ECLI:NL:RBOBR:2022:1529

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
01/994041-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in complexe zaak van oplichting en criminele organisatie met betrekking tot goede doelen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, stond de verdachte terecht voor deelname aan een criminele organisatie en oplichting van donateurs van goede doelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet als feitelijk leidinggever aan de oplichting kon worden aangemerkt, omdat hij geen inzicht had in de financiële situatie van de betrokken bedrijven en stichtingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet op de hoogte was van de oplichtingspraktijken die door zijn medeverdachten werden uitgevoerd. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een schending van het gelijkheidsbeginsel en overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank verwierp deze verweren en oordeelde dat de verdachte niet betrokken was bij de criminele organisatie, die werd geleid door [medeverdachte 2]. Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij deel uitmaakte van de criminele organisatie of dat hij oplichting had gepleegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/994041-19
Datum uitspraak: 21 april 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortedatum] 1972,
wonende te [plaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 23 juni 2020, 28 maart 2022, 29 maart 2022 en 7 april 2022 (sluiting).

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 april 2020. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2009
tot en met 30 maart 2016 in Wierden en/of Deventer en/of Nijmegen en/of
Berghem en/of Woudenberg en/of op meerdere plaatsen in Nederland, althans in
Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een
samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke perso(o)n(en), te weten:
- hem, verdachte en/of
- [medeverdachte 1] en/of
- [medeverdachte 2] en/of
- [medeverdachte 3] en/of
- [medeverdachte 4] en/of
één of meer rechtsperso(o)n(en) te weten:
- [bedrijf 1] en/of
- [bedrijf 2] en/of
- [stichting 1] en/of
- [stichting 2] en/of
- [stichting 3] en/of
- [stichting 4] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht),
- verduistering (in dienstbetrekking) (artikel 321 en 322 Wetboek van

Strafrecht),

- (gewoonte)witwassen (artikel 420 bis/ter Wetboek van Strafrecht),
- valsheid in geschrift (artikel 225 lid 1 en/of 2 Wetboek van Strafrecht);

(Artikel 140 lid 1 jo. lid 3 Wetboek van Strafrecht)

2.
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [stichting 1]
en/of [stichting 2]
en/of [stichting 4] , in of omstreeks de periode van 01
januari 2009 tot en met 30 maart 2016 in Wierden en/of Deventer en/of Nijmegen
en/of Berghem en/of Woudenberg en/of op meerdere plaatsen in Nederland,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar en/of met een ander
of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid, hetzij
door listige kunstgrepen hetzij door een samenweefsel van verdichtsels,
een (groot) aantal donateurs waaronder / te weten:
* ten aanzien van [stichting 2] (FIN 18,
digitale bijlage 02 t/m bijlage 05; map 17, GET 000-1-1, blz. 005776; GET
000-1-4, blz. 006201):
- [slachtoffer 1] (GET019-01) en/of
- [slachtoffer 2] (GET042-01) en/of
* ten aanzien van [stichting 1] (FIN 18,
digitale bijlage 06 t/m bijlage 08; map 18, GET 000-2-1, blz. 006213; GET
000-2-4, blz. 006511):
- [slachtoffer 3] (GET 047-01) en/of
- [slachtoffer 4] (GET 048-01) en/of
* ten aanzien van [stichting 4] (FIN 18, digitale bijlage 09 t/m bijlage
11; map 19, GET 000-3-1, blz. 006514; GET 000-3-4, blz. 006825):
- [slachtoffer 5] (GET 068-01) en/of
- [slachtoffer 6] (AGV 01) en/of
* ten aanzien van [stichting 3] (FIN 18, digitale bijlage 12; map 20,
GET 000-4-1, blz. 006836; GET 000-4-4, blz. 007067):
- [slachtoffer 7] (GET 098-01) en/of
- [slachtoffer 8] (GET 100-1),
(telkens) heeft/hebben bewogen tot de afgifte van (telkens) één of meer
geldbedrag(en)/donatie(s) tot een totaal van 35.417.579 euro (FIN 18) of
daaromtrent, in elk geval enig(e) geldbedrag(en)/donatie(s) en/of
tot het aangaan van (telkens) één of meer schuld(en) door het afgeven van één
of meer machtiging(en) tot het automatisch afschrijven van (telkens) een of
meer geldbedrag(en)/donatie(s),
hebbende [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of
[stichting 1] en/of [stichting 2]
en/of [stichting 4] en/of (een of meer
van) haar/hun medeverdachte(n) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven
oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of
bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
- (bij de werving) doen/laten voorkomen dat (het merendeel van) die/dat
bedrag(en)/donatie(s) werd(en) gebruikt om één of meer externe goede doelen te
