkende dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank overwoog dat de verdachte onvoldoende kritisch was geweest en zonder vragen stukken had ondertekend die evident niet overeenkwamen met de waarheid. De zaak heeft veel media-aandacht gekregen, wat de verdachte als een inbreuk op zijn privéleven heeft ervaren. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen in de strafoplegging, evenals de rol die hij heeft vervuld in de criminele organisatie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/994040-19
Datum uitspraak: 21 april 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1966,
wonende te [adres] (Duitsland).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 23 juni 2020, 28 maart 2022, 29 maart 2022 en 7 april 2022 (sluiting).

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 april 2020. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 28 maart 2022 is gewijzigd is aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2009
tot en met 30 maart 2016 in Wierden en/of Deventer en/of Nijmegen en/of
Berghem en/of Woudenberg en/of op meerdere plaatsen in Nederland, althans in
Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een
samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke perso(o)n(en), te weten:
- hem, verdachte en/of
- [medeverdachte 1] en/of
- [medeverdachte 2] en/of
- [medeverdachte 3] en/of
- [medeverdachte 4] en/of
één of meer rechtsperso(o)n(en) te weten:
- [rechtspersoon 1] ( [rechtspersoon 1] ) en/of
- [rechtspersoon 2] en/of
- [rechtspersoon 3] ( [rechtspersoon 3] ) en/of
- [rechtspersoon 4] ( [rechtspersoon 4] ) en/of
- [rechtspersoon 5] en/of
- [rechtspersoon 6] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht),
- verduistering (in dienstbetrekking) (artikel 321 en 322 Wetboek van

Strafrecht),

- (gewoonte)witwassen (artikel 420 bis/ter Wetboek van Strafrecht),
- valsheid in geschrift (artikel 225 lid 1 en/of 2 Wetboek van Strafrecht);
2.
[rechtspersoon 1] ( [rechtspersoon 1] ) en/of [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 3]
( [rechtspersoon 3] ) en/of [rechtspersoon 4]
( [rechtspersoon 4] ) en/of [rechtspersoon 6] ,
in of omstreeks de periode van 01 januari 2009 tot en met 30 maart 2016 in
Wierden en/of Deventer en/of Nijmegen en/of Berghem en/of Woudenberg en/of op
meerdere plaatsen in Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging
met elkaar en/of met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om
zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van
een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen,
hetzij door een samenweefsel van verdichtsels,
een (groot) aantal donateurs waaronder / te weten:
* ten aanzien van [rechtspersoon 4] ( [rechtspersoon 4] ) (FIN 18,
digitale bijlage 02 t/m bijlage 05; map 17, GET 000-1-1, p. 005776; GET
000-1-4, p. 006201):
- [persoon 1] (GET019-01) en/of
- [persoon 2] (GET042-01) en/of
* ten aanzien van [rechtspersoon 3] ( [rechtspersoon 3] ) (FIN 18,
digitale bijlage 06 t/m bijlage 08; map 18, GET 000-2-1, p. 006213; GET
000-2-4, p. 006511):
- [persoon 3] (GET 047-01) en/of
- [persoon 4] (GET 048-01) en/of
* ten aanzien van [rechtspersoon 6] (FIN 18, digitale bijlage 09 t/m bijlage
11; map 19, GET 000-3-1, p. 006514; GET 000-3-4, p. 006825):
- [persoon 5] (GET 068-01) en/of
- [persoon 6] (AGV 01) en/of
* ten aanzien van [rechtspersoon 5] (FIN 18, digitale bijlage 12; map 20,
GET 000-4-1, p. 006836; GET 000-4-4, p. 007067):
- [persoon 7] (GET 098-01) en/of
- [persoon 8] (GET 100-1),
(telkens) heeft/hebben bewogen tot de afgifte van (telkens) één of meer
geldbedrag(en)/donatie(s) tot een totaal van 35.417.579 euro of daaromtrent
(FIN 18), in elk geval enig(e) geldbedrag(en)/donatie(s) en/of
tot het aangaan van (telkens) één of meer schuld(en) door het afgeven van één
of meer machtiging(en) tot het automatisch afschrijven van (telkens) een of
meer geldbedrag(en)/donatie(s),
hebbende [rechtspersoon 1] ( [rechtspersoon 1] ) en/of [rechtspersoon 2] en/of
[rechtspersoon 3] ( [rechtspersoon 3] ) en/of [rechtspersoon 4]
( [rechtspersoon 4] ) en/of [rechtspersoon 6] en/of (een of meer
van) zijn/hun medeverdachte(n) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven
oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of
bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
- (bij de werving) doen/laten voorkomen dat (het merendeel van) die/dat
bedrag(en)/donatie(s) werd(en) gebruikt om één of meer externe goede doelen te
ondersteunen, terwijl in werkelijkheid slechts een klein percentage aan
externe goede doelen werd betaald/besteed;
en/of
- aan donateurs verzuimd te vertellen en/of te doen/laten vertellen dat een
groot deel van de bedragen/ de donaties niet aan goede doelen werd besteed;
en/of
- te beknopte en/of onvolledige jaarverslagen gepubliceerd waardoor er geen
compleet beeld van de bestedingen naar voren is gekomen;
en/of
- doen/laten voorkomen dat [rechtspersoon 3] ( [rechtspersoon 3] )
en/of [rechtspersoon 4] ( [rechtspersoon 4] ) en/of [rechtspersoon 6]
en/of [rechtspersoon 5] (een) bonafide en betrouwbare stichting(en)
is/zijn door (onder meer) te doen/laten voorkomen dat er sprake is van (een)
onafhankelijk(e) bestu(u)r(en) binnen deze stichting(en);
en/of
- met het gebruik van het Keurmerk Goed Besteed (KGB) voorgewend en/of
doen/laten voorwenden dat één of meer van voornoemde stichting(en) een
onafhankelijk en/of geaccrediteerd keurmerk had/hadden;
en/of
- jegens één of meer van voornoemde donateur(s) voorgewend en/of doen/laten
voorwenden dat de werver(s) vrijwilliger(s) was/waren;
en/of
- aan één of meer van voornoemde donateur(s) één of meer
welkomstbrief/-brieven en/of nieuwsbrief/-brieven en/of één of meer foto('s)
en/of folder(s) en/of flyer(s) en/of sticker(s) en/of informatiemap(pen) en/of
promotiemap(pen) met daarin foto's van zielige dieren en/of logo's van ANBI
en/of KGB en/of goede doelen overzicht(en) getoond en/of doen/laten tonen;
en/of
- voorgewend en/of doen/laten voorwenden dat [rechtspersoon 3] ( [rechtspersoon 3]
[rechtspersoon 3] ) en/of [rechtspersoon 4] ( [rechtspersoon 4] ) en/of
[rechtspersoon 6] en/of [rechtspersoon 5] rechtmatig een ANBI-status
verworven had(den) en/of die ANBI-status vervolgens benoemd en/of doen/laten
benoemen en/of doen/laten zien in de folder(s) en/of brochure(s) en/of
map(pen) bij het werven van voornoemde donateur(s),
waardoor bovengenoemde donateur(s) (telkens) werd(en) bewogen tot
bovengenoemde afgifte(s) en/of tot bovengenoemd aangaan van (een) schuld(en),
hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat feit(en) en/of
feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
en/of
[rechtspersoon 1] ( [rechtspersoon 1] ) en/of [rechtspersoon 2] ,
