ECLI:NL:RBOBR:2022:153

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
C/01/378407 / BP RK 22-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van thuisquarantaine na verblijf in zeer hoog risicoland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 18 januari 2022 uitspraak gedaan op een verzoek tot opheffing van de verplichting om in thuisquarantaine te gaan, na terugkeer uit de Verenigde Staten, die op dat moment als zeer hoog risicoland was aangemerkt. Verzoeker, die in de Verenigde Staten positief was getest op het coronavirus en daar in quarantaine had verbleven, verzocht om opheffing van de quarantaineplicht omdat hij na zijn quarantaine negatief was getest en zijn werkzaamheden in Nederland niet konden wachten.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat op grond van artikel 58nb van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) de verplichting tot thuisquarantaine geldt voor personen die vanuit een zeer hoog risicoland Nederland binnenkomen. De rechter heeft geoordeeld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een uitzondering op deze verplichting, aangezien hij erkende dat geen van de uitzonderingen van toepassing was. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden, zoals zijn negatieve test en de urgentie van zijn werkzaamheden, niet voldoende waren om van de hoofdregel af te wijken.

De rechter heeft benadrukt dat de wetgever expliciet heeft bepaald dat een negatieve testuitslag voor inreis niet kan leiden tot opheffing van de quarantaineplicht, en dat de versoepelingen van de quarantaineregels per 15 januari 2022 niet van toepassing zijn op reizigers die uit een zeer hoog risicoland komen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, met de conclusie dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de geldende regels rechtvaardigen.

De uitspraak is gedaan door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en openbaar uitgesproken door mr. W. Schoorlemmer.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/378407 / BP RK 22-24
Beschikking van de voorzieningenrechter van 18 januari 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
verschenen in persoon,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT)
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
verweerder,
verschenen in de persoon van [A] , beleidsmedewerker verbonden aan Programmadirectie covid-19 Ministerie van VWS.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 17 januari 2022 met bijlagen;
  • de mondelinge behandeling die via een skypeverbinding heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022 te 11.00 uur.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft terstond mondelinge uitspraak gedaan waarvan deze beschikking de schriftelijke neerslag vormt.

2.Het verzoek en de gronden

2.1.
Verzoeker heeft verzocht om opheffing van de op grond van artikel 58nb Wet Publieke Gezondheid (WPG) voor hem geldende verplichting om in thuisquarantaine te gaan. Verzoeker vraagt om opheffing van de quarantaineplicht omdat hij, kort gezegd, tijdens zijn verblijf in de Verenigde Staten besmet is geraakt met het coronavirus en daar reeds 10 dagen in quarantaine heeft verbleven, daarna negatief is getest en thans binnen zijn bedrijf werkzaamheden dient op te pakken die geen uitstel dulden, zoals het voeren van sollicitatiegesprekken en het afscheid nemen van afzwaaiend personeel.

