ECLI:NL:RBOBR:2022:1409

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
01/175603-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel, poging tot doodslag en mishandeling van kwetsbare vrouwen

Op 14 april 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, poging tot doodslag en mishandeling van twee vrouwen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die in een kwetsbare positie verkeerde, de slachtoffers afhankelijk maakte door hen onderdak te bieden en hen te voorzien van alcohol en verdovende middelen. De verdachte mishandelde de vrouwen en dwong hen om criminele activiteiten te verrichten, waaronder diefstallen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, met aftrek van het voorarrest, en een contactverbod van vijf jaar met de slachtoffers. Daarnaast moet de verdachte schadevergoeding betalen aan de slachtoffers, respectievelijk €4.269,44 en €6.000,--. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het misbruik van de kwetsbaarheid van de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachte geen berouw toonde voor zijn daden. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de bewijsvoering en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.175603.21
Datum uitspraak: 14 april 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Vught - Nieuw Vosseveld 1 HVB.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 oktober 2021, 06 januari 2022 en 31 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 september 2021.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 06 januari 2022 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 3 juli 2021 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk
van het leven te beroven, genoemde [slachtoffer 1] , meermalen,
met kracht met een knuppel, althans met een hard (houten) slagvoorwerp, in/tegen het hoofd heeft geslagen, en/of met kracht de keel van die [slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 3 juli 2021 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen genoemde [slachtoffer 1] , meermalen,
met kracht met een knuppel, althans met een hard (houten) slagvoorwerp, in/tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geslagen, en/of met kracht in/tegen het gezicht en/of het hoofd heeft geslagen, en/of met kracht de keel van die [slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
hij op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 28 februari 2021 tot en met
3 juli 2021 te Eindhoven zijn levensgezel, [slachtoffer 1] ,
heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (telkens) met kracht, met gebalde vuisten, op/tegen het gezicht en/of het hoofd, in elk geval het lichaam te slaan en/of door die [slachtoffer 1] met kracht bij de keel te pakken en/of de keel dicht te knijpen;
Feit 3:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met
31 januari 2019 te Eindhoven en/of te Geldrop
zijn levensgezel, [slachtoffer 2] ,
heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (telkens) met kracht in/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of door meerdere tatoeages op het lichaam van die [slachtoffer 2] te (laten) plaatsen;
Feit 4:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 december 2019 tot en met 30 april 2020 te Eindhoven
zijn levensgezel, [slachtoffer 3] ,
heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] (telkens) met kracht in/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of tegen het lichaam te schoppen;
Feit 5:
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 2 juli 2021 te Eindhoven en/of Aalst en/of Geldrop en/of Nuenen en/of elders in Nederland,
een ander, genaamd [slachtoffer 1] ,
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het

oogmerk van uitbuiting (sub 1), en/of

- heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van criminele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van criminele aard) (sub 4), en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het mishandelen van die [slachtoffer 1] (onder andere door die [slachtoffer 1] te slaan en/of aan/bij de keel te grijpen en/of te wurgen) en/of

-het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer 1] en/of

- het bedreigen van die [slachtoffer 1] dat hij, verdachte, die [slachtoffer 1] in een container zou stoppen en in de zee zou gaan dumpen en/of
- het brengen en/of houden van die [slachtoffer 1] in een positie waar zij afhankelijk was van hem, verdachte, voor het hebben van onderdak en/of
- het innemen en/of bij zich houden van het identiteitsbewijs van die [slachtoffer 1] , waardoor die [slachtoffer 1] hier zelf niet over kon beschikken en/of
- het brengen en/of houden van die [slachtoffer 1] in een positie waar zij niet over haar eigen financiële middelen en/of bankpas kon beschikken en/of
- het brengen en/of houden van die [slachtoffer 1] in een positie waar zij niet over een telefoon en/of computer en/of e-mail kon beschikken en/of
- het onder controle houden van die [slachtoffer 1] , waardoor het voor die [slachtoffer 1] werd bemoeilijkt zich aan die controle te onttrekken;
waarbij voornoemde (onder sub 4) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het aangaan en/of onderhouden van een liefdesrelatie en/of seksuele relatie met die [slachtoffer 1] en/of
- het laten verblijven van die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, woning en/of
- het verschaffen van alcoholische drank(en) aan die [slachtoffer 1] , waarmee hij, verdachte, die [slachtoffer 1] in haar alcoholverslaving heeft voorzien en/of
- het bepalen dat die [slachtoffer 1] op de uitkijk moest staan, wanneer hij, verdachte, één of meerdere diefstallen pleegde en/of
- het bepalen dat die [slachtoffer 1] behulpzaam moest zijn bij het plegen van één of meerdere diefstallen en/of
- het bepalen dat die [slachtoffer 1] één of meerdere diefstallen moest gaan plegen;
Feit 6:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 januari 2019 te Eindhoven en/of Mierlo en/of Geldrop en/of Vught en/of elders in Nederland en/of in België en/of in Turkije,
een ander, genaamd [slachtoffer 2] ,
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het