ondersteunen, terwijl in werkelijkheid slechts een klein percentage aan
externe goede doelen werd betaald/besteed;
en/of
- aan de donateurs verzuimd te vertellen en/of te doen/laten vertellen dat een
groot deel van de bedragen/ de donaties niet aan goede doelen werd besteed;
en/of
- te beknopte en/of onvolledige jaarverslagen gepubliceerd waardoor er geen
compleet beeld van de bestedingen naar voren is gekomen;
en/of
- doen/laten voorkomen dat [stichting 1]
en/of [stichting 2] en/of [stichting 4]
en/of [stichting 3] (een) bonafide en betrouwbare stichting(en)
is/zijn door (onder meer) te doen/laten voorkomen dat er sprake is van (een)
onafhankelijk(e) bestu(u)r(en) binnen deze stichting(en);
en/of
- met het gebruik van [naam 1] voorgewend en/of
doen/laten voorwenden dat één of meer van voornoemde stichting(en) een
onafhankelijk en/of geaccrediteerd keurmerk had/hadden;
en/of
- jegens één of meer van voornoemde donateur(s) voorgewend en/of doen/laten
voorwenden dat de werver(s) vrijwilliger(s) was/waren;
en/of
- aan één of meer van voornoemde donateur(s) één of meer
welkomstbrief/-brieven en/of nieuwsbrief/-brieven en/of één of meer foto('s)
en/of folder(s) en/of flyer(s) en/of sticker(s) en/of informatiemap(pen) en/of
promotiemap(pen) met daarin foto's van zielige dieren en/of logo's van [naam 2]
en/of [naam 1] en/of goede doelen overzicht(en) getoond en/of doen/laten tonen;
en/of
- voorgewend en/of doen/laten voorwenden dat [stichting 1]
[stichting 1] en/of [stichting 2] en/of
[stichting 4] en/of [stichting 3] rechtmatig een [naam 2] -status
verworven had(den) en/of die [naam 2] -status vervolgens benoemd en/of doen/laten
benoemen en/of doen/laten zien in de folder(s) en/of brochure(s) en/of
map(pen) bij het werven van voornoemde donateur(s),
waardoor bovengenoemde donateur(s) (telkens) werd(en) bewogen tot
bovengenoemde afgifte(s) en/of het bovengenoemd aangaan van (een) schuld(en),
hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat feit(en) en/of
feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
en/of
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] ,
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2009
tot en met 30 maart 2016 in Wierden en/of Deventer en/of Nijmegen en/of
Berghem en/of Woudenberg, althans in Nederland tezamen en in vereniging met
elkaar en/of met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk één of meer geldbedrag(en), tot een totaal van
35.417.579 euro of daaromtrent (FIN 18), in elk geval enig geldbedrag en/of
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [stichting 1]
, [stichting 2] ,
[stichting 3] en/of [stichting 4] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of
haar/hun medeverdachte(n), ontvangen van een (groot) aantal donateurs
waaronder / te weten:
* ten aanzien van [stichting 2] (FIN 18,
digitale bijlage 02 t/m bijlage 05; map 17, GET 000-1-1, blz. 005776; GET
000-1-4, blz. 006201):
- [slachtoffer 1] (GET019-01) en/of
- [slachtoffer 2] (GET042-01) en/of
* ten aanzien van [stichting 1] (FIN 18,
digitale bijlage 06 t/m bijlage 08; map 18, GET 000-2-1, blz. 006213; GET
000-2-4, blz. 006511):
- [slachtoffer 3] (GET 047-01) en/of
- [slachtoffer 4] (GET 048-01) en/of
* ten aanzien van [stichting 4] (FIN 18, digitale bijlage 09 t/m bijlage
11; map 19, GET 000-3-1, blz. 006514; GET 000-3-4, blz. 006825):
- [slachtoffer 5] (GET 068-01) en/of
- [slachtoffer 6] (AGV 01) en/of
* ten aanzien van [stichting 3] (FIN 18, digitale bijlage 12; map 20,
GET 000-4-1, blz. 006836; GET 000-4-4, blz. 007067):
- [slachtoffer 7] (GET 098-01) en/of
- [slachtoffer 8] (GET 100-1),
welk(e) geldbedrag(en)/goed(eren) [bedrijf 1] en/of
[bedrijf 2] en/of haar/hun medeverdachte(n) (telkens) als donatie(s), in elk
geval anders dan door misdrijf onder zich had(den) (telkens) wederrechtelijk
zich heeft/hebben toegeëigend,
hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat feit(en) en/of
feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 01 januari 2009 tot en met 30 maart 2016
in Wierden en/of Deventer en/of Nijmegen en/of Berghem en/of Woudenberg en/of
op meerdere plaatsen in Nederland, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij
door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij
door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels,
een (groot) aantal donateurs waaronder / te weten:
* ten aanzien van [stichting 2] (FIN 18,
digitale bijlage 02 t/m bijlage 05; map 17, GET 000-1-1, blz. 005776; GET
000-1-4, blz.006201
- [slachtoffer 1] (GET019-01) en/of
- [slachtoffer 2] (GET042-01) en/of
* ten aanzien van [stichting 1] (FIN 18,
digitale bijlage 06 t/m bijlage 08; map 18, GET 000-2-1, blz. 006213; GET
000-2-4, blz. 006511):
- [slachtoffer 3] (GET 047-01) en/of
- [slachtoffer 4] (GET 048-01) en/of
* ten aanzien van [stichting 4] (FIN 18, digitale bijlage 09 t/m bijlage