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2009
tot en met 30 maart 2016 in Wierden en/of Deventer en/of Nijmegen en/of
Berghem en/of Woudenberg, althans in Nederland tezamen en in vereniging met
elkaar en/of met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
één of meer geldbedrag(en), tot een totaal van 35.417.579 euro of daaromtrent
(FIN 18), in elk geval enig geldbedrag en/of enig goed goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [rechtspersoon 3] ( [rechtspersoon 3] ),
[rechtspersoon 4] ( [rechtspersoon 4] ), [rechtspersoon 5] en/of
[rechtspersoon 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan [rechtspersoon 1]
en/of [rechtspersoon 2] en/of haar/hun medeverdachte(n),
ontvangen van een (groot) aantal donateurs waaronder / te weten:
* ten aanzien van [rechtspersoon 4] ( [rechtspersoon 4] ) (FIN 18,
digitale bijlage 02 t/m bijlage 05; map 17, GET 000-1-1, p. 005776; GET
000-1-4, p. 006201):
- [persoon 1] (GET019-01) en/of
- [persoon 2] (GET042-01) en/of
* ten aanzien van [rechtspersoon 3] ( [rechtspersoon 3] ) (FIN 18,
digitale bijlage 06 t/m bijlage 08; map 18, GET 000-2-1, p. 006213; GET
000-2-4, p. 006511):
- [persoon 3] (GET 047-01) en/of
- [persoon 4] (GET 048-01) en/of
* ten aanzien van [rechtspersoon 6] (FIN 18, digitale bijlage 09 t/m bijlage
11; map 19, GET 000-3-1, p. 006514; GET 000-3-4, p. 006825):
- [persoon 5] (GET 068-01) en/of
- [persoon 6] (AGV 01) en/of
* ten aanzien van [rechtspersoon 5] (FIN 18, digitale bijlage 12; map 20,
GET 000-4-1, p. 006836; GET 000-4-4, p. 007067):
- [persoon 7] (GET 098-01) en/of
- [persoon 8] (GET 100-1),
welk(e) geldbedrag(en)/goed(eren) [rechtspersoon 1] ( [rechtspersoon 1] )
en/of [rechtspersoon 2] en/of haar/hun medeverdachte(n) telkens anders dan door
misdrijf onder zich had(den) (telkens) wederrechtelijk zich heeft/hebben
toegeëigend,
hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat feit(en) en/of
feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 01 januari 2009 tot en met 30 maart 2016
in Wierden en/of Deventer en/of Nijmegen en/of Berghem en/of Woudenberg en/of
op meerdere plaatsen in Nederland, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een
valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen,
hetzij door een samenweefsel van verdichtsels,
een (groot) aantal donateurs waaronder / te weten:
* ten aanzien van [rechtspersoon 4] ( [rechtspersoon 4] ) (FIN 18,
digitale bijlage 02 t/m bijlage 05; map 17, GET 000-1-1, p. 005776; GET
000-1-4, p. 006201):
- [persoon 1] (GET019-01) en/of
- [persoon 2] (GET042-01) en/of
* ten aanzien van [rechtspersoon 3] ( [rechtspersoon 3] ) (FIN 18,
digitale bijlage 06 t/m bijlage 08; map 18, GET 000-2-1, p. 006213; GET
000-2-4, p. 006511):
- [persoon 3] (GET 047-01) en/of
- [persoon 4] (GET 048-01) en/of
* ten aanzien van [rechtspersoon 6] (FIN 18, digitale bijlage 09 t/m bijlage
11; map 19, GET 000-3-1, p. 006514; GET 000-3-4, p. 006825):
- [persoon 5] (GET 068-01) en/of
- [persoon 6] (AGV 01) en/of
* ten aanzien van [rechtspersoon 5] (FIN 18, digitale bijlage 12; map 20,
GET 000-4-1, p. 006836; GET 000-4-4, p. 007067):
- [persoon 7] (GET 098-01) en/of
- [persoon 8] (GET 100-1),
(telkens) heeft bewogen tot de afgifte van (telkens) één of meer
geldbedrag(en)/donatie(s) tot een totaal van 35.417.579 euro of daaromtrent
(FIN 18), in elk geval enig(e) geldbedrag(en)/donatie(s) en/of
tot het aangaan van (telkens) één of meer schuld(en) door het afgeven van één
of meer machtiging(en) tot het automatisch afschrijven van (telkens) een of
meer geldbedrag(en)/donatie(s),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n) toen aldaar
(telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
- (bij de werving) doen/laten voorkomen dat (het merendeel van) die/dat
bedrag(en)/donatie(s) werd(en) gebruikt om één of meer externe goede doelen
te ondersteunen, terwijl in werkelijkheid slechts een klein percentage aan
externe goede doelen werd betaald/besteed;
en/of
- aan donateurs verzuimd te vertellen en/of te doen/laten vertellen dat een
groot deel van de bedragen/ de donaties niet aan goede doelen werd besteed;
en/of
- te beknopte en/of onvolledige jaarverslagen gepubliceerd waardoor er geen
compleet beeld van de bestedingen naar voren is gekomen;
en/of
- doen/laten voorkomen dat [rechtspersoon 3] ( [rechtspersoon 3] )
en/of [rechtspersoon 4] ( [rechtspersoon 4] ) en/of [rechtspersoon 6]
en/of [rechtspersoon 5] (een) bonafide en betrouwbare stichting(en)
is/zijn door (onder meer) te doen/laten voorkomen dat er sprake is van (een)
onafhankelijk(e) bestu(u)r(en) binnen deze stichting(en);
en/of
- met het gebruik van het Keurmerk Goed Besteed (KGB) voorgewend en/of
doen/laten voorwenden dat één of meer van voornoemde stichting(en) een
onafhankelijk en/of geaccrediteerd keurmerk had/hadden;
en/of
- jegens één of meer van voornoemde donateur(s) voorgewend en/of doen/laten
voorwenden dat de werver(s) vrijwilliger(s) was/waren;
en/of
- aan één of meer van voornoemde donateur(s) één of meer
welkomstbrief/-brieven en/of nieuwsbrief/-brieven en/of één of meer foto('s)
en/of folder(s) en/of flyer(s) en/of sticker(s) en/of informatiemap(pen) en/of
promotiemap(pen) met daarin foto's van zielige dieren en/of logo's van ANBI
en/of KGB en/of goede doelen overzicht(en) getoond en/of doen/laten tonen;
en/of
- voorgewend en/of doen/laten voorwenden dat [rechtspersoon 3] ( [rechtspersoon 3]
[rechtspersoon 3] ) en/of [rechtspersoon 4] ( [rechtspersoon 4] ) en/of
[rechtspersoon 6] en/of [rechtspersoon 5] rechtmatig een ANBI-status
verworven had(den) en/of die ANBI-status vervolgens benoemd en/of doen/laten
benoemen en/of doen/laten zien in de folder(s) en/of brochure(s) en/of
map(pen) bij het werven van voornoemde donateur(s),
waardoor bovengenoemde donateur(s) (telkens) werd(en) bewogen tot
bovengenoemde afgifte(s) en/of tot bovengenoemd aangaan van (een) schuld(en);
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2009 tot en met 30 maart 2016 in Wierden en/of Deventer en/of Nijmegen en/of
Berghem en/of Woudenberg, althans in Nederland tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk één of meer
geldbedrag(en), tot een totaal van 35.417.579 euro of daaromtrent (FIN 18), in
elk geval enig geldbedrag en/of enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[rechtspersoon 3] ( [rechtspersoon 3] ), [rechtspersoon 4]
( [rechtspersoon 4] ), [rechtspersoon 5] en/of [rechtspersoon 6] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte(n),
ontvangen van een (groot) aantal donateurs waaronder / te weten:
* ten aanzien van [rechtspersoon 4] ( [rechtspersoon 4] ) (FIN 18,
digitale bijlage 02 t/m bijlage 05; map 17, GET 000-1-1, p. 005776; GET
000-1-4, p. 006201):
- [persoon 1] (GET019-01) en/of
