ECLI:NL:RBOBR:2022:1494

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
9238285 CV EXPL 21-2570
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van pensioentoezegging en indexering van pensioenuitkering

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over een vordering van [eiser] tegen Onderlinge Verzekering Maatschappij de Onderlinge Waarborg Maatschappij Donatus U.A. betreffende de indexering van zijn pensioenuitkering. [eiser] heeft in 2021 geprotesteerd tegen de beslissing van Donatus om de indexatie van zijn pensioen vast te stellen op 1,2%, terwijl hij meende recht te hebben op een hogere indexatie op basis van de loonontwikkeling in de CAO voor het Verzekeringsbedrijf, die 3,25% bedroeg. De kern van het geschil ligt in de uitleg van een addendum dat op 3 december 2017 is overeengekomen, waarin de voorwaarden voor de indexering van de pensioenen zijn vastgelegd. [eiser] stelt dat het addendum een onvoorwaardelijke toezegging inhoudt voor jaarlijkse indexering op basis van het hoogste indexcijfer, terwijl Donatus betoogt dat het gaat om een voorwaardelijke toezegging, afhankelijk van de financiële situatie van het bedrijf. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de term 'ambitie' in het addendum ruimte laat voor beleidsvrijheid van Donatus, maar dat deze beleidsvrijheid is ingekaderd door de eerdere communicatie en toezeggingen van Donatus. De rechter heeft geoordeeld dat Donatus niet gerechtigd was om de indexatiegrondslag te versoberen en heeft de vordering van [eiser] toegewezen, waarbij Donatus werd veroordeeld om de pensioenuitkering te indexeren conform de loonontwikkeling in de CAO voor het Verzekeringsbedrijf in 2020, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer : 9238285
Rolnummer : 21-2570
Datum : 31 maart 2022
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. F. Huisman,
t e g e n
de Onderlinge Waarborg Maatschappij
Onderlinge Verzekering Maatschappij
Donatus U.A.,
gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.R. Derksen.
Partijen zullen hierna worden genoemd “ [eiser] ” en “Donatus”.

1.Het verloop van het geding

1.1
Het verloop van het geding blijkt uit het volgende:
de dagvaarding van 26 mei 2021 met producties (1 t/m 10);
de conclusie van antwoord met producties (1 t/m 10);
het tussenvonnis van 12 augustus 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
e brief van 2 september 2021 waarin de kantonrechter aan [eiser] en Donatus heeft gevraagd om te reageren op het verzoek van een gezamenlijke mondelinge behandeling van deze procedure met de procedure van [A] (hierna genoemd: “ [A] ”) tegen Donatus (kenmerk: 9284511 CV EXPL 21-2957);
de brief van 14 september 2021 waarin [eiser] de kantonrechter heeft bericht dat hij akkoord is met een gezamenlijke mondelinge behandeling van zijn procedure met de procedure van [A] ;
de akte uitlating van 16 september 2021 waarin Donatus heeft medegedeeld dat zij instemt met dit verzoek tot een gezamenlijke mondelinge behandeling;
de mondelinge behandeling (fysieke zitting) die is gehouden op 1 maart 2022, waarin de zaak gezamenlijk is behandeld met die in de eerdergenoemde procedure met kenmerk: 9284511 CV EXPL 21-2957.
[eiser] heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling nog 5 producties in het geding gebracht (genummerd 11 tot en met 15) en Donatus heeft nog één aanvullende productie in het geding gebracht (productie 11). Alle genoemde producties zijn zowel aan de kantonrechter als aan partijen toegezonden.
1.2.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling hun standpunten nader toegelicht en de griffier heeft aantekeningen gemaakt. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter gezegd dat het streven is om op 31 maart 2022 vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op [datum 1] in dienst getreden bij Donatus, aanvankelijk als adjunct directeur en sinds [jaartal] werkte hij als directeur. Sinds [datum 2] is [eiser] met pensioen.
2.2.