oogmerk van uitbuiting (sub 1), en/of

- heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van criminele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van criminele aard) (sub 4), en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 2] (sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het mishandelen van die [slachtoffer 2] (onder andere door die [slachtoffer 2] met handen en/of gebalde vuisten te slaan) en/of
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer 2] en/of
- het dwingen althans bewegen van die [slachtoffer 2] om (onvrijwillig) onveilige en/of door die [slachtoffer 2] als vernederend ervaren en/of deviante seksuele handelingen van en/of met hem, verdachte, te ondergaan en/of te dulden en/of
- foto’s en/of filmpjes te maken van (één of meer van) (die) seksuele handelingen van hem, verdachte, met die [slachtoffer 2] waardoor bij die [slachtoffer 2] de vrees ontstond dat (een) ander(en) kennis van die foto’s en/of filmpjes zouden kunnen krijgen en/of
- het dreigen op internet foto’s en/of filmpjes te publiceren van voor die [slachtoffer 2] compromitterende aard en/of
- het bedreigen van die [slachtoffer 2] dat hij, verdachte, beton aan de voeten van die [slachtoffer 2] zou hangen en dat niemand haar dan zou vinden en/of
- het bedreigen van die [slachtoffer 2] dat hij, verdachte, die [slachtoffer 2] zou laten verkrachten door één of meer (te weten zes) mannen en/of
- het bedreigen van die [slachtoffer 2] dat hij, verdachte, die [slachtoffer 2] naar Duisburg zou brengen om in de prostitutie te gaan werken en/of
- het bedreigen van die [slachtoffer 2] dat hij, verdachte, die [slachtoffer 2] zou gaan snijden en/of een pistool op haar hoofd zou zetten en/of
- het innemen en/of bij zich houden van het identiteitsbewijs van die [slachtoffer 2] , waardoor die [slachtoffer 2] hier zelf niet over kon beschikken en/of
- het onder controle houden van die [slachtoffer 2] , waardoor het voor die [slachtoffer 2] werd bemoeilijkt zich aan die controle te onttrekken;
waarbij voornoemde (onder sub 4) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het aangaan en/of onderhouden van een liefdesrelatie en/of seksuele relatie met die [slachtoffer 2] en/of
- het laten verblijven van die [slachtoffer 2] in zijn, verdachtes, woning en/of
- het verschaffen van alcoholische drank(en) en/of verdovende middelen aan die [slachtoffer 2] , waarmee hij, verdachte, die [slachtoffer 2] verslaafd heeft gemaakt aan alcohol en/of verdovende middelen en/of waarmee hij, verdachte, in de verslaving van die [slachtoffer 2] heeft voorzien en/of
- het bepalen dat die [slachtoffer 2] tatoeages (onder andere met de naam van hem, verdachte) moest laten zetten en/of
- het bepalen dat die [slachtoffer 2] op de uitkijk moest staan, wanneer hij, verdachte, één of meerdere diefstallen pleegde en/of
- het bepalen dat die [slachtoffer 2] behulpzaam moest zijn bij het plegen van één of meerdere diefstallen en/of
- het bepalen dat die [slachtoffer 2] één of meerdere diefstallen moest gaan plegen en/of
- het bepalen dat die [slachtoffer 2] verdovende middelen moest smokkelen en/of brengen naar de zoon van verdachte (die toen in een penitentiaire inrichting verbleef) en/of
- het bepalen dat die [slachtoffer 2] verdovende middelen (hasj) moest smokkelen naar Turkije.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsbeslissing.

De bronnen.

een dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, onderzoek [onderzoeksnaam] / OB2R021059, afgesloten d.d. 29 oktober 2021, aantal doorgenummerde bladzijden: 370. Dit dossier bevat een verzameling processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden;
een aanvullend procesdossier van de politie eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, proces-verbaalnummer OB2R021059-31, afgesloten d.d. 01 december 2021, aantal doorgenummerde bladzijden: 14;
een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 08 september 2021; ;
een proces-verbaal vooronderzoek lab, proces-verbaalnummer: PL2100-2021145621-30, afgesloten d.d. 23 juli 2021, aantal doorgenummerde bladzijden: 5; [1]
5. een proces-verbaal verhoor getuigen bij de rechter-commissaris, RC-nummer 21/995, opgemaakt d.d. 13 december 2021, aantal doorgenummerde bladzijden: 3;
6. een proces-verbaal van studioverhoor, zaaksnummer 170, opgemaakt d.d. 17 december 2021, aantal doorgenummerde bladzijden: 24;
Inleiding.
Op zaterdag 03 juli 2021 werd via de ambulance bij de politie een melding ontvangen dat een vrouw zou zijn mishandeld, die daarvan aangifte wenste te doen. Naar aanleiding van dit incident ontstond bij de politie een vermoeden dat aangeefster ook crimineel zou worden uitgebuit door verdachte. Tijdens dit onderzoek zijn meerdere namen van mogelijke slachtoffers van mensenhandel naar voren gebracht, die tevens zouden worden uitgebuit door verdachte. Door één van deze vrouwen is later eveneens aangifte gedaan tegen verdachte.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar een uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat al hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie tot bewezenverklaring gerekwireerd van de tenlastegelegde poging doodslag én de cumulatief tenlastegelegde poging zware mishandeling.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder feit 1 ten laste gelegde poging doodslag niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu verdachte geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer 1] . Ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat, vanwege het ontbreken van steunbewijs geen sprake kan zijn van bewezenverklaring van mishandeling. Ten aanzien van de onder feit 3 ten laste gelegde mishandeling heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat dit evenmin kan worden bewezen, vanwege gebrek aan steunbewijs. Ten aanzien van de onder feit 4 ten laste gelegde mishandeling heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat aangeefster bij de rechter-commissaris heeft verklaard niet door verdachte mishandeld te zijn en dat vanwege het ontbreken van pijn of letsel, geen sprake kan zijn van mishandeling. Ook ten aanzien van de ten laste gelegde mensenhandel van beide slachtoffers (feiten 5 en 6) heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen
Het oordeel van de rechtbank.
Feit 1.
Op basis van de in de bijlage aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en aangeefster [slachtoffer 1] [hierna: aangeefster] op 03 juli 2021 met elkaar in conflict zijn gekomen en verdachte daarbij geweld tegen die [slachtoffer 1] heeft gebruikt. Verdachte en aangeefster hadden op dat moment een relatie en woonden samen in de woning van verdachte aan de [adres 2] . Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar uit het niets met zijn handen en een knuppel meerdere malen heeft geslagen. Deze verklaring vindt steun in het objectief vastgestelde letsel bij aangeefster. Door de forensisch arts is bevestigd dat het letsel op het aangezicht door het slaan met een houten slagvoorwerp is veroorzaakt. Ook heeft de arts aangegeven dat de verwondingen van recente origine zijn, te weten van de datum waarop de letselopnamen door de forensisch ondersteuner zijn gemaakt, en dat de letsels zoals gefotografeerd op de buik grote hematomen betreffen die zijn veroorzaakt door uitwendig trauma. De rechtbank wijst er bovendien op dat aangeefster meteen na het incident, toen zij door een voorbijganger naar de ambulance was gebracht, tegen de ambulancemedewerker heeft gezegd dat zij in elkaar was geslagen door haar vriend. Tevens is het bloed van aangeefster op het houten slagwapen aangetroffen, op de plek waar het wapen haar logischerwijs zou hebben geraakt. Op de andere zijde van het wapen, waar dat logischerwijs zou zijn vastgehouden bij het slaan, is DNA van verdachte aangetroffen. Ook in de woning van verdachte is op meerdere plekken bloed aangetroffen. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster, dat zij die dag door verdachte meerdere malen met het houten slagwapen op haar hoofd en lichaam is geslagen, gelet op al het voorgaande, betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De verklaring van verdachte dat aangeefster van de trap zou zijn gevallen en daardoor letsel heeft bekomen, schuift de rechtbank als onaannemelijk terzijde. Verdachte heeft pas een verklaring willen afleggen, nadat hij kennisgenomen had van het dossier. Bovendien vindt zijn verklaring dat het letsel van aangeefster door een val van de trap zou zijn veroorzaakt, zijn weerlegging in hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, te weten dat in ieder geval het letsel in het gezicht is veroorzaakt door het slaan met een houten slagvoorwerp.
Daar komt bij dat op de plek waar volgens verdachte het letsel zou zijn ontstaan, het beneden aan de trap opstaande muurtje met houten plank, geen bloedsporen zijn aangetroffen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe dit handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd.
De vraag die voorligt, is of er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster. Voor de bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet op een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster als gevolg van het door verdachte aangewende geweld zou komen te overlijden. Voor de vaststelling hiervan is niet alleen vereist dat verdachte de wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van zijn gedraging bewust heeft aanvaard. De beantwoording van deze vraag is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard en de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Verdachte heeft aangeefster meerdere malen met een houten slagwapen geslagen, waarbij hij haar ook tegen het hoofd heeft geslagen. Aangeefster heeft hierdoor letsel opgelopen op de linkerzijde van haar hoofd. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd één van de meest kwetsbare delen van het menselijk lichaam is. Op het hoofd bevinden zich immers zeer kwetsbare delen, zoals de slaap. Slaan met een hard (zwaar) voorwerp op het hoofd ter hoogte van de slaap kan dan ook naar algemene ervaringsregels leiden tot de dood van het slachtoffer, zeker als het slaan met kracht gebeurt. Hoewel aangeefster niet verklaard heeft over de kracht waarmee is geslagen, is de rechtbank desalniettemin van oordeel dat uit het dossier, alsmede uit de verklaring van verdachte ter zitting dat hij bozer dan boos was op haar, voldoende kan worden afgeleid dat verdachte met de nodige kracht heeft geslagen. Het letsel van aangeefster, ook op andere delen van haar lichaam, toont aan dat het geweld dat verdachte op aangeefster heeft uitgeoefend excessief moet zijn geweest. Verdachte heeft meerdere malen, naar het oordeel van de rechtbank in blinde woede, met een houten slagwapen op het lichaam en het hoofd van aangeefster geslagen terwijl zij hulpeloos op bed lag. Daarbij heeft hij haar ten minste éénmaal op haar hoofd, ter hoogte van haar slaap geraakt. Naar uiterlijke verschijningsvorm kan het gebruik van dit excessieve geweld dat mede gericht moet zijn geweest op het hoofd van aangeefster aangemerkt worden als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel, dat de verdachte door zo te handelen die aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De rechtbank heeft in het procesdossier geen aanwijzingen gevonden die contra-indicaties opleveren. De rechtbank stelt dan ook vast dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangeefster.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Feit 2.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en aangeefster een relatie met elkaar hebben gehad. Gedurende deze relatie woonde aangeefster bij verdachte in huis. Zij ontvingen een gezamenlijke uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank was aangeefster in de tenlastegelegde periode dan ook de levensgezel van verdachte. Op basis van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat in de periode van 28 februari 2021 tot 03 juli 2021 gedurende deze relatie huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. Aangeefster heeft verklaard dat zij meerdere keren door verdachte is geslagen. Dit vindt steun in de bevindingen van de wijkverpleegkundige, tegen wie aangeefster zou hebben gezegd dat ze vaker zou worden mishandeld door verdachte. Naar aanleiding van deze melding zijn verbalisanten op 3 maart 2021 langs de woning van verdachte en aangeefster gereden. Zij hebben op dat moment bij aangeefster letsel in de vorm van een blauw oog waargenomen. Toen zij aangeefster vroegen hoe zij daaraan was gekomen, hebben zij opgemerkt dat aangeefster zachtjes sprak, naar beneden keek en zich timide bij en onderdanig aan verdachte opstelde. Getuige [slachtoffer 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard zij, in de periode dat aangeefster met verdachte samenwoonde, blauwe plekken en veel blauwe ogen heeft gezien bij aangeefster.
De rechtbank acht, nu zij de verklaring van aangeefster betrouwbaar acht en deze verklaring voldoende steun vindt in de andere bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandelingen van zijn levensgezel [slachtoffer 1] in de tenlastegelegde periode.
Feit 3.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat verdachte niet alleen haar, maar ook andere vrouwen zou hebben mishandeld, waaronder [slachtoffer 2] . De politie heeft nader onderzoek gedaan naar aanleiding van deze mededeling. Op basis van de uitkomst van dit onderzoek en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte en aangeefster [slachtoffer 2] [hierna: aangeefster] kennen elkaar al vrijwel gedurende het hele leven van aangeefster. Op een zeker moment is aangeefster bij verdachte in huis gaan poetsen. Aangeefster is toen bij verdachte ingetrokken en zij hebben gedurende de periode van 1 april 2018 tot 31 januari 2019 een relatie gehad. De rechtbank is van oordeel dat aangeefster in die periode de levensgezel van verdachte was.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft in de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 januari 2019 geweld door verdachte jegens aangeefster plaatsgevonden. Aangeefster heeft meerdere malen verklaard te zijn geslagen door verdachte. De moeder van aangeefster heeft ook meerdere malen haar zorgen uitgesproken over de relatie tussen verdachte en haar dochter. Aangeefster heeft onder meer specifiek verklaard over een mishandeling door verdachte tijdens kerst 2018. Aangeefster zat achterop de scooter bij verdachte. Ze vielen toen met de scooter in een sloot, nadat aangeefster een bontkraagje om de nek van verdachte had gesnoerd. Zij zou vervolgens in/bij de sloot door verdachte zijn mishandeld en daardoor twee blauwe ogen hebben opgelopen. Aangeefster heeft foto’s van haar letsel gedeeld op sociale media. Op 10 januari 2019 wordt dit letsel ook waargenomen door verbalisanten en verklaart aangeefster dat dit letsel is gekomen door een mishandeling door verdachte, gepleegd rond de kerstdagen. Bij medisch forensisch onderzoek, verricht op 15 januari 2019, is vastgesteld dat er bij aangeefster sprake was van zowel oude als nieuwe letsels. Zo werden onder andere bloeduitstortingen in haar beide ogen en blauwe plekken op haar armen, benen en romp waargenomen. Verdachte verklaart over het incident rond kerst 2018 dat hij door haar handelen een noodstop moest maken, waardoor zij met haar hoofd tegen zijn achterhoofd was gestoten, waardoor het letsel is ontstaan. De rechtbank stelt vast dat dit letsel niet past bij een door verdachte gestelde noodstop, maar dat dit letsel wel past bij de verklaring die aangeefster hierover heeft afgelegd, namelijk dat verdachte haar op het gezicht heeft geslagen.
Ook vindt de aangifte van aangeefster steun in de door verdachte ter zitting afgelegde verklaring dat hij aangeefster heeft geslagen terwijl zij buiten op straat stond. Van deze mishandeling is een filmpje online gezet op [website] .
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster met betrekking tot de mishandelingen gedurende de relatie betrouwbaar zijn. Deze verklaringen vinden steun in andere bewijsmiddelen, zoals hiervoor vermeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan die verklaringen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandelingen van zijn levensgezel [slachtoffer 2] in voornoemde periode.
Feit 4.
De rechtbank is van oordeel dat voor hetgeen aan verdachte onder feit 4 is ten laste gelegd onvoldoende wettig bewijs voorhanden is en zal hem daarvan vrijspreken. Daartoe overweegt de rechtbank dat [slachtoffer 3] bij de politie weliswaar verklaringen heeft afgelegd over mishandelingen door verdachte, maar dat zij op die verklaringen bij de rechter-commissaris is teruggekomen. Bij de rechter-commissaris heeft zij ontkend dat verdachte haar ooit heeft mishandeld. Het dossier bevat geen andere bewijsmiddelen voor de verdachte verweten mishandeling van [slachtoffer 3] .
Feit 5 en feit 6.
Steun en schakelbewijs
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het aan verdachte onder feiten 5 en 6 ten laste gelegde mensenhandel in de vorm van criminele uitbuiting, mede op basis van schakelbewijs. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere bewezen verklaarde, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakelbewijs) is toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor de te bewijzen feiten voorhanden zijnde bewijsmiddelen. Voor een dergelijke bewijsvoering hoeft niet te worden vastgesteld dat tot de bewezenverklaring van in elk geval één van de feiten kan worden gekomen zonder dat daarvoor mede bewijsmiddelen worden gebezigd die betrekking hebben op een ander feit.