- [persoon 2] (GET042-01) en/of
* ten aanzien van [rechtspersoon 3] ( [rechtspersoon 3] ) (FIN 18,
digitale bijlage 06 t/m bijlage 08; map 18, GET 000-2-1, p. 006213; GET
000-2-4, p. 006511):
- [persoon 3] (GET 047-01) en/of
- [persoon 4] (GET 048-01) en/of
* ten aanzien van [rechtspersoon 6] (FIN 18, digitale bijlage 09 t/m bijlage
11; map 19, GET 000-3-1, p. 006514; GET 000-3-4, p. 006825):
- [persoon 5] (GET 068-01) en/of
- [persoon 6] (AGV 01) en/of
* ten aanzien van [rechtspersoon 5] (FIN 18, digitale bijlage 12; map 20,
GET 000-4-1, p. 006836; GET 000-4-4, p. 007067):
- [persoon 7] (GET 098-01) en/of
- [persoon 8] (GET 100-1),
welk(e) geldbedrag(en)/goed(eren) verdachte en/of zijn medeverdachte(n) uit
hoofde van de persoonlijke dienstbetrekking van hem, verdachte, en/of van zijn
medeverdachte(n) als directeur en/of bestuurder en/of medewerker van (één of
meer van) voornoemde stichting(en), (telkens) als donatie(s) in elk geval
anders dan door misdrijf onder zich had(den), telkens wederrechtelijke zich
heeft toegeëigend;
3.
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 01
september 2012 tot en met 31 oktober 2012 te Wierden en/of Nijmegen, althans
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, (telkens) een of meer geschrift(en), te weten:
(map 35, proces-verbaal RLS 03, p.11273 tot en met 11302)
- de notulen van de bestuursvergadering van [rechtspersoon 6] van 28 september

2012 (map 45, F.01.02.024-005, p. 1 en 2) en/of

- de notulen van de bestuursvergadering van [rechtspersoon 6] van 29 september

2012 (map 45, F.01.02.024-006, p. 1 en 2),

zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs
van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft/hebben hij,
verdachte, en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n), alstoen aldaar
(telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid die voornoemde
notulen van de bestuursvergadering van [rechtspersoon 6] van 28 september 2012
en/of van de bestuursvergadering van [rechtspersoon 6] van 29 september 2012
(mede) voorzien van zijn, verdachtes, handtekening ter bevestiging van de
juistheid van het daarin gestelde,
terwijl in die voornoemde notulen van de bestuursvergadering van [rechtspersoon 6]
van 28 september 2012 en/of van de bestuursvergadering van [rechtspersoon 6]
van 29 september 2012 -zakelijk weergegeven- was vermeld en/of
opgenomen dat:
* de bestuursvergadering op een bepaalde datum en/of plaats gehouden is en/of
* de in de notulen genoemde bestuursleden ter vergadering aanwezig waren,
terwijl (telkens) in werkelijkheid de vergadering, zoals in de notulen
weergegeven, niet is gehouden en/of niet op de vermelde datum en/of plaats is
gehouden en/of de bestuursleden, genoemd in de notulen, niet (allen) ter
vergadering aanwezig waren,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken;
4.
[rechtspersoon 6] in of omstreeks de periode vanaf 01 januari 2009 tot en met
01 maart 2014 te Gorinchem en/of Nijmegen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) (een deel van) de (bedrijfs)administratie van de stichting - zijnde
(dat deel van) die (bedrijfs)administratie (telkens) een samenstel van
geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk
heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft/hebben [rechtspersoon 6]
en/of (een of meer van) haar medeverdachte(n), alstoen aldaar (telkens)
opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
in (dat deel van) die (bedrijfs)administratie opgenomen en/of verwerkt en/of
laten opnemen en/of verwerken een of meer (valse/vervalste) geschrift(en), te
weten:
(map 36, proces-verbaal RLS 05, p. 11562 tot en met 11664)
drie, althans een of meer, (valse en/of vervalste) factu(u)r(en), volgens de
factuuropdruk (telkens) afkomstig van [rechtspersoon 1] en gericht
aan [rechtspersoon 6] , met als omschrijving Voorlichting, Informatiekosten
(map 36, p. 11713; map 36 p. 11731; map 36 p. 11743), bestaande die valsheid
en/of vervalsing (telkens) hierin, dat (telkens) valselijk en/of in strijd
met de waarheid -zakelijk weergegeven- in die factu(u)r(en) voornoemd
(telkens) een aantal stands en/of een aantal standdagen was vermeld en/of
vermeld dat sprake was van voorlichting en/of informatiekosten, terwijl in
werkelijkheid het aantal stands en/of standdagen, zoals in die fact(u)r(en)
aangeduid, en/of de voorlichting en/of de informatieverstrekking, zoals in
die fact(u)r(en) aangeduid, niet was geleverd en/of ter beschikking gesteld
en/of verzorgd,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken, zulks
terwijl hij, verdachte, (telkens) tot die/dat feit(en) opdracht heeft gegeven
en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijke leiding heeft gegeven;
(artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht jo. artikel 51 Wetboek van
Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode vanaf 01 januari 2009 tot en met 01 maart 2014
te te Gorinchem en/of Nijmegen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [rechtspersoon 6] en/of een ander of anderen, althans alleen, (telkens) (een deel van)
de (bedrijfs)administratie van de stichting - zijnde (dat deel van) die
(bedrijfs)administratie (telkens) een samenstel van geschriften dat bestemd
was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of
heeft vervalst, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of [rechtspersoon 6]
en/of (een of meer van) zijn/hun medeverdachte(n), alstoen aldaar (telkens)
opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
in (dat deel van) die (bedrijfs)administratie opgenomen en/of verwerkt en/of
laten opnemen en/of verwerken een of meer (valse/vervalste) geschrift(en), te
weten:
(map 36, proces-verbaal RLS 05, p. 11562 tot en met 11664)
drie, althans een of meer, (valse en/of vervalste) factu(u)r(en), volgens de
factuuropdruk (telkens) afkomstig van [rechtspersoon 1] en gericht
aan [rechtspersoon 6] , met als omschrijving Voorlichting, Informatiekosten
(map 36, p. 11713; map 36 p. 11731; map 36 p. 11743), bestaande die valsheid
en/of vervalsing (telkens) hierin, dat (telkens) valselijk en/of in strijd
met de waarheid -zakelijk weergegeven- in die factu(u)r(en) voornoemd
(telkens) een aantal stands en/of een aantal standdagen was vermeld en/of
vermeld dat sprake was van voorlichting en/of informatiekosten, terwijl in
werkelijkheid het aantal stands en/of standdagen, zoals in die fact(u)r(en)
aangeduid, en/of de voorlichting en/of de informatieverstrekking, zoals in
die fact(u)r(en) aangeduid, niet was geleverd en/of ter beschikking gesteld
en/of verzorgd,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is en dat de rechtbank bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Bespreking verweren.