11; map 19, GET 000-3-1, blz. 006514; GET 000-3-4, blz. 006825):
- [slachtoffer 5] (GET 068-01) en/of
- [slachtoffer 6] (AGV 01) en/of
* ten aanzien van [stichting 3] (FIN 18, digitale bijlage 12; map 20,
GET 000-4-1, blz. 006836; GET 000-4-4, blz. 007067):
- [slachtoffer 7] (GET 098-01) en/of
- [slachtoffer 8] (GET 100-1),
(telkens) heeft bewogen tot de afgifte van (telkens) één of meer
geldbedrag(en)/donatie(s) tot een totaal van 35.417.579 euro (FIN 18) of
daaromtrent, in elk geval enig(e) geldbedrag(en)/donatie(s) en/of
tot het aangaan van (telkens) één of meer schuld(en) door het afgeven van één
of meer machtiging(en) tot het automatisch afschrijven van (telkens) een of
meer geldbedrag(en)/donatie(s),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n) toen aldaar
(telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
- (bij de werving) doen/laten voorkomen dat (het merendeel van) die/dat
bedrag(en)/donatie(s) werd(en) gebruikt om één of meer externe goede doelen te
ondersteunen, terwijl in werkelijkheid slechts een klein percentage aan
externe goede doelen werd betaald/besteed;
en/of
- aan de donateurs verzuimd te vertellen en/of te doen/laten vertellen dat een
groot deel van de bedragen / donaties niet aan goede doelen werd besteed;
en/of
- te beknopte en/of onvolledige jaarverslagen gepubliceerd waardoor er geen
compleet beeld van de bestedingen naar voren is gekomen;
en/of
- doen/laten voorkomen dat [stichting 1]
en/of [stichting 2] en/of [stichting 4]
en/of [stichting 3] (een) bonafide en betrouwbare stichting(en)
is/zijn door (onder meer) te doen/laten voorkomen dat er sprake is van (een)
onafhankelijk(e) bestu(u)r(en) binnen deze stichting(en);
en/of
- met het gebruik van [naam 1] voorgewend en/of
doen/laten voorwenden dat één of meer van voornoemde stichting(en) een
onafhankelijk en/of geaccrediteerd keurmerk had/hadden;
en/of
- jegens één of meer van voornoemde donateur(s) voorgewend en/of doen/laten
voorwenden dat de werver(s) vrijwilliger(s) was/waren;
en/of
- aan één of meer van voornoemde donateur(s) één of meer
welkomstbrief/-brieven en/of nieuwsbrief/-brieven en/of één of meer foto('s)
en/of folder(s) en/of flyer(s) en/of sticker(s) en/of informatiemap(pen) en/of
promotiemap(pen) met daarin foto's van zielige dieren en/of logo's van [naam 2]
en/of [naam 1] en/of goede doelen overzicht(en) getoond en/of doen/laten tonen;
en/of
- voorgewend en/of doen/laten voorwenden dat [stichting 1]
[stichting 1] en/of [stichting 2] en/of
[stichting 4] en/of [stichting 3] rechtmatig een [naam 2] -status
verworven had(den) en/of die [naam 2] -status vervolgens benoemd en/of doen/laten
benoemen en/of doen/laten zien in de folder(s) en/of brochure(s) en/of
map(pen) bij het werven van voornoemde donateur(s),
waardoor bovengenoemde donateur(s) (telkens) werd(en) bewogen tot
bovengenoemde afgifte(s) en/of tot bovengenoemd aangaan van (een) schuld(en);
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2009 tot en met 30 maart 2016 in Wierden en/of Deventer en/of Nijmegen en/of
Berghem en/of Woudenberg, althans in Nederland tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk één of meer
geldbedrag(en), tot een totaal van 35.417.579 euro of daaromtrent (FIN 18), in
elk geval enig geldbedrag en/of enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[stichting 1] , [stichting 2]
, [stichting 3] en/of [stichting 4] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte(n),
ontvangen van een (groot) aantal donateurs waaronder / te weten
* ten aanzien van [stichting 2] (FIN 18,
digitale bijlage 02 t/m bijlage 05; map 17, GET 000-1-1, blz. 005776; GET
000-1-4, blz. 006201):
- [slachtoffer 1] (GET019-01) en/of
- [slachtoffer 2] (GET042-01) en/of
* ten aanzien van [stichting 1] (FIN 18,
digitale bijlage 06 t/m bijlage 08; map 18, GET 000-2-1, blz. 006213; GET
000-2-4, blz. 006511):
- [slachtoffer 3] (GET 047-01) en/of
- [slachtoffer 4] (GET 048-01) en/of
* ten aanzien van [stichting 4] (FIN 18, digitale bijlage 09 t/m bijlage
11; map 19, GET 000-3-1, blz. 006514; GET 000-3-4, blz. 006825):
- [slachtoffer 5] (GET 068-01) en/of
- [slachtoffer 6] (AGV 01) en/of
* ten aanzien van [stichting 3] (FIN 18, digitale bijlage 12; map 20,
GET 000-4-1, blz. 006836; GET 000-4-4, blz. 007067):
- [slachtoffer 7] (GET 098-01) en/of
- [slachtoffer 8] (GET 100-1),
welk(e) geldbedrag(en)/goed(eren) verdachte en/of zijn medeverdachte(n) uit
hoofde van de persoonlijke dienstbetrekking van hem, verdachte, en/of van zijn
medeverdachte(n) als directeur en/of bestuurder en/of medewerker van (één of
meer van) voornoemde stichting(en), (telkens) als donatie(s), in elk geval
anders dan door misdrijf onder zich had(den), telkens wederrechtelijk zich
heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is en dat de rechtbank bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Bespreking verweren.