De rechtbank overweegt dat de gedragingen van verdachte ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 1] en aangeefster [slachtoffer 2] op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertonen.
Overeenkomsten.
Verdachte is met zowel aangeefster [slachtoffer 1] als aangeefster [slachtoffer 2] een relatie aangegaan. Beide vrouwen waren zeer kwetsbaar toen hij ze ontmoette. Zo had [slachtoffer 1] geen onderdak; hij had haar ontmoet bij [locatie 1] , de daklozenopvang in Eindhoven en haar een douche en onderdak aangeboden. [slachtoffer 2] had een licht verstandelijke beperking (IQ van 52) en functioneerde volgens haar moeder op het niveau van een 8 tot 10 jarige. Zij was bovendien met haar leeftijd van negentien jaren een stuk jonger dan verdachte die de vijftig reeds was gepasseerd toen hij haar leerde kennen. Beide vrouwen waren voor of gedurende hun relatie verslaafd aan alcohol of verdovende middelen, gebruikten die met verdachte en hij voorzag de vrouwen in hun behoeftes aan alcohol en die verdovende middelen. Verdachte was op de hoogte van de kwetsbaarheid van beide vrouwen.
Hij liet deze kwetsbare vrouwen in zijn woning verblijven en zorgde dat zij zich inschreven op zijn adres, zodat ze een gezamenlijke uitkering konden aanvragen die op de bankrekening van verdachte werd gestort. Van deze gezamenlijke uitkering werden de vaste lasten betaald.
Beide vrouwen hebben verklaard door verdachte gebruikt te zijn voor criminele activiteiten. Veelal moesten zij op de uitkijk staan wanneer verdachte aan het stelen was of moesten zij zelf voor verdachte diefstallen plegen. Als de vrouwen dit niet deden of op een andere manier niet naar verdachte luisterden, dreigde hij met geweld. Daarbij heeft verdachte dit geweld op beide vrouwen meerdere keren toegepast. Beide vrouwen waren, hoewel niet is gebleken dat de woning op slot was en dat zij feitelijk de woning van verdachte niet konden verlaten, afhankelijk van verdachte. Zij konden nergens naartoe en uit hun verklaringen blijkt dat zij zich, door hun afhankelijkheid, de bedreigingen en de mishandelingen, ook geestelijk gedwongen voelden om bij verdachte te blijven. De rechtbank overweegt voorts dat sprake is van soortgelijke feiten.
Daarnaast blijkt dat verdachte in de periode tussen juni 2019 en april 2021 steeds vaker rondhing bij de daklozenopvang [locatie 1] en bij de opvang [locatie 2] , rond de tijd dat de daklozen naar buiten kwamen ’s ochtends, en dat hij dan contact legde met labiele vrouwen. Zo heeft hij onder andere contact gehad met [slachtoffer 3] . Bovendien hebben medewerkers van [bedrijf] (van de nachtopvang [locatie 1] ) aan de politie verklaard dat de vrouwen die verbleven bij [locatie 1] hebben aangegeven dat verdachte hen bedreigde, mishandelde en uitbuitte. Hoewel aan verdachte alleen de uitbuiting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wordt verweten, neemt de rechtbank het voorgaande mee in haar overtuiging dat verdachte een zekere modus operandi had, die eruit bestond dat hij actief op zoek ging naar kwetsbare – vaak dakloze en verslaafde – vrouwen, die hij onderdak bood, waarna hij ze op nagenoeg identieke wijze uitbuitte.
Ten slotte ziet de rechtbank in de verklaring van deex-vrouw van verdachte, [getuige] , eveneens een bevestiging voor de hiervoor geschetste vaste werkwijze van verdachte. [getuige] heeft verklaard dat zij ook door verdachte werd gedwongen om voor hem op de uitkijk te staan als hij spullen ging stelen en dat zij door verdachte gedurende de relatie werd mishandeld.
Artikel 273f, eerste lid, sub 1.
Uit de wetgeschiedenis van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en de jurisprudentie volgt dat mensenhandel gericht is op uitbuiting. Het belang van het individu (het slachtoffer) staat bij de strafbaarstelling van mensenhandel steeds voorop. Het belang dat beschermd wordt door de strafbaarstelling van mensenhandel is het behoud van de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van het individu.
Om tot een bewezenverklaring te komen van het delict mensenhandel, moet sprake zijn van (een) gedraging(en), (een) dwangmiddel(en) en het oogmerk van uitbuiting.
De dwangmiddelen t.a.v. [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt voorop dat een dwangmiddel ertoe dient te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt, dan wel dat iemand wordt belet zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken. De uitbuiting kan ook bestaan in een combinatie van verschillende dwangmiddelen. De instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant indien een van de dwangmiddelen is gebruikt. Een beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om het gedwongen karakter van de criminele diensten aan te nemen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de volgende, elkaar deels overlappende, dwangmiddelen: geweld, dreiging met geweld, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
Verdachte dwong bij aangeefster af dat zij goederen zou stelen. Als zij dit niet zou doen en niet naar verdachte zou luisteren, dreigde hij met geweld. Daarnaast is uit de gebezigde bewijsmiddelen gebleken dat verdachte op meerdere momenten dit geweld heeft toegepast op aangeefster.
Misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht kan veelal uit de omstandigheden worden afgeleid. Een eerste omstandigheid waaruit het misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht blijkt, is dat aangeefster van verdachte afhankelijk was voor onderdak. Verdachte wist dat aangeefster voor de relatie met verdachte in een daklozenopvang verbleef. Verdachte bood haar een plek aan in zijn woning. Verdachte en aangeefster kregen in deze situatie met elkaar een relatie. Een andere omstandigheid is dat aangeefster niet over haar eigen geld kon beschikken. De uitkering die voor haar was aangevraagd, werd door verdachte beheerd. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het overwicht dat hij op aangeefster had. Een aan drank of verdovende middelen verslaafde verkeert meestal niet in een situatie waarin een onafhankelijke, zelfstandige opstelling mogelijk is. Aangeefster was verslaafd aan alcohol en, gelet op de bovenstaande omstandigheden, afhankelijk van verdachte.
Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. De keuzemogelijkheden voor het slachtoffer ontbreken of zijn verminderd. Ook hiervan is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest. Aangeefster woonde, zoals hiervoor is overwogen, op het moment dat zij verdachte leerde kennen in een daklozenopvang. Aangeefster was verslaafd aan alcohol. Verdachte heeft aangeefster in huis genomen en voorzien in haar verslaving. Hiermee is aangeefster van verdachte afhankelijk geworden voor huisvesting, eten en drinken.