De rechtbank zal ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis vanaf nu verdachte aanduiden bij zijn achternaam: [verdachte] . Hetzelfde geldt voor de medeverdachten [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ).
Door de verdediging, is als verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie (OM) niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Nu dit verweer in alle zaken op hoofdlijnen om dezelfde redenen wordt gevoerd, zal dit hieronder gezamenlijk worden besproken.
Het standpunt van de verdediging.
1)
Trial by media: Er is geen sprake meer van een eerlijk proces doordat iedereen, waaronder getuigen, zijn beïnvloed door de berichtgeving in de media. Niet alleen is een persbericht gedeeld, maar er is ook onderzoeksinformatie gedeeld met de media, waaronder informatie die niet bij de verdediging bekend was.
2)
Het gelijkheidsbeginsel: Er is met twee maten gemeten als het gaat om de afdoening van de zaken van verschillende verdachten. De strafzaak tegen [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) is buitengerechtelijk afgedaan, terwijl hij de accountant was van [medeverdachte 3] en dus bij uitstek degene was die zicht had op de handel en wandel van [medeverdachte 3] . Daarnaast zijn meerdere personen en ondernemingen die een rol hadden in het geheel niet vervolgd, zoals de ex-vrouw van [medeverdachte 3] , [persoon 9] , [persoon 10] (hierna: [persoon 10] ), [persoon 11] , enkele andere personen en buitenlandse (in Duitsland gevestigde) ondernemingen. Het gelijkheidsbeginsel is hiermee geschonden.
3)
Overschrijding van de redelijke termijn: Onderhavige procedure loopt al zes jaar. Deze ernstige overschrijding van de redelijke termijn is slechts te wijten aan het optreden van het OM en heeft tot gevolg dat het verdedigingsbelang is geschonden, waarbij ook de waarheidsvinding een belangrijke rol speelt. [medeverdachte 3] kan hierdoor niet meer gehoord worden in verband met zijn overlijden. Hij zou op zitting openheid van zaken geven en hij heeft [medeverdachte 1] beloofd om de volledige schuld op zich te nemen. Het is voorts de vraag of het na zes jaar nog zinvol is om getuigen of andere betrokkenen te horen.
Hoewel de Hoge Raad duidelijk heeft geoordeeld dat een enkele tijdsoverschrijding in het kader van de redelijke termijn niet zal kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM, spelen hier meerdere factoren. De verdediging is daarom van oordeel dat in dit geval de overschrijding toch moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM.
4)
De aard van de strafbare feiten: In een proces-verbaal van de FIOD/Belastingdienst (p. 9934 van het dossier) staat beschreven dat uit het geldstromenonderzoek blijkt dat sprake is geweest van duizenden financiële transacties in de onderzoeksperiode en dat door het fragmenteren van de totale organisatie door [medeverdachte 3] een goed inzicht voor medewerkers, maar ook voor de overheid, onmogelijk werd gemaakt. Onder die omstandigheden begrijpt de verdediging niet waarom er door het OM voor gekozen is om verdachte te vervolgen.
Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben betoogd dat het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het OM dient te worden afgewezen. Een overschrijding van de redelijke termijn is geen dragend argument op grond waarvan de niet-ontvankelijkheid van het OM wordt uitgesproken. De verdediging heeft nog andere factoren benoemd die volgens de officieren van justitie niet aan de orde zijn, om de volgende redenen.
1)
Trial by media: Er kan niet gesproken worden over een trial by media. Daartoe is relevant dat door het OM één enkel persbericht naar buiten is gebracht dat bewust vaag en beperkt qua inhoud is gehouden. De hoeveelheid media-aandacht die vervolgens is ontstaan, kan niet worden gekoppeld aan genoemd persbericht. Los daarvan is dit ook geen reden om niet tot strafvervolging over te gaan
2)
Het gelijkheidsbeginsel: Het OM heeft de keuzevrijheid om te bepalen wie wordt vervolgd en wie niet. De verdachten die gezien kunnen worden als de “vertrouwelingen” van [medeverdachte 3] zijn/worden vervolgd, anderen niet. Voorts heeft het OM zich beperkt tot de Nederlandse BV’s en stichtingen. Ten aanzien van [medeverdachte 4] geldt dat zijn zaak buitengerechtelijk is afgedaan met een taakstraf voor de duur van 120 uren. Deze wijze van afdoening is gekozen vanwege de persoonlijke omstandigheden van [medeverdachte 4] , zoals die blijken uit zijn laatste verklaring bij de politie.
3)
Overschrijding van de redelijke termijn: Het onderzoek is niet gehinderd door het tijdsverloop. Verdachten en getuigen zijn in een vroeg stadium uitvoerig gehoord en er liggen tal van verklaringen. Dat nu gezegd wordt dat [medeverdachte 3] de schuld op zich zou nemen doet er niet aan af dat ten aanzien van de onderhavige verdachte voldoende objectief bewijsmateriaal aanwezig is.
4)
De aard van de strafbare feiten: Kijkend naar het dossier kan geconcludeerd worden dat deze verdachte voldoende inzicht had in het systeem van wegsluizen van geldbedragen. Gelet op de omvang van de zaak en de hoeveelheid geld die ermee gemoeid is, zijn de onderliggende feiten nog steeds strafwaardig en dient de meervoudige kamer over deze feiten te beslissen.
Het oordeel van de rechtbank.
1)
Trial by media: Het is de rechtbank niet ontgaan dat dit strafrechtelijk onderzoek, onder de naam Gitaar, media-aandacht heeft gekregen. Naar het oordeel van de rechtbank is het in het algemeen inherent aan het (straf)recht dat zaken, gelet op hun aard en inhoud, een zekere vorm van media-aandacht met zich brengen. Het is daarom aanvaardbaar dat het OM ook het publiek informeert over strafrechtelijke onderzoeken. Te allen tijde geldt echter dat degene tegen wie een strafvervolging is ingesteld voor onschuldig wordt gehouden, totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaken binnen het onderzoek Gitaar niet onrechtmatig is gehandeld door het OM, waar het gaat om uitlatingen in de pers of via sociale media. Het is de rechtbank niet gebleken dat het OM anders of meer dan in vergelijkbare onderzoeken de media heeft gezocht en van informatie heeft voorzien. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om aan te nemen dat de media-aandacht van wezenlijke, laat staan onaanvaardbare invloed is geweest op het verloop van het proces in deze strafzaak en de inhoud van verklaringen, zodanig dat daardoor het recht op een eerlijk proces in het geding is gekomen. Het recht op een eerlijk proces is dan ook niet geschonden.