3.De beoordeling

3.1.
De voorzieningenrechter gaat van het volgende uit. Verzoeker is op 23 december 2021 naar de Verenigde Staten gereisd met zijn echtgenoot voor vakantie om aldaar vrienden te bezoeken in Boston. De echtgenoot van verzoeker is op 30 december 2021 positief getest op het coronavirus in de Verenigde Staten. Nadien bleek dat verzoeker op 3 januari 2022 ook positief testte op Corona. Samen met zijn echtgenoot heeft verzoeker toen in quarantaine gezeten tot 16 januari 2022. Verzoeker is vervolgens op 16 januari 2022 negatief getest en op 17 januari 2022 teruggereisd naar Nederland.
3.2.
Op grond van artikel 58nb WPG dient degene die vanuit een bij ministeriële regeling aangewezen hoog risicogebied Nederland inreist onverwijld na die inreis in thuisquarantaine te gaan. Op 30 december 2021 zijn de Verenigde Staten aangewezen als zeer hoog risicoland in de zin van de WPG.
3.3.
Het voorgaande betekent dat op grond van artikel 6.7c lid 1 Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm) personen die vanuit de Verenigde Staten inreizen naar Nederland zowel de verplichting geldt om over een negatieve testuitslag te beschikken, alsmede dat de verplichting geldt om in (thuis)quarantaine te gaan (artikel 58nb lid 1 WPG).
3.4.
Verzoeker heeft verzocht om opheffing van de verplichting om in thuisquarantaine te gaan (artikel 58nd lid 1 WPG).
3.5.
Op grond van artikel 58nc lid 1 onder b WPG jo. artikel 6.19 lid 5 Trm zijn er diverse categorieën personen uitgezonderd van de quarantaineplicht. Verzoeker heeft erkend dat geen van deze uitzonderingen op hem van toepassing is.
3.6.
De conclusie is dat de thuisquarantaineverplichting van artikel 58nb WPG voor verzoeker geldt. Bijzondere omstandigheden die nopen van de hoofdregel af te wijken, zijn niet aannemelijk geworden. De door verzoeker aangevoerde omstandigheid dat hij reeds in de Verenigde Staten in quarantaine is geweest en na de quarantaine in de Verenigde Staten bovendien negatief getest is, rechtvaardigt zo’n afwijking niet. Immers kan niet worden uitgesloten dat verzoeker daarna nogmaals besmet is geraakt met het coronavirus, bijvoorbeeld tijdens de lange vliegreis naar Nederland. De negatieve testuitslag, verkregen voorafgaand aan de terugreis, kan verzoeker niet baten omdat een negatief geteste persoon bij inreis opnieuw (of nog steeds) besmettelijk kan zijn. Daarom is door de wetgever ook uitdrukkelijk benoemd dat die situatie geen grond kan zijn voor opheffing van de quarantaineplicht (Tweede Kamer, vergaderjaar 2020-2021, 35808, nr. 3, blz. 21). Ook de omstandigheid dat vanaf 15 januari 2022 de quarantaineregels in Nederland zijn versoepeld voor personen die zijn geboosterd of recent hersteld zijn van een coronabesmetting kan verzoeker niet baten. Deze regels gelden niet voor reizigers voor wie een quarantaineplicht geldt nadat zij in een zeer hoog risicoland hebben verbleven. Door verweerder is ter zitting toegelicht dat de kans op herbesmetting door dergelijke reizigers realistisch is, onder meer vanwege de diverse Coronavarianten die zich inmiddels wereldwijd verspreiden. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat in Nederland de Omikronvariant al enige tijd dominant is, terwijl dit ten tijde van de besmetting van verzoeker in de Verenigde Staten niet het geval was.
3.7.
De door verzoeker aangevoerde omstandigheid dat er werkzaamheden binnen zijn bedrijf zijn die volgens hem geen uitstel meer dulden, althans dat hij de gesprekken die hij met vertrekkend personeel en nieuw aan te trekken personeel niet via een videoverbinding wil voeren, vindt de voorzieningenrechter onvoldoende zwaarwegend om een afwijking van de geldende regels te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft hierbij enerzijds in ogenschouw genomen dat door de wetgever geen uitzondering is gemaakt voor een dergelijke situatie en anderzijds in aanmerking genomen dat verzoeker een bewust risico heeft genomen door een niet noodzakelijke reis te maken in een periode van groeiende zorg over de opkomende Omikron-variant, die ten tijde van het vertrek naar de Verenigde Staten op 23 december 2021 reeds zorgde voor aanscherping van reisadviezen.
3.8.
Ter zitting is van de zijde van verweerder aangegeven dat verzoeker zich op 22 januari 2022 kan laten testen. Bij een negatief testresultaat, wordt de quarantaineplicht verkort tot de vijf dagen, die verzoeker op dat moment in quarantaine (in Nederland) heeft doorgebracht. Alles in overweging nemend, is de voorzieningenrechter van oordeel dat van disproportionaliteit geen sprake is.
3.9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en in het openbaar uitgesproken door mr. W. Schoorlemmer op 18 januari 2022.