De dwangmiddelen t.a.v. [slachtoffer 2]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de volgende, elkaar deels overlappende, dwangmiddelen: geweld, dreiging met geweld, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat aangeefster meerdere keren door verdachte is mishandeld. Aangeefster heeft verklaard dat als zij niet zou doen wat verdachte wilde, er klappen zouden volgen. Verdachte heeft gedreigd met geweld en geweld gebruikt op aangeefster.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht bij aangeefster. Verdachte en aangeefster hadden een relatie met elkaar. Verdachte heeft aangeefster in huis genomen toen zij bij hem in huis kwam poetsen. Aangeefster was op dat moment 19 jaar oud, terwijl verdachte 51 jaar oud was. Bovendien heeft aangeefster een licht verstandelijke beperking, met een IQ van 52, waardoor zij functioneert op het niveau van een 8 tot 10 jarige. Verdachte is hierover door de moeder van aangeefster geïnformeerd. Aangeefster is door verdachte in aanraking gebracht met verdovende middelen waaraan zij verslaafd raakte en waardoor zij tevens afhankelijk werd en bleef van verdachte.
Verdachte heeft tevens misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van aangeefster. Aangeefster is immers, zoals hiervoor reeds is overwogen, een zeer kwetsbare vrouw.
De gedragingen t.a.v. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte door het gebruik van bovengenoemde dwangmiddelen aangeefsters heeft geworven. Zij zijn door het gebruik van dwangmiddelen immers overgehaald, bewogen en gedwongen om voor verdachte criminele activiteiten te verrichten. Meermaals hebben aangeefsters voor verdachte op de uitkijk moeten staan wanneer hij diefstallen pleegde of pleegden zij zelf in opdracht van verdachte diefstallen. Aangeefster [slachtoffer 1] is door verdachte geworven toen zij in een daklozenopvang verbleef. Aangeefster [slachtoffer 2] is bij verdachte in huis gaan poetsen, waarna ze door hem is opgenomen in huis. Beide aangeefsters zijn aldus door verdachte gehuisvest en opgenomen in zijn woning.
Oogmerk van uitbuiting t.a.v. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Mensenhandel is gericht op uitbuiting. Het oogmerk van uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan in het tweede lid van voornoemd artikel door de opsomming van een aantal vormen van uitbuiting. Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Het aanwenden van dwangmiddelen levert niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich mee dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijk en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid. Ten aanzien van het oogmerk van uitbuiting overweegt de rechtbank dat hiervoor is vereist dat het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander werd of zou kunnen worden uitgebuit.
Dat verdachte daadwerkelijk handelde met het oogmerk van uitbuiting, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van de dwangmiddelen. Het op deze wijze voordeel behalen uit criminele diensten die door een ander worden verricht terwijl er sprake is van dwang, leidt tot uitbuiting. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de aard van de werkzaamheden, het feit dat aangeefsters door verdachte waren ondergebracht in zijn woning, de kwetsbare situatie van aangeefsters en het geweld dat op hen is toegepast.
Van de opbrengsten uit de criminele activiteiten hebben aangeefsters niet kunnen profiteren. Verdachte heeft slechts voorzien in eten en drinken voor de vrouwen. Aangeefsters hebben geen zicht gehad op hun eigen financiën en (vrijwel) niet de beschikking gehad over hun eigen geld.
De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat in het dossier geen aangiftes van specifieke strafbare feiten zijn aangetroffen, het voorgaande niet anders maakt. Ten aanzien van [slachtoffer 1] zijn twee verhoren van [slachtoffer 1] als verdachte van heling in het dossier opgenomen. In beide verklaringen geeft zij aan dat zij op de gestolen fiets reed op verzoek van verdachte. In de verklaring van 27 juni 2021 verklaard zij daarnaast nog dat hij haar, na een paar maanden relatie, begon te slaan en dat ze bang van hem is. Hij zou haar voortdurend uitschelden en mishandelen. Als zij de fiets niet mee zou nemen voor hem, dan zou ze klappen krijgen. Bovendien acht de rechtbank de verklaringen van aangeefsters betrouwbaar, nu deze op essentiële punten steun vinden in overige bewijsmiddelen. De rechtbank ziet niet in waarom de verklaringen van aangeefsters op dit punt niet naar waarheid zouden zijn. Bovendien heeft ook [getuige] , de ex-partner van verdachte, een gelijkluidende verklaring afgelegd, zoals hiervoor reeds is overwogen. Ook deze verklaring biedt steun aan die van aangeefsters op dit specifieke punt.
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 en 6
De rechtbank acht bewezen dat verdachte met de dreiging met geweld, het geweld, het misbruik van uit feitelijk omstandigheden voortvloeiend overwicht en het misbruik van een kwetsbare positie aangeefsters heeft bewogen zich beschikbaar te stellen voor diensten van criminele aard. Ook heeft verdachte opzettelijk voordeel getrokken uit de uitbuiting van aangeefsters.
Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte zich, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, schuldig heeft gemaakt aan de hem onder feit 5 en feit 6 ten laste gelegde mensenhandel.
De rechtbank merkt op dat er sprake is van eendaadse samenloop van feit 5 en het hiervoor bewezen verklaarde feit 2.
De rechtbank merkt op dat er sprake is van eendaadse samenloop van feit 6 en het hiervoor bewezen verklaarde feit 3.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang gezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Feit 1
op 3 juli 2021 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, genoemde [slachtoffer 1] met kracht met een hard houten slagvoorwerp, tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op tijdstippen in de periode van 28 februari 2021 tot en met 3 juli 2021 te Eindhoven zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] telkens met kracht, met gebalde vuisten, op/tegen het gezicht en/of het hoofd, in elk geval het lichaam te slaan;
Feit 3
op tijdstippen omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 januari 2019 te Eindhoven en/of te Geldrop zijn levensgezel, [slachtoffer 2] ,
heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] telkens met kracht tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan;
Feit 5
in de periode van 1 april 2020 tot en met 2 juli 2021 te Eindhoven en/of Aalst en/of Geldrop en/of Nuenen en/of elders in Nederland, een ander, genaamd [slachtoffer 1] ,
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en geweld en dreiging met geweld, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, gehuisvest en opgenomen met het