2)
Het gelijkheidsbeginsel: De rechtbank stelt voorop dat het OM een ruime bevoegdheid heeft als het gaat om de keuze om bepaalde personen wel of niet te vervolgen. Het OM heeft op de terechtzittingen van 28 en 29 maart 2022 toegelicht waarom bepaalde personen worden/zijn vervolgd en anderen niet, en heeft uitgelegd waarom de strafzaak tegen [medeverdachte 4] buitengerechtelijk is afgedaan. De rechtbank acht die toelichting op de beredeneerde keuzes van het OM niet onbegrijpelijk, zodat geen sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel.
3)
Overschrijding van de redelijke termijn: De rechtbank ziet, net als de verdediging en het OM, dat de redelijke termijn is overschreden. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad is de enkele overschrijding van de redelijke termijn onvoldoende om het OM niet-ontvankelijk te verklaren. Andere omstandigheden die de verdediging heeft aangevoerd, brengen de rechtbank niet tot het oordeel dat het OM desalniettemin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ook de rechtbank ziet dat er thans één grote afwezig is, namelijk [medeverdachte 3] . Van meet af aan zijn pogingen gedaan om hem te horen, maar dat is gelet op zijn gezondheidstoestand steeds niet gelukt. Inmiddels is het, gelet op zijn overlijden, niet meer mogelijk [medeverdachte 3] te horen. De rechtbank onderkent dat dit een beperking inhoudt van de mogelijkheid van de verdediging om deze medeverdachte als getuige nader te bevragen. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit echter niet tot de conclusie dat de verdediging hierdoor zodanig in haar belang is geschaad dat dit tot niet-ontvankelijkheid van het OM zou moeten leiden. In het dossier bevinden zich in ruime mate uitgebreide verklaringen van verdachte en haar medeverdachten alsmede van getuigen, tezamen met een grote hoeveelheid feitelijke gegevens, die het de rechtbank mogelijk maken om een gedegen oordeel te kunnen vormen.
4)
De aard van de strafbare feiten:De vraag of onderhavige verdachten voldoende inzicht konden hebben / hadden in het totale systeem van verhullen van geldbedragen is een bewijsvraag en past niet in de sleutel van de niet-ontvankelijkheid van het OM.
De door de verdediging aangevoerde feiten en omstandigheden ter onderbouwing van het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het OM, worden door de rechtbank in het kader van strafmaat wel meegewogen.
Resumerend.
Nu alle verweren zijn afgewezen kan het OM in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Beoordeling.

Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 3. Voor het overige dient [verdachte] van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben aangevoerd dat alle feiten (primair) bewezen kunnen worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
A.
De bewijsmiddelen
In bijlage I heeft de rechtbank de voor de bewezenverklaring gebruikte bewijsmiddelen opgenomen.
B.
Bijzondere overwegingen over het bewijs
De rechtbank zal beginnen met de bespreking van feit 2 (oplichting/verduistering), vervolgens komen de feiten 3 en 4 (valsheid in geschrifte) aan de orde en tot slot wordt feit 1 (de criminele organisatie) besproken.
t.a.v. feit 2: oplichting/verduistering – vrijspraak.
Was sprake van oplichting?
Ten aanzien van feit 2 gaat het in deze zaak in de kern om het volgende. [medeverdachte 3] , die inmiddels is overleden, heeft diverse rechtspersonen en stichtingen opgericht waarmee hij miljoenen euro’s van donateurs heeft ingezameld, welk geld – kort samengevat – zou worden ingezet om het welzijn van dieren te verbeteren. Een groot deel van dit ingezamelde geld is uiteindelijk echter niet bij goede doelen terecht gekomen, maar bij [medeverdachte 3] en zijn naasten in de privésfeer. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of hiermee sprake is geweest van oplichting.
Van oplichting is sprake als door gebruik te maken van een oplichtingsmiddel een ander wordt bewogen tot een bepaalde gedraging, zoals afgifte van een goed. Degene die zich aan oplichting schuldig maakt, handelt met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen en maakt daarbij gebruik van tenminste één van de oplichtingsmiddelen uit artikel 326 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), dan wel een combinatie daarvan. De in dit artikel genoemde oplichtingsmiddelen zijn het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen en/of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels. Doordat het moet gaan om deze in de wet specifiek genoemde oplichtingsvormen, kan niet iedere vorm van bedrog – zoals het enkel doen van een onware mededeling – of elke vorm van een toerekenbare tekortkoming in civielrechtelijke zin, als strafrechtelijke oplichting worden aangemerkt.
In dit geval werd door [medeverdachte 3] – naar een Duits voorbeeld – de volgende structuur gehanteerd. [medeverdachte 3] was eigenaar van twee dienstverlenende bedrijven, [rechtspersoon 1] (hierna: [rechtspersoon 1] ) en [rechtspersoon 2] (hierna: [rechtspersoon 2] ), die in opdracht van verschillende goede doelen-stichtingen donateurs wierven.
Daarnaast was [medeverdachte 3] als voorzitter, dan wel directeur, betrokken bij de volgende goede-doelenstichtingen: [rechtspersoon 6] (hierna: [rechtspersoon 6] ), [rechtspersoon 4] (hierna: [rechtspersoon 4] ) en [rechtspersoon 3] ( [rechtspersoon 3] ) (hierna: [rechtspersoon 3] ).
[medeverdachte 3] had de feitelijke zeggenschap over deze stichtingen en vulde de besturen van deze stichtingen verder in met werknemers van [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] of andere personen binnen zijn invloedsfeer.
Kortom, zowel de dienstverlenende bedrijven [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] als de goede-doelenstichtingen [rechtspersoon 6] , [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 3] , waren aan [medeverdachte 3] gelieerd. De goede-doelenstichtingen schakelden uitsluitend [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] in voor donateurswerving. [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] hebben nagenoeg geen diensten verleend aan andere goede doelen dan aan de goede doelen die aan [medeverdachte 3] gelieerd waren. [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 3] werden feitelijk zelfs gerund vanuit hetzelfde kantoor in Wierden waar ook [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] waren gevestigd.
Door middel van valse notulen van bestuursvergaderingen werd gefingeerd dat [rechtspersoon 4] , [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 6] een degelijke en transparante bestuursstructuur en bedrijfsvoering hadden. In werkelijkheid werden er echter geen bestuursvergaderingen gehouden.
[rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] werden ingehuurd door [rechtspersoon 6] , [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 3] om donateurs te werven. Met deze werkzaamheden hebben [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] in de periode 1 januari 2009 tot en met 30 maart 2016 een totaalbedrag van € 33.628.498,- aan donaties opgehaald. De donateurs waren in de veronderstelling dat zij geld doneerden aan het goede doel en dat het gedoneerde geld gebruikt zou worden voor de ondersteuning van diverse organisaties ten behoeve van dierenwelzijn.
