ECLI:NL:RBOBR:2022:1229

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
01/160037-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor verkeersdelict met dodelijke afloop

Op 24 maart 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 november 2020 betrokken was bij een verkeersongeval te Rijkevoort-De Walsert, waarbij een motorrijder om het leven kwam. De verdachte, bestuurder van een personenauto, werd beschuldigd van het veroorzaken van dit ongeval door roekeloos rijgedrag onder slechte weersomstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gedragen door te accelereren en een inhaalmanoeuvre uit te voeren zonder voldoende te kijken of de rijbaan vrij was. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het ongeval plaatsvond, zoals de harde regen en de slechte zichtbaarheid. Tijdens de zitting werd ook aandacht besteed aan de impact van het ongeval op de nabestaanden van het slachtoffer, die aangaven dat een straf hen niet zou helpen bij de verwerking van hun verlies. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank overwoog dat, hoewel de verdachte niet eerder was veroordeeld voor een soortgelijk feit, een straf noodzakelijk was vanuit het oogpunt van generale preventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.160037.21
Datum uitspraak: 24 maart 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 februari 2022.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 november 2020 te Rijkevoort-De Walsert, gemeente Sint Anthonis,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
daarmede rijdende over de weg, [locatie] ,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl er sprake was van zeer harde regen en/of wind en/of slecht zicht door de weersomstandigheden, te rijden met een snelheid die te hoog was voor een veilige verkeersafwikkeling ter plaatse en/of een inhaalmanoeuvre in te zetten om een voor hem rijdend motorrijtuig in te halen en/of niet, althans niet voldoende, te kijken of de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer vrij was en/of zijn motorrijtuig naar de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer te sturen, terwijl hem op dat moment een motorrijder tegemoet kwam en/of op korte afstand genaderd was, en/of tegen die motorrijder aan te rijden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 november 2020 te Rijkevoort-De Walsert, gemeente Sint Anthonis, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [locatie] , terwijl er sprake was van zeer harde regen en/of wind en/of slecht zicht door de weersomstandigheden, heeft gereden met een snelheid die te hoog was voor een veilige verkeersafwikkeling ter plaatse en/of een inhaalmanoeuvre heeft ingezet om een voor hem rijdend motorrijtuig in te halen en/of niet, althans niet voldoende, heeft gekeken of de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer vrij was en/of zijn motorrijtuig naar de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer heeft gestuurd, terwijl hem op dat moment een motorrijder tegemoet kwam en/of op korte afstand genaderd was, en/of tegen die motorrijder aan is gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsoverweging.