[eiser] bouwde pensioen op bij Centraal Beheer Achmea. Op hem is van toepassing het “Pensioenreglement Flexibel Bedrijfs Pensioen voor de directieleden geboren voor
1 januari 1950 en in dienst op 31 december 2005”, waarvan Centraal Beheer Achmea de uitvoerder is. Dit pensioenreglement geldt vanaf 1 januari 2006.
2.3.
In artikel 12 van het pensioenreglement stond aanvankelijk een onvoorwaardelijk toeslagbeding met de bepaling dat ingegane pensioen- en premievrije pensioenaanspraken jaarlijks werden geïndexeerd met de stijging van het prijsindexcijfer, met een maximum van 3 %.
Vervolgens is, na onderhandeling, een gewijzigd toeslagbeding overeengekomen tussen [eiser] en zijn collega (oud directeur) [A] enerzijds en Donatus anderzijds. Dit toeslagbeding is in een addendum vastgelegd.
2.4.
Het gewijzigde toeslagbeding, dat geldt vanaf 1 januari 2008, is overeengekomen op
3 december 2017 en luidt als volgt:
Indexeringsregeling voor ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken
De werkgever heeft de ambitie om de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en gepensioneerden die behoren tot de directie aan te passen aan de loonontwikkeling in de cao. Daartoe wordt jaarlijks door de werkgever per 1 januari een toeslag verleend van maximaal het hoogste van de stijging van het prijsindexcijfer en de loonontwikkeling in de cao, met een maximum van 4%. De werkgever beslist evenwel jaarlijks in hoeverre de ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken aangepast worden.
Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve bij de pensioenuitvoerder gevormd.”
2.5.
Voorafgaand aan de datum waarop [eiser] en [A] met Donatus overeenstemming hebben bereikt, hebben zij per mail met elkaar gecorrespondeerd.
In de e-mail van 30 september 2017 van [A] , opgesteld in samenspraak met [eiser] en gericht aan de manager Financiën en Control van Donatus, mevrouw drs. [manager] (hierna genoemd: “ [manager] ”) staat vermeld:
“(…) De tekst van jullie “ambitievoorstel” vinden wij zo rekkelijk en vaag omlijnd dat wij ons daar niet wel bij voelen. In welke omstandigheden kan Donatus besluiten de toeslagenregeling te beëindigen? Ook in andere gevallen dan financieel onvermogen? Ook als bijvoorbeeld deze regeling niet meer past in een veranderende visie van de directie van Donatus? (…).”
[manager] antwoordt bij (ongedateerde) brief aan [A] onder andere als volgt:
“Onze accountant is van mening dat als er sprake is van een onvoorwaardelijke verplichting we inderdaad een pensioenvoorziening voor de te verwachte toekomstige indexaties moeten vormen. Dit is een complexe berekening waarbij rekening moet worden gehouden met toekomstige indexaties, rentestijgingen, levensverwachtingen etc. Omdat dit zowel voor u, meneer [eiser] als uw partners geldt kan het bedrag ook aardig oplopen. Dat zou dan komende jaar zichtbaar worden in het jaarverslag. U snapt dat we nog even kritisch aan het bekijken zijn hoe we dit het beste kunnen aanpakken.
De ambitie die door CBA in haar regelingen genoemd wordt heeft ook een redelijk onvoorwaardelijk karakter, maar geeft theoretisch nog wel ruimte en dan is deze berekening volgens de regelgeving niet van toepassing. (…)
[A] reageert tevens in naam van [eiser] bij e-mail van 1 december 2017 en schrijft onder andere: “
(…) De afgelopen jaren hebben wij uitvoerig met Donatus over dit onderwerp gediscussieerd en gecorrespondeerd. Een ding is voor alle betrokkenen niet in discussie geweest: de toeslagenregeling voor [eiser] en mij is de hoogste vanprijs-/loonindex met een max. van 4%. (…)
In het e-mailbericht van 1 december 2017 van de heer [naam 1] , de huidige directievoorzitter van Donatus, wordt hierop als volgt gereageerd:
“Ik ben verheugd te lezen, dat na alle mails en gesprekken die er over dit onderwerp geweest zijn, er overeenstemming is over het addendum horende bij jullie pensioenreglement uit 2005.