In werkelijkheid kwam iets meer dan de helft van de donaties, namelijk in totaal
€ 16.987.052,-, via diverse constructies bij [rechtspersoon 1] (een bedrag van € 8.678.018,-) en [rechtspersoon 2] (een bedrag van € 8.309.034,-) terecht. Vanuit die bedrijven ging een groot deel van het geld vervolgens op verschillende manieren naar [medeverdachte 3] en zijn naasten in de privésfeer. Daarnaast ontving [medeverdachte 3] rechtstreeks van [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 3] een bedrag van in totaal
€ 692.862,- (een bedrag van € 504.352,- van [rechtspersoon 4] en een bedrag van € 188.510,- van [rechtspersoon 3] ). Slechts een klein deel van het opgehaalde bedrag, namelijk € 2.306.134,- (en daarmee nog geen 7%) werd door de stichtingen daadwerkelijk aan externe goede doelen voor (voornamelijk) dierenwelzijn besteed.
Door zich voor te doen als promotiebedrijven voor goede-doelenstichtingen, hebben [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan oplichting. Beide bedrijven hebben de genoemde stichtingen doelbewust gebruikt om donateurs te bewegen geld te doneren voor het goede doel. Daarbij hebben ze gedaan alsof [rechtspersoon 4] , [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 6] bonafide en betrouwbare stichtingen waren, terwijl de kennelijke bedoeling in werkelijkheid niet was om het opgehaalde geld voor goede doelen te gebruiken. De goede doelen werden slechts gebruikt als middel en dekmantel om zoveel mogelijk geld te binnen te halen. Dit geld kwam voor een aanzienlijk deel vervolgens op verschillende andere plekken – niet zijnde goede doelen – terecht. Het kleine percentage van het opgehaalde geld dat daadwerkelijk aan externe goede doelen werd besteed, moet naar het oordeel van de rechtbank worden gezien als onderdeel van de dekmantel om de betrouwbaarheid van de stichtingen vorm te geven. De rechtbank is van oordeel dat de oplichting redelijkerwijs aan [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] kan worden toegerekend, omdat het werven van donateurs de kern van de werkzaamheden en daarmee het verdienmodel van beide bedrijven was. Zij kunnen daarom worden aangemerkt als daders van de oplichting.
Ten aanzien van [rechtspersoon 4] , [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 6] is de rechtbank van oordeel dat zij onderdeel waren van de dekmantel van de oplichting door [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] en in die hoedanigheid niet als daders van de oplichting kunnen worden aangemerkt.
Geen verduistering.
Gelet op het oordeel van de rechtbank dat de door [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] voor de stichtingen opgehaalde geldbedragen van een misdrijf (oplichting) afkomstig zijn, kan geen sprake zijn van verduistering van deze geldbedragen. De rechtbank spreekt [verdachte] daarom vrij van het onder feit 2 primair en subsidiair, cumulatief, alternatief ten laste gelegde (verduistering).
Heeft [verdachte] feitelijk leidinggegeven aan oplichting?
Nu sprake is van oplichting door [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] is de vervolgvraag die moet worden beantwoord of [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven aan deze oplichting.
Voor de vraag of iemand als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt is van belang dat de feitelijke leiding veelal zal bestaan uit actief en effectief gedrag dat duidelijk als feitelijk leidinggeven moet worden aangemerkt. Van feitelijk leidinggeven kan ook sprake zijn als de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door verdachte gevoerde beleid. Ook kan worden gedacht aan het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. Onder omstandigheden kan ook een passievere rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijk leiding geven gesproken moet worden. Dat kan in het bijzonder het geval zijn bij een verdachte die bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van de verboden gedraging, maar zulke maatregelen achterwege laat. De enkele omstandigheid dat verdachte bijvoorbeeld bestuurder is van een rechtspersoon, is niet voldoende om hem/haar aan te merken als feitelijk leidinggever aan een door die rechtspersoon begaan strafbaar feit.
In feitelijk leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Voor dit opzet van de leidinggever geldt als ondergrens dat hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren komt dat [medeverdachte 3] degene was die de feitelijke leiding had binnen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] . Hij was degene die de bedrijfsstructuur had bedacht en opgezet en alle wezenlijke beslissingen werden door hem genomen. [verdachte] was niet werkzaam voor [rechtspersoon 1] of [rechtspersoon 2] , maar was eerst als voorzitter en later als directeur verbonden aan [rechtspersoon 6] . Nog los van het feit dat [medeverdachte 3] degene was die ook binnen [rechtspersoon 6] grotendeels bepaalde wat er gebeurde, was [rechtspersoon 6] slechts één van de stichtingen die [rechtspersoon 1] inschakelde voor promotiewerkzaamheden. [verdachte] kan daarom in elk geval niet als feitelijk leidinggevende van [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] worden aangemerkt. Hij had geen zeggenschap over wat er binnen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] gebeurde en was ook niet bevoegd om maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van de oplichting door [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] .
Bij het voorgaande komt dat [verdachte] geen inzicht had in de volledige financiële situatie van [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] . Hoe het geld dat werd binnengehaald werd besteed, was aan het zicht van [verdachte] onttrokken. Gelet hierop was de door [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] gepleegde oplichting niet zonder meer kenbaar voor [verdachte] en kan niet worden gezegd dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die oplichting zich zou voordoen. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan ook niet worden gezegd dat [verdachte] op enig moment moet hebben geweten dat [rechtspersoon 6] slechts als dekmantel werd gebruikt voor de activiteiten van [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] . Voor zover [verdachte] als feitelijk leidinggevende van [rechtspersoon 6] kan worden beschouwd, heeft hij in die hoedanigheid dus ook niet feitelijk leidinggegeven aan oplichting.
Het voorgaande betekent dat [verdachte] van het onder feit 2 primair ten laste gelegde, feitelijk leidinggeven aan oplichting, moet worden vrijgesproken.
Is sprake van medeplegen van oplichting door [verdachte] ?
Voor feit 2 resteert daarmee de vraag of [verdachte] als medepleger van de oplichting door [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] kan worden aangemerkt.
Voor medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen gericht op het voltooien van het delict. In het geval van een opzetdelict is voor medeplegen, naast opzet op de nauwe en bewuste samenwerking, ook opzet op de gedraging van het gronddelict vereist.
De rechtbank acht in dit kader de volgende omstandigheden relevant. Als voorzitter en directeur van [rechtspersoon 6] was [verdachte] erop gericht contacten te onderhouden met goede doelen die door [rechtspersoon 6] ondersteund konden worden. Het geld dat [verdachte] bij [rechtspersoon 6] vrij ter beschikking stond om aan externe goede doelen te besteden, besteedde hij daadwerkelijk aan goede doelen. Ook maakte hij informatieboekjes voor [rechtspersoon 6] .