oogmerk van uitbuiting (sub 1), en

- heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van criminele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van criminele aard) (sub 4), en
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid hebben bestaan uit:
- het mishandelen van die [slachtoffer 1] (onder andere door die [slachtoffer 1] te slaan en/of aan/bij de keel te grijpen en/of te wurgen) en

-het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer 1] en

- het bedreigen van die [slachtoffer 1] dat hij, verdachte, die [slachtoffer 1] in een container zou stoppen en in de zee zou gaan dumpen en
- het brengen en houden van die [slachtoffer 1] in een positie waar zij afhankelijk was van hem, verdachte, voor het hebben van onderdak en
- het brengen en houden van die [slachtoffer 1] in een positie waar zij niet over haar eigen financiële middelen kon beschikken;
waarbij voornoemde (onder sub 4) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het aangaan en onderhouden van een liefdesrelatie en seksuele relatie met die [slachtoffer 1] en
- het laten verblijven van die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, woning en
- het verschaffen van alcoholische drank aan die [slachtoffer 1] , waarmee hij, verdachte, die [slachtoffer 1] in haar alcoholverslaving heeft voorzien en
- het bepalen dat die [slachtoffer 1] op de uitkijk moest staan, wanneer hij, verdachte, diefstallen pleegde en
- het bepalen dat die [slachtoffer 1] behulpzaam moest zijn bij het plegen van diefstallen en
- het bepalen dat die [slachtoffer 1] diefstallen moest gaan plegen;
Feit 6
omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 januari 2019 te Eindhoven en Mierlo en Geldrop en Vught en/of elders in Nederland en/of in België,
een ander, genaamd [slachtoffer 2] ,
met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en geweld en dreiging met geweld, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (sub 1), en
- heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van criminele aard) dan wel enige handeling redelijkerwijs heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van criminele aard) (sub 4), en

(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 2] (sub 6),

waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid hebben bestaan uit:
- het mishandelen van die [slachtoffer 2] (onder andere door die [slachtoffer 2] met handen en/of gebalde vuisten te slaan) en
- het zich op boze en agressieve en dreigende en overheersende en denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer 2] en
- het bedreigen van die [slachtoffer 2] dat hij, verdachte, die [slachtoffer 2] zou gaan snijden en een pistool op haar hoofd zou zetten en
- het innemen en bij zich houden van het identiteitsbewijs van die [slachtoffer 2] , waardoor die [slachtoffer 2] hier zelf niet over kon beschikken
-

waarbij voornoemde (onder sub 4) “enige handeling” heeft bestaan uit:

- het aangaan en onderhouden van een liefdesrelatie en seksuele relatie met die [slachtoffer 2] en
- het laten verblijven van die [slachtoffer 2] in zijn, verdachtes, woning en
- het verschaffen van alcoholische drank en verdovende middelen aan die [slachtoffer 2] , waarmee hij, verdachte, die [slachtoffer 2] verslaafd heeft gemaakt aan alcohol en verdovende middelen en waarmee hij, verdachte, in de verslaving van die [slachtoffer 2] heeft voorzien en
- het bepalen dat die [slachtoffer 2] op de uitkijk moest staan, wanneer hij, verdachte, diefstallen pleegde en
- het bepalen dat die [slachtoffer 2] behulpzaam moest zijn bij het plegen van diefstallen en
- het bepalen dat die [slachtoffer 2] diefstallen moest gaan plegen.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht aan verdachte op te leggen:
 een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren;
 een contactverbod met [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, de rechtbank verzocht rekening te houden met het geringe letsel dat is ontstaan bij [slachtoffer 1] .
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven. Hij heeft op kwalijke wijze misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van twee vrouwen, van wie één nog heel jong was. Verdachte was op de hoogte van de afhankelijke en kwetsbare positie van de vrouwen die hij uitbuitte. Hij heeft hen mishandeld, angst aangejaagd en vernederd. Dit zijn ernstige strafbare feiten. Mensenhandel is een vorm van uitbuiting waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit ondergeschikt worden gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiter. De psychische gevolgen van dergelijke uitbuiting voor een slachtoffer zijn, zo is algemeen bekend, groot.
De slachtoffers bevonden zich in een afhankelijke positie ten opzichte van verdachte. Zij waren van verdachte afhankelijk voor onderdak en mede door zijn toedoen verslaafd aan alcohol of verdovende middelen. Hier heeft verdachte schaamteloos misbruik van gemaakt. Het heeft er alle schijn van dat verdachte ook gericht op zoek was naar kwetsbare vrouwen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een aantal ernstige geweldsdelicten. Verdachte heeft slachtoffer [slachtoffer 1] in blinde woede, na haar al bij de keel te hebben gegrepen en met de platte hand te hebben geslagen, meermalen met een slagwapen, geslagen op haar lichaam en hoofd. [slachtoffer 1] had door dit geweld het leven kunnen laten. Zij heeft over haar hele lichaam letsel opgelopen. Zoals ter terechtzitting door haar raadsvrouw is aangevoerd, heeft zij daar nog steeds last van.
Daarnaast heeft verdachte gedurende een lange periode beide slachtoffers met wie hij samenwoonde met regelmaat mishandeld. Beide vrouwen zagen geen uitweg dan het geweld te ondergaan. Dat neemt de rechtbank verdachte ernstig kwalijk.
Persoon van de verdachte
Gedurende het opsporingsonderzoek en het verhandelde ter terechtzitting heeft verdachte geen enkel berouw getoond. Verdachte vindt het slechts vervelend dat hij door toedoen van beide slachtoffers de gevolgen van een strafproces moet ondergaan. Hoewel de reclassering adviseert met verdachte aan de slag te gaan, zal de rechtbank daar in dit kader niet aan toekomen, nu de op te leggen straf zich niet leent voor een voorwaardelijk strafdeel.
De straf
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank, onder andere, aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor mensenhandel die overigens pas sinds 21 mei 2021 bestaan. Dat doet echter niet af aan de toepasselijkheid daarvan. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Hoewel deze oriëntatiepunten voor mensenhandel zien op seksuele uitbuiting, en niet op de hier aan de orde zijnde criminele uitbuiting, acht de rechtbank deze wel toepasbaar als uitgangspunt. Bij seksuele uitbuiting van één slachtoffer, die gepaard gaat met grof geweld en ernstige bedreigingen, is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden. De rechtbank zal voor criminele uitbuiting met voormelde mate van (bedreiging met) geweld, uitgaan van ongeveer 18 maanden gevangenisstraf per slachtoffer.
Ten aanzien van de poging doodslag heeft de rechtbank, als beginpunt van denken, het uitganspunt gehanteerd dat het niet ongebruikelijk is om voor een voltooide doodslag een gevangenisstraf voor de duur van om en nabij de acht jaren op te leggen. Aangezien in dit geval echter sprake is van een
pogingtot doodslag, waarbij de aard van het letsel bij het slachtoffer gelukkig relatief beperkt is gebleven, maar waarbij wel is komen vast te staan dat verdachte meermalen heftig geweld heeft uitgeoefend op onder meer een kwetsbaar deel van het lichaam, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van ongeveer twee jaren minst genomen passend en geboden is.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat tussen de bewezenverklaarde feiten 2 en 5 en de feiten 3 en 6 sprake is van eendaadse samenloop.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel, in de vorm van een contactverbod, uit artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Deze maatregel houdt in dat verdachte gedurende 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Verdachte heeft gedurende zijn voorlopige hechtenis contact gezocht met een van de slachtoffers via haar raadsvrouw. De rechtbank moet er ernstig rekening mee houden dat verdachte zich opnieuw richting de slachtoffers belastend gedraagt. Om die reden zal de rechtbank deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij conform de vordering kan worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van de gevorderde bedragen afhankelijk moet zijn van de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten.
Beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat het slachtoffer ernstige, zowel ernstige psychische als fysieke, schade heeft opgelopen als gevolg van het handelen van verdachte. De gevorderde bedragen zijn voor de rechtbank inzichtelijk en begrijpelijk. De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal, nu de vordering wordt toegewezen, de verdachte veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij conform de vordering kan worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van de gevorderde bedragen afhankelijk moet zijn van de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten.
Beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat het slachtoffer ernstige, zowel ernstige psychische als fysieke, schade heeft opgelopen als gevolg van het handelen van verdachte. Het gevorderde bedrag is voor de rechtbank inzichtelijk en begrijpelijk. De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening. Daarbij overweegt de rechtbank dat toekenning van een hogere immateriële schadevergoeding dan bij benadeelde partij [slachtoffer 1] gerechtvaardigd wordt door jeugdige leeftijd van benadeelde [slachtoffer 2] en het grote leeftijdsverschil met verdachte, alsmede door haar extra kwetsbaarheid op grond van haar verstandelijke beperking.
De rechtbank zal, nu de vordering wordt toegewezen, de verdachte veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 45, 55, 57, 63, 273f, 287, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte hiervan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag
ten aanzien van feit 2:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd,

begaan in eendaadse samenloop met

feit 5
mensenhandel
ten aanzien van feit 3:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd,

begaan in eendaadse samenloop met

feit 6
mensenhandel
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregelen.
t.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 5, feit 6:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
 de
maatregelstrekkende tot
beperking van de vrijheid, inhoudende dat de veroordeelde gedurende
5 jarenop geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
 Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot ten hoogste zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vorderingen benadeelde partijen
t.a.v. feit 1, feit 2, feit 5:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 4.269,44 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 52 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 269,44 euro materiële schade en 4.000,00 euro immateriële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
t.a.v. feit 1, feit 2, feit 5:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 4.269,44 euro, bestaande uit 269,44 euro materiële schade en 4.000,00 euro immateriële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
t.a.v. feit 3, feit 6:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 6.000,00 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 65 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 6.000,00 euro aan immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
t.a.v. feit 3, feit 6:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 6.000,00 euro, bestaande uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. L. Soeteman en mr. P.T. Heblij, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.M. Geboers, griffier,
en is uitgesproken op 14 april 2022
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Dit proces-verbaal is ter terechtzitting door de officieren van justitie voorgehouden en aan de rechtbank en de raadsman van verdachte overgelegd als bijlage bij het requisitoir. Hier is door alle procespartijen kennis van genomen.