Belangrijk is dat jullie ook onderschrijven dat het geen onvoorwaardelijke toezegging is, maar dat het de ambitie van Donatus is de indexatie jaarlijks conform addendum toe te passen. Zo is deze ook uitgevoerd.
De tekst van het addendum is zo opgesteld, dat het wettelijk juist is. Die ambitie is niet afhankelijk van veranderende inzichten van de directie of remuneratiecommissie, maar heeft betrekking op een eventuele slechte bedrijfseconomische situatie van onze Maatschappij.
Gelukkig verkeert Donatus nog altijd in een zeer gezonde financiële situatie. Indien we de ambitie in enig jaar niet zouden kunnen uitvoeren, dan geldt dat overigens voor alle pensioenovereenkomsten en niet alleen voor onze oud-directeuren. (…)
Daarom ontvang ik van jullie beiden als antwoord graag een akkoord op het addendum.
(…).”
2.6.
De pensioenaanspraken en pensioenrechten van [eiser] zijn vanaf
1 januari 2006 tot en met 2020 steeds geïndexeerd geweest conform het hoogste indexcijfer.
2.7.
Bij brief van 28 januari 2021 heeft Donatus [eiser] medegedeeld dat zij besloten heeft de indexatie van de pensioenaanspraak bij Centraal Beheer Achmea vast te stellen op het niveau van het prijsindexatiecijfer per 1 oktober 2021, zijnde 1,2%.
[eiser] heeft hiertegen bij e-mail van 31 januari 2021 geprotesteerd.
2.8.
Bij brief van 18 februari 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] Donatus gesommeerd om de indexeringen van het pensioen van [eiser] aan te passen met onmiddellijke ingang en de benodigde nabetalingen aan [eiser] te verrichten binnen zes weken.
Bij brief van 18 maart 2021 heeft de gemachtigde van Donatus – kort gezegd – aangegeven bij het eerder ingenomen standpunt te blijven en is het verzoek om de indexering alsnog aan te passen aan de loonindex (van 3,25%) afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] verzoekt de kantonrechter om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Donatus te veroordelen de pensioenuitkering van [eiser] over 2021 te indexeren conform de loonontwikkeling in de CAO voor het Verzekeringsbedrijf in 2020 waarbij Donatus de achterstallige pensioenuitkering vanaf 1 januari 2021 aan [eiser] dient te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der voldoening;
Donatus te veroordelen om aan [eiser] te voldoen de kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering – kort gezegd en voor zover van belang - het volgende ten grondslag.
[eiser] verschilt met Donatus van mening over de uitleg en toepassing van het addendum, waarin het oude onvoorwaardelijke toeslagbeding is aangepast. Deze aanpassing was nodig om het beding in overeenstemming te brengen met fiscale wetgeving en ter voorkoming dat Donatus hoge reserves zou moeten gaan aanhouden. [eiser] is primair van mening dat ook het aangepaste beding feitelijk een onvoorwaardelijk toeslagbeding is.
Als er sprake is van een voorwaardelijk toeslagbeding, dan is het subsidiaire standpunt van [eiser] dat partijen hebben afgesproken dat er jaarlijks maximale indexering plaatsvindt, tenzij de financiële positie van Donatus dat niet toelaat. De financiële positie van Donatus is prima, zowel qua liquiditeit als solvabiliteit, aldus [eiser] . Hij betwist dan ook dat Donatus gerechtigd is (geweest) de indexatiegrondslag over 2021 te versoberen zoals zij dat heeft gedaan.
Omdat er jarenlang conform het hoogste van de prijsindex en de loonontwikkeling CAO voor het Verzekeringsbedrijf is verhoogd, is verder bij [eiser] het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dit ook zo zou blijven.
3.3.
Donatus heeft het volgende verweer gevoerd.
Er is geen sprake van een onvoorwaardelijk toeslagbeding. Dat blijkt uit het gebruik van het woord ‘ambitie’ in het addendum en uit de passage waaruit volgt dat Donatus jaarlijks beslist in hoeverre de ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken aangepast worden.