[rechtspersoon 1] deed de promotiewerkzaamheden voor [rechtspersoon 6] tegen relatief hoge kosten, maar de contracten met [rechtspersoon 1] bestonden al voordat [verdachte] bij [rechtspersoon 6] betrokken raakte. [verdachte] had – los van de betalingen aan [rechtspersoon 1] vanuit [rechtspersoon 6] – geen zicht op de geldstromen van [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] , laat staan dat hij wist dat het opgehaalde geld voor een groot deel bij [medeverdachte 3] en zijn naasten terecht kwam. De werkzaamheden voor [rechtspersoon 6] werden ook niet verricht vanuit het kantoor in Wierden waar [rechtspersoon 1] , [rechtspersoon 2] , [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 3] gevestigd waren.
Gezien deze feiten en omstandigheden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op oplichting. Niet is gebleken dat [verdachte] enige intellectuele bijdrage aan de oplichting heeft gehad of dat hij daaraan actief en doelbewust heeft meegewerkt. Dit betekent dat [verdachte] niet als medepleger van de oplichting door [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] kan worden aangemerkt en dat hij ook van het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3.
[verdachte] wordt verweten dat hij valse notulen heeft opgemaakt en zich dus schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard, gelet op de bekennende verklaringen van [verdachte] ter terechtzitting van 28 maart 2022 en in eerdere verhoren.
Ten aanzien van feit 4 – vrijspraak.
[verdachte] wordt verweten dat hij valse facturen in de bedrijfsadministratie heeft verwerkt en zich dus schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte.
De rechtbank overweegt als volgt. De in de tenlastelegging genoemde facturen zijn vals, omdat – zoals uit de bewijsmiddelen blijkt – deze facturen vanuit [rechtspersoon 1] aan [rechtspersoon 6] werden gestuurd voor voorlichtingswerkzaamheden met daarop een aantal uitgevoerde stands en standdagen, terwijl dit geen weergave was van het aantal stands dat daadwerkelijk op straat had gestaan.
Aangezien verdachte de facturen niet zelf heeft gemaakt, dient de rechtbank te beoordelen of verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de valse facturen als ware die echt en onvervalst, dan wel opzettelijk deze facturen heeft afgeleverd of voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor zodanig gebruik. Verdachte heeft verklaard dat hij pas na de tenlastegelegde periode op de hoogte is geraakt van het feit dat de facturen vals waren. Uit het dossier blijkt niet van het tegendeel. Daarom kan niet worden bewezen dat verdachte wist van het valselijk opmaken van de facturen, of dat hij het gebruik en verwerken daarvan aanvaardde. Hoewel verdachte verweten kan worden dat hij kritischer had kunnen zijn, volgt hieruit niet noodzakelijkerwijs dat verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat het om valse facturen ging. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het onder 4 tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van feit 1 (criminele organisatie) – vrijspraak.
Was sprake van een criminele organisatie waarvan [verdachte] deel uitmaakte?
[verdachte] wordt ook verweten dat hij deel heeft genomen aan een criminele organisatie.
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie is een aantal aspecten van belang. Vereist is dat sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen twee of meer personen, met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad. Het oogmerk van de criminele organisatie dient te zijn gericht op het plegen van misdrijven. De deelnemers aan zo’n organisatie dienen niet ieder voor zich, maar in het verband van deze organisatie deel te nemen, zonder dat vereist is dat zij met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen.
Een betrokkene moet weten – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – dat de organisatie het plegen van misdrijven in zijn algemeenheid tot het oogmerk heeft. Een betrokkene hoeft geen opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is ook niet vereist.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten. Daarbij geldt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
Zoals reeds is overwogen is in het onderhavige geval sprake van een professionele structuur, waarbij [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] zich schuldig hebben gemaakt aan oplichting (feit 2) door zich voor te doen als promotiebedrijven voor de goede-doelenstichtingen [rechtspersoon 6] , [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 3] . In werkelijkheid werden deze stichtingen gebruikt als dekmantel en ging een groot deel van het opgehaalde geld naar [medeverdachte 3] en zijn naasten in de privésfeer. Om de oplichting te verhullen werden valse notulen van bestuursvergaderingen opgemaakt (feit 3) en werden valse facturen valselijk in de bedrijfsadministratie verwerkt (feit 4). Het geld dat verdiend werd met de oplichting werd op verschillende manieren witgewassen. Zo werd het geld door [medeverdachte 3] besteed aan bijvoorbeeld de aankoop van diverse panden en de verbouwing van zijn woning en werden er leningen verstrekt aan medewerkers van de bedrijven van [medeverdachte 3] .
Binnen deze criminele organisatie hadden verschillende personen hun eigen rol. [medeverdachte 3] was overduidelijk de leider van deze organisatie. Hij is degene die de structuur bedacht heeft, de eigenaar was van de bedrijven [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] en bij alle stichtingen de feitelijke zeggenschap had. Bovendien kwamen de opbrengsten van de oplichting grotendeels ten goede aan hem en zijn naasten.
De organisatie werd daarnaast op papier mogelijk gemaakt door [medeverdachte 4] , de accountant van [rechtspersoon 1] , [rechtspersoon 2] en de goede-doelenstichtingen. Hij deed de financiële administratie en boekte daarvoor de facturen in het grootboek. Ook maakte hij de jaarverslagen op. In zijn hoedanigheid als accountant had hij zicht op de geldstromen binnen de organisatie. Zo had hij zicht op de facturen die [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] aan de stichtingen stuurden en wist hij welk gedeelte van het gedoneerde geld aan deze facturen werd besteed. Daarnaast heeft hij geadviseerd om de facturen van [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] te splitsen in een deel voor werving en een deel voor voorlichting. Tot slot was hij ook de accountant van [rechtspersoon 7] , het bedrijf dat door [medeverdachte 3] gebruikt werd om geld van [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] naar zichzelf toe te sluizen.
Ook [medeverdachte 1] faciliteerde de criminele organisatie door gedurende een lange periode verschillende administratieve werkzaamheden op kantoor te verrichten voor [rechtspersoon 1] , [rechtspersoon 2] , [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 4] . Zij verzamelde alle financiële stukken voor de accountant, stelde de promotiemappen voor [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 4] samen, stopte valse facturen in de administratie en stelde valse notulen op.
[verdachte] kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet als deelnemer aan deze criminele organisatie worden aangemerkt. Zoals hiervoor al is overwogen, had [verdachte] geen opzet op de oplichting door [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] , inhoudend dat geld werd binnengehaald met volstrekt andere doeleinden dan het financieel steunen van goede doelen. [verdachte] was uitsluitend betrokken bij het opzettelijk ondertekenen van valse notulen van bestuursvergaderingen die niet hebben plaatsgevonden, maar kende de context waarin dat gebeurde niet. Naar het oordeel van de rechtbank moet de valsheid in geschrifte worden gezien als een op zichzelf staand feit dat in het licht van de kernactiviteit van de organisatie – door middel van oplichting zoveel mogelijk geld innen voor andere doeleinden dan goede doelen – van onvoldoende gewicht is geweest om hem alleen daarom als deelnemer van de criminele organisatie aan te merken. Gelet hierop moet [verdachte] ook van het onder feit 1 tenlastegelegde worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, en op grond van de inhoud van het vorenoverwogene, is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
3.