De rechtbank zal ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis vanaf nu verdachte aanduiden bij zijn achternaam: [verdachte] . Hetzelfde geldt voor de medeverdachten [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ).
Door de verdediging, is als verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie (OM) niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Nu dit verweer in alle zaken op hoofdlijnen om dezelfde redenen wordt gevoerd, zal dit hieronder gezamenlijk worden besproken.
Het standpunt van de verdediging.
1)
Trial by media: Er is geen sprake meer van een eerlijk proces doordat iedereen, waaronder getuigen, zijn beïnvloed door de berichtgeving in de media. Niet alleen is een persbericht gedeeld, maar er is ook onderzoeksinformatie gedeeld met de media, waaronder informatie die niet bij de verdediging bekend was.
2)
Het gelijkheidsbeginsel: Er is met twee maten gemeten als het gaat om de afdoening van de zaken van verschillende verdachten. De strafzaak tegen [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) is buitengerechtelijk afgedaan, terwijl hij de accountant was van [medeverdachte 2] en dus bij uitstek degene was die zicht had op de handel en wandel van [medeverdachte 2] . Daarnaast zijn meerdere personen en ondernemingen die een rol hadden in het geheel niet vervolgd, zoals de ex-vrouw van [medeverdachte 2] , [persoon 1] , [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ), [persoon 3] , enkele andere personen en buitenlandse (in Duitsland gevestigde) ondernemingen. Het gelijkheidsbeginsel is hiermee geschonden.
3)
Overschrijding van de redelijke termijn: Onderhavige procedure loopt al zes jaar. Deze ernstige overschrijding van de redelijke termijn is slechts te wijten aan het optreden van het OM en heeft tot gevolg dat het verdedigingsbelang is geschonden, waarbij ook de waarheidsvinding een belangrijke rol speelt. [medeverdachte 2] kan hierdoor niet meer gehoord worden in verband met zijn overlijden. Hij zou op zitting openheid van zaken geven en hij heeft [medeverdachte 1] beloofd om de volledige schuld op zich te nemen. Het is voorts de vraag of het na zes jaar nog zinvol is om getuigen of andere betrokkenen te horen.
Hoewel de Hoge Raad duidelijk heeft geoordeeld dat een enkele tijdsoverschrijding in het kader van de redelijke termijn niet zal kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM, spelen hier meerdere factoren. De verdediging is daarom van oordeel dat in dit geval de overschrijding toch moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM.
4)
De aard van de strafbare feiten: In een proces-verbaal van de FIOD/Belastingdienst (p. 9934 van het dossier) staat beschreven dat uit het geldstromenonderzoek blijkt dat sprake is geweest van duizenden financiële transacties in de onderzoeksperiode en dat door het fragmenteren van de totale organisatie door [medeverdachte 2] een goed inzicht voor medewerkers, maar ook voor de overheid, onmogelijk werd gemaakt. Onder die omstandigheden begrijpt de verdediging niet waarom er door het OM voor gekozen is om verdachte te vervolgen.
Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben betoogd dat het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het OM dient te worden afgewezen. Een overschrijding van de redelijke termijn is geen dragend argument op grond waarvan de niet-ontvankelijkheid van het OM wordt uitgesproken. De verdediging heeft nog andere factoren benoemd die volgens de officieren van justitie niet aan de orde zijn, om de volgende redenen.
1)
Trial by media: Er kan niet gesproken worden over een trial by media. Daartoe is relevant dat door het OM één enkel persbericht naar buiten is gebracht dat bewust vaag en beperkt qua inhoud is gehouden. De hoeveelheid media-aandacht die vervolgens is ontstaan, kan niet worden gekoppeld aan genoemd persbericht. Los daarvan is dit ook geen reden om niet tot strafvervolging over te gaan
2)
Het gelijkheidsbeginsel: Het OM heeft de keuzevrijheid om te bepalen wie wordt vervolgd en wie niet. De verdachten die gezien kunnen worden als de “vertrouwelingen” van [medeverdachte 2] zijn/worden vervolgd, anderen niet. Voorts heeft het OM zich beperkt tot de Nederlandse BV’s en stichtingen. Ten aanzien van [medeverdachte 4] geldt dat zijn zaak buitengerechtelijk is afgedaan met een taakstraf voor de duur van 120 uren. Deze wijze van afdoening is gekozen vanwege de persoonlijke omstandigheden van [medeverdachte 4] , zoals die blijken uit zijn laatste verklaring bij de politie.