Donatus heeft beslist dat de ingegane pensioenen per 1 januari 2021 worden geïndexeerd met 1,2%. Dat in het addendum een ambitie van Donatus is verwoord, die inhoudt dat jaarlijks zal worden geïndexeerd conform de loonontwikkeling in de CAO voor het Verzekeringsbedrijf (en eventueel de prijsindex, als die hoger is), doet aan de beslissingsbevoegdheid van Donatus niet af. Een ambitie is een ambitie, niet een garantie, aldus Donatus. Het is onjuist dat het addendum door [naam 1] is geconcretiseerd in zijn e-mail van 1 december 2017. Ook de indexaties die in de periode 2009-2020 hebben plaatsgevonden, vallen binnen het bepaalde in het addendum.
Het standpunt van [eiser] dat hij per 1 januari 2021 recht heeft op een indexatie van het hoogste cijfer van het prijsindex- of loonindexcijfer, tenzij er sprake is van aantoonbaar slechte bedrijfseconomische situatie bij Donatus, is gebaseerd op een onjuiste uitleg van het addendum. Een bepaling uit een pensioenreglement moet, in de verhouding tussen deelnemer en het pensioenfonds, worden uitgelegd op basis van de cao-norm, dus naar objectieve maatstaven. Het enkele feit dat [eiser] met Donatus heeft gecorrespondeerd over de inhoud van het addendum, doet hieraan niet af. De e-mails uit 2017 moeten buiten beschouwing blijven, want deze zijn niet aan te merken als ‘objectieve bronnen’ in de zin van de cao-norm. Daarbij komt dat Donatus na een zorgvuldige belangenafweging tot het besluit is gekomen om over 2020 niet met 3,25%, maar met 1,2% te indexeren.
Donatus betwist dat [eiser] er gerechtvaardigd op mag vertrouwen dat er altijd conform de ambitie uit het addendum zal worden geïndexeerd, omdat dit de afgelopen 11 jaar zo is gegaan. De indexatie die Donatus per 1 januari 2021 heeft toegekend past binnen de grenzen van het addendum en louter het pensioenreglement kan bron zijn van pensioenrechtelijke rechten en verplichtingen voor de deelnemer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt zo nodig hierna, onder de beoordeling, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter begrijpt de vordering van [eiser] als een vordering tot nakoming van een pensioentoezegging aan hem van Donatus om jaarlijks op basis het hoogste indexcijfer te indexeren.
4.2.
Concreet gaat het in deze zaak om de vraag of Donatus gerechtigd is de indexatiegrondslag over 2021 te versoberen zoals zij dat heeft gedaan. Vast staat dat Donatus tot en met 2020 de pensioenuitkering van [eiser] maximaal heeft geïndexeerd op grond van de prijs- of loonindex (waarbij het hoogste indexcijfer werd gehanteerd). Hierin kwam verandering in 2021 toen Donatus besliste dat de ingegane pensioenen per 1 januari 2021 werden geïndexeerd conform het prijsindexcijfer van 1,2% (dus het laagste indexcijfer) in plaats van conform de loonontwikkeling in de CAO voor het Verzekeringsbedrijf (hierna: CAO) van 3,25% (het hoogste indexcijfer).
4.3.
Ter beantwoording van de vraag of Donatus gerechtigd is de indexatiegrondslag te versoberen, wordt allereerst ingezoomd op het addendum dat tussen partijen is overeengekomen op 3 december 2017 en geldend is vanaf 1 januari 2008. De tekst van het addendum is niet in geschil. Het addendum luidt als volgt:

Indexeringsregeling voor ingegane pensioenen en premievrije pensioenaansprakenDe werkgever heeftde ambitieom de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en gepensioneerden die behoren tot de directie aan te passen aan de loonontwikkeling in de cao. Daartoe wordtjaarlijksdoor de werkgever per 1 januarieen toeslag verleend van maximaal het hoogste van de stijging van het prijsindexcijfer en de loonontwikkeling in de cao, met een maximum van 4%.De werkgever beslist evenwel jaarlijks in hoeverre de ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken aangepast worden.