hij in de periode vanaf 01 september 2012 tot en met 31 oktober 2012
in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, geschriften, te weten:
(map 35, proces-verbaal RLS 03, p.11273 tot en met 11302)
- de notulen van de bestuursvergadering van [rechtspersoon 6] van 28 september

2012 (map 45, F.01.02.024-005, p. 1 en 2) en

- de notulen van de bestuursvergadering van [rechtspersoon 6] van 29 september

2012 (map 45, F.01.02.024-006, p. 1 en 2),

zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij,
verdachte, en zijn medeverdachten, alstoen aldaar
(telkens) opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid die voornoemde
notulen van de bestuursvergadering van [rechtspersoon 6] van 28 september 2012
en van de bestuursvergadering van [rechtspersoon 6] van 29 september 2012
(mede) voorzien van zijn, verdachtes, handtekening ter bevestiging van de
juistheid van het daarin gestelde,
terwijl in die voornoemde notulen van de bestuursvergadering van [rechtspersoon 6]
van 28 september 2012 en van de bestuursvergadering van [rechtspersoon 6]
van 29 september 2012 -zakelijk weergegeven- was vermeld en
opgenomen dat:
* de bestuursvergadering op een bepaalde datum en/of plaats gehouden is en/of
* de in de notulen genoemde bestuursleden ter vergadering aanwezig waren,
terwijl in werkelijkheid de vergadering, zoals in de notulen
weergegeven, niet is gehouden en/of niet op de vermelde datum en/of plaats is
gehouden en/of de bestuursleden, genoemd in de notulen, niet (allen) ter
vergadering aanwezig waren,
zulks (telkens) met het oogmerk om die geschriften als echt en
onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor wat bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officieren van justitie hebben een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van het voorarrest, geëist.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat bij een bewezenverklaring nauwelijks (nog) ruimte is voor een eventuele strafoplegging, zodat verdachte schuldig dient te worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel (artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht). De verdediging heeft daarbij gewezen op onder andere de rol die verdachte heeft vervuld bij de bewezenverklaarde feiten, de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de ernstige overschrijding van de redelijke termijn, de buitengerechtelijke afdoening in de strafzaak tegen [medeverdachte 4] en het feit dat anderen niet zijn vervolgd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrifte door valse notulen van bestuursvergaderingen op te maken. Hiermee heeft verdachte onbewust de criminele organisatie gefaciliteerd, die zich richtte op het oplichten van mensen die geld wilden doneren aan goede doelen. De geïnde gelden zijn met name ten goede gekomen aan de leider van de organisatie , zijn naasten en anderen, zoals in Duitsland gevestigde rechtspersonen.. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij onvoldoende kritisch is geweest en zonder vragen is overgegaan tot het ondertekenen van stukken die, naar hij wist, evident niet overeenkomstig de waarheid waren opgemaakt.
De rechtbank heeft acht geslagen op de (persoonlijke) omstandigheden die door de verdediging ten gunste van verdachte zijn aangevoerd.
Het is de rechtbank niet ontgaan dat onderhavige strafzaak gepaard is gegaan met media-aandacht. Ter terechtzitting van 28 maart 2022 is gebleken dat verdachte dit als een grote inbreuk op zijn privéleven heeft ervaren. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte in voorarrest heeft gezeten en dat dat de nodige impact op hem heeft gehad.
De rechtbank is er voorts niet blind voor dat het overlijden van [medeverdachte 3] en de vervolgingsbeslissingen die het Openbaar Ministerie heeft genomen vanzelfsprekend van invloed zijn geweest op de behandeling van de strafzaak. Het grote contrast tussen het strafbare handelen van verdachte enerzijds en het strafbare handelen van [rechtspersoon 1] , [rechtspersoon 2] alsmede [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] anderzijds, zou meer tot uiting zijn gekomen als niet uitsluitend [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] zich op een openbare terechtzitting hadden hoeven te verantwoorden.
Overschrijding redelijke termijn.
Met de officieren van justitie en de verdediging stelt de rechtbank vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
Het voorschrift van artikel 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven.
De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat de overheid tegen de betrokkene een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem/haar wegens een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
Hierbij spelen de aard en ernst van de delicten, de ingewikkeldheid van de zaak, de
processuele houding van de verdachte, de invloed van de verdachte/verdediging op
het procesverloop en de afhandeling van de zaak door de bevoegde autoriteiten een rol
van betekenis.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het recht van verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van deze zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is geschonden.
Anders dan de officier van justitie bepaalt de rechtbank het startpunt van de redelijke termijn op 30 maart 2016, het tijdstip waarop in het kader van het onderzoek
Gitaar onder leiding van de rechter-commissaris doorzoekingen hebben plaatsgevonden.
De rechtbank heeft gezien dat er gedurende de hele procedure op meerdere momenten sprake is geweest van langdurige periodes van kennelijke inactiviteit.
De rechtbank constateert ook dat in dit geval sprake was van een ingewikkeld onderzoek van grote omvang en met meerdere verdachten. De rechtbank ziet daarin aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van een redelijke termijn van twee jaar voor de berechting in eerste aanleg. De rechtbank acht een termijn van drie jaar in dit geval gerechtvaardigd. De redelijke termijn eindigde daarom op 30 maart 2019.
Dit betekent dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank op 21 april 2022 de redelijke termijn met ruim drie jaar is overschreden. Voor deze overschrijding zal de rechtbank verdachte compenseren.
Strafoplegging.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de straf die in een buitengerechtelijk traject aan [medeverdachte 4] is opgelegd, te weten een taakstraf voor de duur van 120 uur. Daarbij heeft het OM laten weten dat bij die wijze van afdoening rekening is gehouden met onder andere de prangende persoonlijke omstandigheden van [medeverdachte 4] .
[medeverdachte 4] was de accountant van [rechtspersoon 1] , [rechtspersoon 2] en de goede-doelenstichtingen. Het functioneren van de organisatie werd op papier door hem mogelijk gemaakt en hij had vanuit zijn functie zicht op de totale geldstromen binnen de organisatie. [medeverdachte 4] bekleedde een spilpositie in het financieel-administratief legitimeren van de gang van zaken binnen de organisatie. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] een minder prominente rol had in de organisatie. Zo maakte [verdachte] geen deel uit van de criminele organisatie. Het kan in de ogen van de rechtbank dan ook niet zo zijn dat [verdachte] er slechter vanaf komt dan de betreffende medeverdachte.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in beginsel, zonder de termijnoverschrijding, een taakstraf van 50 uur passend zou zijn. Zoals hiervoor is overwogen zal de rechtbank verdachte echter compenseren voor de ruime overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal verdachte uiteindelijk veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 40 uur, met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank legt een aanzienlijk lichtere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van de essentiële delen van de tenlastelegging en de rechtbank het passend acht om qua straf niet teveel af te wijken van de straf die het OM middels een buitengerechtelijke afdoening heeft opgelegd aan een medeverdachte, zeker gezien de druk die het zich moeten verantwoorden op een openbare terechtzitting en het zeer lange tijdsverloop op verdachte hebben gelegd.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 22c, 22d, 47, 225 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
t.a.v. feit 3:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
t.a.v. feit 3:
Taakstrafvoor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis met aftrek
overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en mr. G.M. Blanken, leden,
in tegenwoordigheid van mr G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 21 april 2022.