Op 15 november 2020, kort voor 18:30 uur, reed de verdachte als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, een Kia Ceed, voorzien van kenteken [kenteken 1] , over de [locatie] in Rijkvoort-De Walsert, gemeente Sint Anthonis. De verdachte kwam uit de richting van Wanroij en reed in de richting van Ledeacker. Ter hoogte van [locatie] vond er op de linkerrijstrook, gezien vanuit de verdachte, een frontale aanrijding plaats tussen de personenauto van de verdachte en een hem op die rijstrook tegemoetkomende motorfiets, merk BMW, type K100 LT, met kenteken [kenteken 2] . Deze motorfiets werd bestuurd door de heer [slachtoffer] . [slachtoffer] is ter plaatse aan de gevolgen van deze aanrijding overleden.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Dit betekent dat er op zijn minst sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een lichtere vorm van schuld is hiervoor onvoldoende. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding, is voldoende voor het aannemen van schuld in de zin van voornoemd artikel.
Bij het vaststellen van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid – de lichtste vorm van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 – gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel zijn rijgedrag aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een bestuurder van een motorrijtuig (i.c. een personenauto) wordt geëist.
Bij de beoordeling van de schuldvraag komt het, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Bovendien verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Niet in geding is dat op de [locatie] op 15 november 2020 een maximumsnelheid gold van 80 kilometer per uur. Verder staat vast dat ten tijde van het verkeersongeval het donker was, het hard regende en er een stevige wind stond. Volgens getuige [getuige 1] regende het zo hard dat de weg blank stond. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat het zo hard regende dat je geen hand voor ogen kon zien.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren wat heeft geleid tot de aanrijding met de motorfiets.
De airbagmodule van de auto van de verdachte is op verzoek van de politie door de fabrikant (Continental) onderzocht. Uit dit onderzoek volgt dat de snelheid van de auto van de verdachte in de periode van vijf seconden voorafgaand aan de aanrijding tot aan de aanrijding continu opliep. Uit de bijbehorende data van de
Engine Throttleis waarneembaar dat op 2,5 seconde voor de aanrijding gas werd teruggenomen en vervolgens vol gas werd gegeven. Op grond hiervan is door de politie geconcludeerd dat de auto aan het accelereren was. Het motortoerental nam gedurende de geregistreerde tijd toe van 2.500 toeren tot 3.000 toeren op het moment van de aanrijding. Deze data, gecombineerd met de data van de
Engine Throttle, duiden erop dat de auto in een hoge versnelling stond tijdens de dataregistratie. De data geven ook een weergave van de stuurhoek (
Steering Angle). De politie heeft geconcludeerd dat hiermee zeer waarschijnlijk de verdraaiing/stand van het stuurwiel wordt aangeduid en niet de stuurhoek van de voorwielen. Uit deze data is gebleken dat er over een periode van drie seconden een lichte stuurverdraaiing van tien graden naar rechts werd geregistreerd die werd gevolgd door een grote stuurverdraaiing van dertig graden naar rechts. De politie heeft geconcludeerd dat de relatief lange stuurhoek van tien graden naar rechts niet passend is bij een voertuig dat op de rechterrijstrook rijdt, omdat het voertuig dan zeer waarschijnlijk in de rechterberm gaat rijden. De stuurhoek is echter wel passend bij een mogelijke inhaalmanoeuvre. Doordat de data niet gevalideerd zijn, moeten de data als indicatief beschouwd worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de indicatieve data van de airbagmodule geen andere lezing mogelijk dan dat er sprake is geweest van een inhaalmanoeuvre door de verdachte. Uit onderzoek naar de botsplaats is gebleken dat de auto van de verdachte zich ten tijde van het ongeval volledig bevond op de rijstrook voor het hem tegemoetkomende verkeer en niet nét over de middenlijn op de andere weghelft, zoals door de raadsvrouw is betoogd. Hierbij is de motorfiets in contact gekomen met de linker voorzijde van de auto van de verdachte, getuige de vaststelling van de politie dat het voorwiel van de motorfiets ter hoogte van het linker voorwiel in de voorzijde van de auto geklemd zat. De stelling van de raadsvrouw dat de auto van de verdachte door bijvoorbeeld een rukwind nét over de middenlijn terecht zou kunnen zijn gekomen, mist aldus feitelijke grondslag en acht de rechtbank ook overigens bij gebrek aan steun daarvoor in het dossier niet aannemelijk geworden. Bovendien is gebleken dat er kort voor de aanrijding sprake was van een versnelling van de auto van de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank kan het gegeven dat er slechts een relatief geringe acceleratie heeft plaatsgevonden (van – indicatief – 74 km/u naar 87 km/u in vijf seconden) ondanks het geven van vol gas, worden verklaard uit de omstandigheid dat de auto ten tijde van de aanrijding in een hoge versnelling stond en dat de verdachte voorafgaand aan het inzetten van de inhaalmanoeuvre kennelijk niet heeft teruggeschakeld. Dat uit de data niet volgt dat er door de verdachte daadwerkelijk naar links is gestuurd, kan worden verklaard uit de omstandigheid dat de airbagmodule slechts tot vijf seconden vóór het ongeval data opslaat waardoor het plausibel is dat de initiële stuurbeweging naar links in de data ontbreekt.
De rechtbank wordt in haar oordeel dat er sprake is geweest van een inhaalmanoeuvre verder gesterkt door de verklaring van de reeds genoemde getuige [getuige 1] . Deze getuige heeft verklaard dat de auto van de verdachte op een korte afstand achter hem reed en dat hij het ervoer alsof die auto zat “te drukken”. De rechtbank overweegt dat dit “drukken” van de verdachte er op kan duiden dat de verdachte er voorbij wilde, wat past bij het vrijwel direct daarna inzetten van een inhaalmanoeuvre door de verdachte, ook al verklaart getuige [getuige 1] niet over een inhaalmanoeuvre.