Voor dezevoorwaardelijke toeslagverleningis geen reserve bij de pensioenuitvoerder gevormd.” [1]
4.4.
Uit de hierboven geciteerde tekst van het addendum blijkt dat sprake is van een voorwaardelijke toeslagverlening en geen onvoorwaardelijke. Dit volgt niet alleen uit de laatste zinnen, maar ook uit de omstandigheid dat indexering is gekoppeld aan de ambitie van Donatus. De stelling van [eiser] dat de laatste zin van het addendum uit louter fiscale overwegingen is opgenomen, is door Donatus betwist. Zelfs al zou dit zo zijn, dan doet dit niets af aan de voorwaardelijke aard van de toeslagverlening. Het primaire standpunt van [eiser] , dat sprake is van een onvoorwaardelijke toeslagbeding, wordt daarom verworpen.
4.5.
Verder verschillen partijen van mening over de vraag hoe het addendum moet worden uitgelegd. Volgens Donatus moet het addendum worden uitgelegd op basis van de cao-norm, dus naar objectieve maatstaven, waarbij de e-mailberichten waarin is gecorrespondeerd over de inhoud van het addendum buiten beschouwing moet blijven.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de e-mailwisseling niet buiten beschouwing kan worden gelaten, omdat juist deze duidelijk maakt wat partijen ten aanzien van de reikwijdte van het addendum zijn overeengekomen en meer in het bijzonder wat er verstaan moet worden onder hierin gebruikte term “ambitie”.
4.6.
De kantonrechter oordeelt over de uitleg van het addendum als volgt.
Bij werknemerspensioenen kunnen drie verhoudingen worden onderscheiden, namelijk die tussen (i) werkgever en werknemer (de `pensioentoezegging' of `pensioenovereenkomst'), (ii) werkgever en pensioenverzekeraar of -fonds (ter uitvoering van de pensioentoezegging) en (iii) werknemer en pensioenverzekeraar of -fonds (om de aanspraak van de werknemer op deze te bepalen). Het is dus zaak om steeds goed te bezien in welke relatie de uitleg van een `pensioenafspraak' aan de orde is. In dit geval gaat het om een pensioen(indexerings)afspraak tussen werkgever en (oud-) werknemer, relatie (i) dus. De afspraak in die relatie moet volgens de Haviltexmaatstaf worden uitgelegd en niet volgens de CAO-norm, die in de relatie onder (iii) geldt. Hierbij is het volgende van belang.
De CAO-norm houdt in dat de bewoordingen van de desbetreffende bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn. De CAO-norm wordt toegepast op overeenkomsten of regelingen die naar hun aard bestemd zijn de rechtspositie van derden te beïnvloeden, zonder dat die derden invloed hebben gehad op de inhoud of de formulering van die overeenkomst of regeling en de onderliggende partijbedoeling voor die derden niet kenbaar is. Daarvan is hier geen sprake.
Weliswaar gaat het om een wijziging van een toeslagbeding dat aanvankelijk was vastgelegd in het pensioenreglement waarop [eiser] geen invloed heeft gehad, maar deze wijziging van het pensioenreglement is vastgelegd in een addendum waaraan slechts twee personen zijn gebonden, namelijk [eiser] en [A] , en waarover uitvoerig is gesproken en onderhandeld met alle betrokkenen. Aan de zijde van Donatus waren bij de onderhandelingen aanwezig [manager] , de manager Financiën en Control van Donatus en de heer [naam 2] , zelfstandig pensioenadviseur (hierna genoemd: “ [naam 2] ”), die ook tijdens de mondelinge behandeling namens Donatus aanwezig was. [naam 2] heeft verklaard dat de pensioenverzekeraar Centraal Beheer Achmea ook heeft ‘meegesproken. De onderliggende partijbedoeling is dus voor alle betrokkenen kenbaar geweest.
4.7.