3)
Overschrijding van de redelijke termijn: Het onderzoek is niet gehinderd door het tijdsverloop. Verdachten en getuigen zijn in een vroeg stadium uitvoerig gehoord en er liggen tal van verklaringen. Dat nu gezegd wordt dat [medeverdachte 2] de schuld op zich zou nemen doet er niet aan af dat ten aanzien van de onderhavige verdachte voldoende objectief bewijsmateriaal aanwezig is.
4)
De aard van de strafbare feiten: Kijkend naar het dossier kan geconcludeerd worden dat deze verdachte voldoende inzicht had in het systeem van wegsluizen van geldbedragen. Gelet op de omvang van de zaak en de hoeveelheid geld die ermee gemoeid is, zijn de onderliggende feiten nog steeds strafwaardig en dient de meervoudige kamer over deze feiten te beslissen.
Het oordeel van de rechtbank.
1)
Trial by media: Het is de rechtbank niet ontgaan dat dit strafrechtelijk onderzoek, onder de naam Gitaar, media-aandacht heeft gekregen. Naar het oordeel van de rechtbank is het in het algemeen inherent aan het (straf)recht dat zaken, gelet op hun aard en inhoud, een zekere vorm van media-aandacht met zich brengen. Het is daarom aanvaardbaar dat het OM ook het publiek informeert over strafrechtelijke onderzoeken. Te allen tijde geldt echter dat degene tegen wie een strafvervolging is ingesteld voor onschuldig wordt gehouden, totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaken binnen het onderzoek Gitaar niet onrechtmatig is gehandeld door het OM, waar het gaat om uitlatingen in de pers of via sociale media. Het is de rechtbank niet gebleken dat het OM anders of meer dan in vergelijkbare onderzoeken de media heeft gezocht en van informatie heeft voorzien. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om aan te nemen dat de media-aandacht van wezenlijke, laat staan onaanvaardbare invloed is geweest op het verloop van het proces in deze strafzaak en de inhoud van verklaringen, zodanig dat daardoor het recht op een eerlijk proces in het geding is gekomen. Het recht op een eerlijk proces is dan ook niet geschonden.
2)
Het gelijkheidsbeginsel: De rechtbank stelt voorop dat het OM een ruime bevoegdheid heeft als het gaat om de keuze om bepaalde personen wel of niet te vervolgen. Het OM heeft op de terechtzittingen van 28 en 29 maart 2022 toegelicht waarom bepaalde personen worden/zijn vervolgd en anderen niet, en heeft uitgelegd waarom de strafzaak tegen [medeverdachte 4] buitengerechtelijk is afgedaan. De rechtbank acht die toelichting op de beredeneerde keuzes van het OM niet onbegrijpelijk, zodat geen sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel.
3)
Overschrijding van de redelijke termijn: De rechtbank ziet, net als de verdediging en het OM, dat de redelijke termijn is overschreden. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad is de enkele overschrijding van de redelijke termijn onvoldoende om het OM niet-ontvankelijk te verklaren. Andere omstandigheden die de verdediging heeft aangevoerd, brengen de rechtbank niet tot het oordeel dat het OM desalniettemin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ook de rechtbank ziet dat er thans één grote afwezig is, namelijk [medeverdachte 2] . Van meet af aan zijn pogingen gedaan om hem te horen, maar dat is gelet op zijn gezondheidstoestand steeds niet gelukt. Inmiddels is het, gelet op zijn overlijden, niet meer mogelijk [medeverdachte 2] te horen. De rechtbank onderkent dat dit een beperking inhoudt van de mogelijkheid van de verdediging om deze medeverdachte als getuige nader te bevragen. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit echter niet tot de conclusie dat de verdediging hierdoor zodanig in haar belang is geschaad dat dit tot niet-ontvankelijkheid van het OM zou moeten leiden. In het dossier bevinden zich in ruime mate uitgebreide verklaringen van verdachte en haar medeverdachten alsmede van getuigen, tezamen met een grote hoeveelheid feitelijke gegevens, die het de rechtbank mogelijk maken om een gedegen oordeel te kunnen vormen.
4)
De aard van de strafbare feiten:De vraag of onderhavige verdachten voldoende inzicht konden hebben / hadden in het totale systeem van verhullen van geldbedragen is een bewijsvraag en past niet in de sleutel van de niet-ontvankelijkheid van het OM.
De door de verdediging aangevoerde feiten en omstandigheden ter onderbouwing van het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het OM, worden door de rechtbank in het kader van strafmaat wel meegewogen.
Resumerend.