Met verwijzing naar de geldende jurisprudentie overweegt de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, dat het rijgedrag van de verdachte, te weten door te versnellen en zijn auto naar de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer te sturen, teneinde een voorligger in te kunnen halen, en het daarbij onvoldoende kijken of die rijbaan vrij was, onder de hiervoor beschreven weersomstandigheden, in beginsel de gevolgtrekking kan dragen dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten is. Niet is met voldoende zekerheid komen vast te staan dat de verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid heeft overschreden. De rechtbank overweegt evenwel dat de verdachte door zijn voorligger in te willen halen en in dat kader te accelereren, gelet op de weeromstandigheden, zijn snelheid onvoldoende heeft aangepast voor een veilige verkeersafwikkeling. Het rijden met een snelheid die te hoog was voor de verkeerssituatie ter plaatse en het zich er onvoldoende van vergewissen of de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer vrij was om zijn voorligger veilig te kunnen inhalen, betreffen naar het oordeel van de rechtbank twee ernstige verkeersfouten. De rechtbank overweegt dat van een bestuurder mag worden verwacht dat hij zijn rijgedrag aanpast aan dergelijke slechte weersomstandigheden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat bijzondere omstandigheden – bijvoorbeeld dat de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde – waaruit zou kunnen volgen dat van schuld in vorenbedoelde zin niet kan worden gesproken, niet aannemelijk zijn geworden. De rechtbank acht daarom het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat geen sprake is van een zwaardere schuldgradatie, waaronder de ten laste gelegde roekeloosheid, en spreekt de verdachte daarvan (partieel) vrij.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte:
primair
op 15 november 2020 te Rijkevoort-De Walsert, gemeente Sint Anthonis, als verkeers-deelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [locatie] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, terwijl er sprake was van zeer harde regen en wind en slecht zicht door de weersomstandigheden, te rijden met een snelheid die te hoog was voor een veilige verkeers-afwikkeling ter plaatse en een inhaalmanoeuvre in te zetten om een voor hem rijdend motorrijtuig in te halen en niet voldoende te kijken of de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer vrij was en zijn motorrijtuig naar de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer te sturen, terwijl hem op dat moment een motorrijder tegemoet kwam en op korte afstand genaderd was en tegen die motorrijder aan te rijden, waardoor [slachtoffer] werd gedood.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde gevorderd een taakstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis indien de verdachte deze taakstraf niet naar behoren verricht, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met onder meer het feit dat ook de verdachte met de gevolgen van het verkeersongeval moet leven en daar zeer onder gebukt gaat, de verdachte direct na het ongeval contact heeft gezocht met de nabestaanden van het slachtoffer en er mediationgesprekken zijn geweest.
De verdediging vindt een geldboete of een taakstraf – zoals die door de officier van justitie is gevorderd – een passende straf. Indien een rijontzegging wordt opgelegd, dan heeft de verdediging oplegging van een geheel voorwaardelijke rijontzegging verzocht, omdat de verdachte voor zijn werk afhankelijk is van zijn auto.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft op 15 november 2020 door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] is overleden. Niet alleen is het slachtoffer het leven ontnomen, maar ook heeft het ongeval verstrekkende gevolgen voor zijn nabestaanden die verder zullen moeten leven zonder hun dierbare. Dit is door [naam] , de dochter van [slachtoffer] , tijdens de zitting goed invoelbaar verwoord bij het uitoefenen van het spreekrecht.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. In dit geval houdt het toepasselijke oriëntatiepunt in een taakstraf voor de duur van 240 uren en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 1 jaar.
De rechtbank ziet in de hierna te noemen omstandigheden aanleiding om in het voordeel van de verdachte af te wijken van deze oriëntatiepunten.
De rechtbank heeft ter zitting gezien dat de verdachte zeer aangedaan is door het ongeval en de verschrikkelijke gevolgen voor de nabestaanden. De verdachte heeft een enorm schuldgevoel over wat er is gebeurd en heeft ter zitting nogmaals zijn spijt betuigd aan de nabestaanden van het slachtoffer. De verklaring op zitting komt op de rechtbank oprecht over. Verder heeft de verdachte meegewerkt aan een mediationtraject. In het kader van dit traject heeft er op 3 augustus 2021 een mediationgesprek plaatsgevonden waarbij (onder anderen) de verdachte en de dochters van het slachtoffer aanwezig waren. Dit gesprek is door zowel de verdachte als de dochters van het slachtoffer als een moeilijk, maar ook fijn gesprek ervaren. Op een later moment heeft de verdachte nog contact gehad met de echtgenote van het slachtoffer. Ook dit gesprek is door de betrokkenen als fijn ervaren.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Tijdens het hierboven genoemde mediationgesprek hebben de dochters van het slachtoffer aangegeven dat de oplegging van een straf aan de verdachte hen niet zal helpen bij het verwerken van het verlies van hun vader. Vanuit het oogpunt van generale preventie acht de rechtbank een straf echter wel op zijn plaats.
De rechtbank acht, alles afwegende, het opleggen van een taakstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis, waarvan 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis, voorwaardelijk, een passende strafrechtelijke reactie op het bewezen verklaarde handelen.
Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk om een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid aan de verdachte op te leggen met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de verdachte voor zijn werk afhankelijk is van zijn rijbewijs. De voorwaardelijke rijontzegging zal niet ten uitvoer worden gelegd als de verdachte gedurende de proeftijd geen strafbaar feit pleegt. De proeftijd is korter dan door de officier van justitie gevorderd, omdat er sinds het ongeval en de behandeling van de zaak geruime tijd is verstreken en de verdachte in die periode geen strafbare feiten heeft begaan.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

De uitspraak.

De rechtbank:
verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor primair bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het primair bewezen verklaarde oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:
* een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
200 uren, te vervangen door
100 dagen hechtenisindien de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht;
bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
80 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 1 jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
legt op de volgende
bijkomende straf:
* een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 maanden;
bepaalt dat de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 1 jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. Kraniotis, voorzitter,
mr. C.J. Sangers-de Jong en mr. S.C.E.F. Moulen Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 24 maart 2022.