Het addendum, meer concreet de vraag wat tussen partijen heeft te gelden op het punt van de indexering van het pensioen, moet dus met toepassing van de Haviltexmaatstaf worden beantwoord aan de hand van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan elkaars wilsuitingen mochten toekennen en van hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij spelen alle omstandigheden van het geval een rol.
De in het addendum in de eerste zin opgenomen term “ambitie” duidt op een beleidsvrijheid voor Donatus om de indexatiegrondslag te versoberen. Deze beleidsvrijheid volgt ook uit de zin dat de werkgever jaarlijks beslist in hoeverre de ingegane pensioenen en premievrije pensioenafspraken aangepast worden.
Bij beantwoording van de vraag of Donatus bij gebruik van haar beleidsvrijheid is gebleven binnen de afspraken die partijen met elkaar over wijziging van het toeslagbeding hebben gemaakt, spelen echter naast de tekst van het addendum ook de gesprekken, mailwisseling en onderhandelingen die aan wijziging vooraf gegaan zijn een rol.
Zoals blijkt uit de e-mail van 30 september 2017 aan Donatus die [A] heeft opgesteld in samenspraak met [eiser] , vonden hij en [eiser] het begrip “ambitie” te vaag. Door hen is gevraagd om concretisering van het ‘ambitievoorstel’ en die is uiteindelijk gegeven door [naam 1] , de directeur van Donatus, bij e-mail van 1 december 2017. Hierin heeft hij de term “ambitie” als volgt ingekleurd: “
Die ambitie is niet afhankelijk van veranderende inzichten van de directie of remuneratiecommissie, maar heeft betrekking op een eventuele slechte bedrijfseconomische situatie van onze Maatschappij. Gelukkig verkeert Donatus nog altijd in een zeer gezonde financiële situatie.
Pas na deze e-mail van [naam 1] is [eiser] akkoord gegaan met het hiervoor geciteerde addendum. Dat Donatus zich heeft gerealiseerd dat deze concretisering voor [eiser] van wezenlijk belang was bij zijn beslissing om in te stemmen met het addendum blijkt uit dezelfde e-mail van [naam 1] van 1 december 2017. Die mail eindigt namelijk met de volgende woorden: “
Daarom ontvang ik van jullie beiden als antwoord graag een akkoord op het addendum”. Volgens de onweersproken verklaring van [eiser] tijdens de mondelinge behandeling zijn hij en [A] op 3 december 2017 akkoord gegaan met het addendum.
De wilsovereenstemming over het addendum is dus pas ontstaan na de inkleuring van de term “ambitie”, gedaan door (een daartoe bevoegd functionaris van) Donatus. Hiermee heeft Donatus naar het oordeel van de kantonrechter een haar bindende toezegging gedaan om te indexeren op basis van het hoogste indexcijfer, tenzij er sprake is van een slechte bedrijfseconomische situatie bij Donatus. Met deze toezegging heeft Donatus haar eigen beleidsvrijheid ingekaderd en [eiser] mag er op vertrouwen dat Donatus zich bij haar jaarlijkse besluitvorming aan die inkadering zal houden.
4.8.