Nu alle verweren zijn afgewezen kan het OM in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben aangevoerd dat alle feiten (primair) bewezen kunnen worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal beginnen met de bespreking van feit 2 (oplichting/verduistering) daarna wordt feit 1 (de criminele organisatie) besproken.
Ten aanzien van feit 2.
Was sprake van oplichting?
Ten aanzien van feit 2 gaat het in deze zaak in de kern om het volgende. [medeverdachte 2] , die inmiddels is overleden, heeft diverse rechtspersonen en stichtingen opgericht waarmee hij miljoenen euro’s van donateurs heeft ingezameld, welk geld – kort samengevat – zou worden ingezet om het welzijn van dieren te verbeteren. Een groot deel van dit ingezamelde geld is uiteindelijk echter niet bij goede doelen terecht gekomen, maar bij [medeverdachte 2] en zijn naasten in de privésfeer. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of hiermee sprake is geweest van oplichting.
Van oplichting is sprake als door gebruik te maken van een oplichtingsmiddel een ander wordt bewogen tot een bepaalde gedraging, zoals afgifte van een goed. Degene die zich aan oplichting schuldig maakt, handelt met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen en maakt daarbij gebruik van tenminste één van de oplichtingsmiddelen uit artikel 326 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), dan wel een combinatie daarvan. De in dit artikel genoemde oplichtingsmiddelen zijn het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen en/of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels. Doordat het moet gaan om deze in de wet specifiek genoemde oplichtingsvormen, kan niet iedere vorm van bedrog – zoals het enkel doen van een onware mededeling – of elke vorm van een toerekenbare tekortkoming in civielrechtelijke zin, als strafrechtelijke oplichting worden aangemerkt.
In dit geval werd door [medeverdachte 2] – naar een Duits voorbeeld – de volgende structuur gehanteerd. [medeverdachte 2] was eigenaar van twee dienstverlenende bedrijven, [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) en [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ), die in opdracht van verschillende goede doelen-stichtingen donateurs wierven.
Daarnaast was [medeverdachte 2] als voorzitter, dan wel directeur, betrokken bij de volgende goede-doelenstichtingen: [stichting 4] (hierna: [stichting 4] ), [stichting 2] (hierna: [stichting 2] ) en [stichting 1] (hierna: [stichting 1] ).
[medeverdachte 2] had de feitelijke zeggenschap over deze stichtingen en vulde de besturen van deze stichtingen verder in met werknemers van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] of andere personen binnen zijn invloedsfeer.
Kortom, zowel de dienstverlenende bedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 2] als de goede-doelenstichtingen [stichting 4] , [stichting 2] en [stichting 1] , waren aan [medeverdachte 2] gelieerd. De goede-doelenstichtingen schakelden uitsluitend [bedrijf 1] en [bedrijf 2] in voor donateurswerving. [bedrijf 1] en [bedrijf 2] hebben nagenoeg geen diensten verleend aan andere goede doelen dan aan de goede doelen die aan [medeverdachte 2] gelieerd waren. [stichting 2] en [stichting 1] werden feitelijk zelfs gerund vanuit hetzelfde kantoor in Wierden waar ook [bedrijf 1] en [bedrijf 2] waren gevestigd.
Door middel van valse notulen van bestuursvergaderingen werd gefingeerd dat [stichting 2] , [stichting 1] en [stichting 4] een degelijke en transparante bestuursstructuur en bedrijfsvoering hadden. In werkelijkheid werden er echter geen bestuursvergaderingen gehouden.
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] werden ingehuurd door [stichting 4] , [stichting 2] en [stichting 1] om donateurs te werven. Met deze werkzaamheden hebben [bedrijf 1] en [bedrijf 2] in de periode 1 januari 2009 tot en met 30 maart 2016 een totaalbedrag van € 33.628.498,- aan donaties opgehaald. De donateurs waren in de veronderstelling dat zij geld doneerden aan het goede doel en dat het gedoneerde geld gebruikt zou worden voor de ondersteuning van diverse organisaties ten behoeve van dierenwelzijn.
In werkelijkheid kwam iets meer dan de helft van de donaties, namelijk in totaal
€ 16.987.052,-, via diverse constructies bij [bedrijf 1] (een bedrag van € 8.678.018,-) en [bedrijf 2] (een bedrag van € 8.309.034,-) terecht. Vanuit die bedrijven ging een groot deel van het geld vervolgens op verschillende manieren naar [medeverdachte 2] en zijn naasten in de privésfeer. Daarnaast ontving [medeverdachte 2] rechtstreeks van [stichting 2] en [stichting 1] een bedrag van in totaal
€ 692.862,- (een bedrag van € 504.352,- van [stichting 2] en een bedrag van € 188.510,- van [stichting 1] ). Slechts een klein deel van het opgehaalde bedrag, namelijk € 2.306.134,- (en daarmee nog geen 7%) werd door de stichtingen daadwerkelijk aan externe goede doelen voor (voornamelijk) dierenwelzijn besteed.
