Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het verzoekschrift van 17 januari 2022 met bijlagen;
- de mondelinge behandeling die via een skypeverbinding heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022 te 11.00 uur.
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 18 januari 2022 uitspraak gedaan op een verzoek tot opheffing van de verplichting om in thuisquarantaine te gaan, na terugkeer uit de Verenigde Staten, die op dat moment als zeer hoog risicoland was aangemerkt. Verzoeker, die in de Verenigde Staten positief was getest op het coronavirus en daar in quarantaine had verbleven, verzocht om opheffing van de quarantaineplicht omdat hij na zijn quarantaine negatief was getest en zijn werkzaamheden in Nederland niet konden wachten.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat op grond van artikel 58nb van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) de verplichting tot thuisquarantaine geldt voor personen die vanuit een zeer hoog risicoland Nederland binnenkomen. De rechter heeft geoordeeld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een uitzondering op deze verplichting, aangezien hij erkende dat geen van de uitzonderingen van toepassing was. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden, zoals zijn negatieve test en de urgentie van zijn werkzaamheden, niet voldoende waren om van de hoofdregel af te wijken.
De rechter heeft benadrukt dat de wetgever expliciet heeft bepaald dat een negatieve testuitslag voor inreis niet kan leiden tot opheffing van de quarantaineplicht, en dat de versoepelingen van de quarantaineregels per 15 januari 2022 niet van toepassing zijn op reizigers die uit een zeer hoog risicoland komen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, met de conclusie dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de geldende regels rechtvaardigen.
De uitspraak is gedaan door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en openbaar uitgesproken door mr. W. Schoorlemmer.