De vraag die tot slot nog moet worden beantwoord is of Donatus met haar besluitvorming is gebleven binnen die aan haarzelf opgelegde beperking. De kantonrechter vindt dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
Allereerst is gesteld noch gebleken dat er sprake is van een slechte bedrijfseconomische situatie bij Donatus. Door Donatus zijn wel andere redenen gegeven om niet met toepassing van het hoogste indexcijfer te indexeren. Donatus heeft in haar conclusie van antwoord benadrukt dat de beslissing om op basis van het prijsindexcijfer van 1,2% te indexeren is genomen met het oog op de financiële positie op lange termijn, waarbij de zorg met name is ingegeven door de klantenportefeuille van Donatus die onder druk staat. Verder zijn de grote stijging van de totale pensioenkosten vanwege een veel lagere rekenrente dan verwacht en de gestegen levensverwachting belangrijke redenen om maar met 1,2% te indexeren, zo heeft Donatus tijdens de mondelinge behandeling nog eens benadrukt. Dit zijn op zichzelf bezien plausibele redenen om niet tegen het hoogste percentage te indexeren, hoewel de stelling dat de klantenportefeuille onder druk staat geen steun vindt in de processtukken. Ook de overige redenen die Donatus heeft gegeven voor haar beslissing zijn op zichzelf gezien plausibel. Vast staat echter dat Donatus in haar relatie tot [eiser] en [A] haar beleidsvrijheid op het punt van de indexering heeft ingekaderd door de ambitie-clausule nader te concretiseren/in te kleuren in de hierboven weergegeven zin. Deze concretisering/inkleuring is ook gecommuniceerd met de directie en de Raad van Commissarissen van Donatus, zoals door [A] onweersproken is gesteld tijdens de mondelinge behandeling. Eveneens is onweersproken gesteld dat de directie en de Raad van Commissarissen hierop niet hebben gereageerd en dus de indruk hebben gewekt met die inkleuring in te stemmen. In dit verband tekent de kantonrechter nog aan dat een wezenlijk deel van de door Donatus aan haar besluitvorming ten grondslag gelegde redenen ten tijde van de onderhandelingen over het addendum al als potentieel risico voorzienbaar was. Kennelijk hebben die redenen toen niet aan inkadering van de beleidsvrijheid in de weg gestaan.
Voor zover Donatus nog heeft gewezen op het effect van maximale indexering voor [eiser] en [A] op de relatie van Donatus met alle andere (ex-)werknemers van Donatus, merkt de kantonrechter op dat niet is gesteld en ook niet is gebleken dat voor die andere (ex-)medewerkers dezelfde indexatieregels gelden. Alle andere (ex-)werknemers hebben een andere pensioenuitvoerder en zij kunnen geen rechten ontlenen aan het addendum. Dat Donatus vindt dat zij alle (ex-)werknemers desondanks hetzelfde moet behandelen, siert haar maar dit is een keuze die zij bij haar onderhandelingen met [eiser] en [A] in ogenschouw had moeten nemen. De negatieve gevolgen daarvan kunnen niet aan [eiser] en [A] worden tegengeworpen. Dit geldt ook voor zover Donatus in het kader van goed werkgeverschap of anderszins wettelijk of contractueel zou zijn gehouden om ook de pensioenen van andere werknemers maximaal te indexeren, wat Donatus overigens niet heeft aangevoerd.
4.9.
Slotsom is dat op Donatus de verplichting rust tot nakoming van het op 3 december 2017 overeengekomen addendum, met inachtneming van de inkleuring die Donatus aan haar ambitie heeft gegeven en de beperking van haar beleidsvrijheid die hieruit voortvloeit. Dit betekent dat het subsidiaire standpunt van [eiser] wordt gevolgd.
De vordering van [eiser] om Donatus te veroordelen de pensioenuitkering van [eiser] over 2021 te indexeren conform de loonontwikkeling in de CAO voor het Verzekeringsbedrijf in 2020, waarbij Donatus de achterstallige pensioenuitkering vanaf
1 januari 2021 aan [eiser] dient te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding (20 mei 2021) tot aan de dag der voldoening, is dan ook toewijsbaar.
4.10.
Dat wat partijen over en weer verder hebben aangevoerd kan buiten beschouwing blijven.
4.11.
Donatus wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Donatus de pensioenuitkering van [eiser] over 2021 te indexeren conform de loonontwikkeling in de CAO voor het Verzekeringsbedrijf in 2020 waarbij Donatus de achterstallige pensioenuitkering vanaf 1 januari 2021 aan [eiser] dient te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2021 tot aan de dag der voldoening;
5.2.
veroordeelt Donatus in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot vandaag begroot op € 109,41 wegens dagvaardingskosten, € 85,00 wegens griffierecht en € 500,00 wegens gemachtigdensalaris (niet met btw belast);
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de veroordelingen tot betaling, uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2022.

Voetnoten

1.Opmerking griffier: onderstrepingen toegevoegd door de kantonrechter