Door zich voor te doen als promotiebedrijven voor goede-doelenstichtingen, hebben [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan oplichting. Beide bedrijven hebben de genoemde stichtingen doelbewust gebruikt om donateurs te bewegen geld te doneren voor het goede doel. Daarbij hebben ze gedaan alsof [stichting 2] , [stichting 1] en [stichting 4] bonafide en betrouwbare stichtingen waren, terwijl de kennelijke bedoeling in werkelijkheid niet was om het opgehaalde geld voor goede doelen te gebruiken. De goede doelen werden slechts gebruikt als middel en dekmantel om zoveel mogelijk geld te binnen te halen. Dit geld kwam voor een aanzienlijk deel vervolgens op verschillende andere plekken – niet zijnde goede doelen – terecht. Het kleine percentage van het opgehaalde geld dat daadwerkelijk aan externe goede doelen werd besteed, moet naar het oordeel van de rechtbank worden gezien als onderdeel van de dekmantel om de betrouwbaarheid van de stichtingen vorm te geven. De rechtbank is van oordeel dat de oplichting redelijkerwijs aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] kan worden toegerekend, omdat het werven van donateurs de kern van de werkzaamheden en daarmee het verdienmodel van beide bedrijven was. Zij kunnen daarom worden aangemerkt als daders van de oplichting.
Ten aanzien van [stichting 2] , [stichting 1] en [stichting 4] is de rechtbank van oordeel dat zij onderdeel waren van de dekmantel van de oplichting door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en in die hoedanigheid niet als daders van de oplichting kunnen worden aangemerkt.
Geen verduistering.
Gelet op het oordeel van de rechtbank dat de door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] opgehaalde geldbedragen van een misdrijf (oplichting) afkomstig zijn, kan geen sprake zijn van verduistering van deze geldbedragen. De rechtbank spreekt [verdachte] daarom vrij van het onder feit 2 primair en subsidiair, cumulatief, alternatief ten laste gelegde (verduistering).
Heeft [verdachte] feitelijk leidinggegeven aan oplichting?
Nu sprake is van oplichting door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] is de vervolgvraag die moet worden beantwoord of [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven aan deze oplichting.
Voor de vraag of iemand als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt is van belang dat de feitelijke leiding veelal zal bestaan uit actief en effectief gedrag dat duidelijk als feitelijk leidinggeven moet worden aangemerkt. Van feitelijk leidinggeven kan ook sprake zijn als de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door verdachte gevoerde beleid. Ook kan worden gedacht aan het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. Onder omstandigheden kan ook een passievere rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijk leiding geven gesproken moet worden. Dat kan in het bijzonder het geval zijn bij een verdachte die bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van de verboden gedraging, maar zulke maatregelen achterwege laat.
In feitelijke leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Voor dit opzet van de feitelijk leidinggever geldt als ondergrens dat hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren komt dat [medeverdachte 2] degene was die de feitelijke leiding had binnen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Hij was degene die de bedrijfsstructuur had bedacht en opgezet en alle wezenlijke beslissingen nam. [verdachte] was een werknemer en zijn werkzaamheden bestonden uit het leidinggeven aan de buitendienst van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , waarbij het zijn taak was om de promotiemedewerkers zo veel mogelijk omzet te laten binnenhalen. [verdachte] kreeg van [medeverdachte 2] echter geen inzicht in de omzetcijfers van de medewerkers, laat staan inzicht in de volledige financiële situatie van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Hoe het geld dat door de promotiemedewerkers werd binnengehaald werd besteed, was aan het zicht van [verdachte] onttrokken. Gelet hierop was de door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] gepleegde oplichting niet zonder meer kenbaar voor [verdachte] en kan niet worden gezegd dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die oplichting zich zou voordoen, laat staan dat het in zijn invloedsfeer lag om die oplichting te voorkomen of te beëindigen. Het enkele gegeven dat aan verdachte en zijn partner [medeverdachte 1] een lening is verstrekt vanuit/door [stichting 2] voor een verbouwing van de woning acht de rechtbank in dat verband onvoldoende om aan te nemen dat verdachte heeft moeten beseffen dat sprake was van een oplichtingspraktijk, waarbij aan [stichting 2] gedoneerde gelden structureel voor andere doelen werden aangewend dan het goede doel en desondanks met zijn werk is doorgegaan.. Dit betekent dat [verdachte] van het onder feit 2 primair ten laste gelegde, feitelijk leidinggeven aan oplichting, moet worden vrijgesproken.
Is sprake van medeplegen van oplichting door [verdachte] ?
Voor feit 2 resteert daarmee de vraag of [verdachte] als medepleger van de oplichting door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] kan worden aangemerkt.
Voor medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen gericht op het voltooien van het delict. In het geval van een opzetdelict is voor medeplegen, naast opzet op de nauwe en bewuste samenwerking, ook opzet op de gedraging van het gronddelict vereist.
De rechtbank acht in dit kader de volgende omstandigheden relevant. Als werknemer van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] waren de werkzaamheden van [verdachte] erop gericht geld binnen te halen voor de stichtingen. Vanuit zijn functie wist hij weliswaar dat een deel van het opgehaalde geld in het begin naar [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ging en nog niet naar externe goede doelen, nu aan werving van donateurs ook kosten verbonden waren zoals loonkosten. Het beschikbare dossier biedt echter voor de rechtbank geen grond om aan te nemen dat verdachte actief betrokken was bij de besteding van het opgehaalde geld aan andere doeleinden dan aan goede doelen en had ook geen zicht op deze uitgaven.
Gelet op het feit dat [verdachte] geen zicht had op de geldstromen en niet actief betrokken was bij besteding van het opgehaalde geld, kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op oplichting. Hoewel verdachte de facto de verantwoordelijkheid had voor het werven van donateurs, is niet gebleken dat hij enige intellectuele bijdrage aan de oplichting door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] heeft gehad of dat hij daaraan actief en doelbewust heeft meegewerkt. Dit betekent dat [verdachte] niet als medepleger van de oplichting door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] kan worden aangemerkt en dat hij ook van het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 (criminele organisatie).
Was sprake van een criminele organisatie waarvan [verdachte] deel uitmaakte?
[verdachte] wordt ook verweten dat hij deel heeft genomen aan een criminele organisatie.
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie is een aantal aspecten van belang. Vereist is dat sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen twee of meer personen, met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad. Het oogmerk van de criminele organisatie dient te zijn gericht op het plegen van misdrijven. De deelnemers aan zo’n organisatie dienen niet ieder voor zich, maar in het verband van deze organisatie deel te nemen, zonder dat vereist is dat zij met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen.
Een betrokkene moet weten – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – dat de organisatie het plegen van misdrijven in zijn algemeenheid tot het oogmerk heeft. Een betrokkene hoeft geen opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is ook niet vereist.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten. Daarbij geldt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
Zoals reeds is overwogen is in het onderhavige geval sprake van een professionele structuur, waarbij [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zich schuldig hebben gemaakt aan oplichting (feit 2) door zich voor te doen als promotiebedrijven voor de goede-doelenstichtingen [stichting 4] , [stichting 2] en [stichting 1] . In werkelijkheid werden deze stichtingen gebruikt als dekmantel en ging een groot deel van het opgehaalde geld naar [medeverdachte 2] en zijn naasten in de privésfeer. Om de oplichting te verhullen werden valse notulen van bestuursvergaderingen opgemaakt en werden valse facturen valselijk in de bedrijfsadministratie verwerkt. Het geld dat verdiend werd met de oplichting werd op verschillende manieren witgewassen. Zo werd het geld door [medeverdachte 2] besteed aan bijvoorbeeld de aankoop van diverse panden en de verbouwing van zijn woning en werden er leningen verstrekt aan medewerkers van de bedrijven van [medeverdachte 2] .
Binnen deze criminele organisatie hadden verschillende personen hun eigen rol. [medeverdachte 2] was overduidelijk de leider van deze organisatie. Hij is degene die de structuur bedacht heeft, de eigenaar was van de bedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en bij alle stichtingen de feitelijke zeggenschap had. Bovendien kwamen de opbrengsten van de oplichting grotendeels ten goede aan hem en zijn naasten.
De organisatie werd daarnaast op papier mogelijk gemaakt door [medeverdachte 4] , de accountant van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en de goede-doelenstichtingen. Hij deed de financiële administratie en boekte daarvoor de facturen in het grootboek. Ook maakte hij de jaarverslagen op. In zijn hoedanigheid als accountant had hij zicht op de geldstromen binnen de organisatie. Zo had hij zicht op de facturen die [bedrijf 1] en [bedrijf 2] aan de stichtingen stuurden en wist hij welk gedeelte van het gedoneerde geld aan deze facturen werd besteed. Daarnaast heeft hij geadviseerd om de facturen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] te splitsen in een deel voor werving en een deel voor voorlichting. Tot slot was hij ook de accountant van [bedrijf 3] , het bedrijf dat door [medeverdachte 2] gebruikt werd om geld van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] naar zichzelf toe te sluizen.
Ook [medeverdachte 1] faciliteerde de criminele organisatie door gedurende een lange periode een breed scala aan administratieve werkzaamheden op kantoor te verrichten voor [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [stichting 1] en [stichting 2] . Zij verzamelde alle financiële stukken voor de accountant, stelde de promotiemappen voor [stichting 1] en [stichting 2] samen, stopte valse facturen in de administratie en stelde valse notulen op.
[verdachte] kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet als deelnemer aan deze criminele organisatie worden aangemerkt. Zoals hiervoor al is overwogen, had [verdachte] geen opzet op de oplichting omdat hij niet wist dat geld door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] werd binnengehaald met volstrekt andere doeleinden dan het financieel steunen van goede doelen. Verder is uit het dossier niet gebleken dat hij op andere wijze deelnam aan de organisatie. Gelet hierop moet hij ook van het onder feit 1 tenlastegelegde worden vrijgesproken.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en mr. G.M. Blanken, leden,
in tegenwoordigheid van mr G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 21 april 2022.