ECLI:NL:RBOBR:2022:1218

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
01/244996-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met voorwaardelijk opzet en schadevergoeding aan slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De verdachte, een getrainde vechtsporter, heeft op 2 november 2019 in Eindhoven het slachtoffer met kracht in het gezicht geslagen, wat resulteerde in ernstig letsel, waaronder een gebroken oogkas en blijvende schade aan het linkeroog van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, waarbij het beroep op noodweer werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, gezien de omstandigheden waaronder de klap werd gegeven. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 36.558,63 aan schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, met de mogelijkheid van gijzeling indien de schadevergoeding niet wordt betaald.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.244996.20
Datum uitspraak: 4 april 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 februari 2022.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 november 2019 te Eindhoven, in elk geval in Nederland,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en/of gebroken jukbeenderen en/of een gebroken neus en/of blijvende oogschade, heeft toegebracht door die [slachtoffer] (met kracht) in het gezicht te slaan en/of stompen en/of stoten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 november 2019 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht) in het gezicht te slaan en/of stompen en/of stoten, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en/of gebroken jukbeenderen en/of een gebroken neus en/of blijvende oogschade ten gevolge heeft gehad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dan wel van mishandeling waardoor het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. [slachtoffer] heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen en verdachte heeft hierop opzet gehad in de zin van voorwaardelijk opzet.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit en heeft daartoe -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde staat vast dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel en dat verdachte [slachtoffer] éénmaal met zijn vuist heeft geslagen. Echter is bij verdachte geen sprake geweest van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. Op basis van de bewijsmiddelen is namelijk niet vast te stellen dat verdachte met kracht heeft geslagen en ook niet dat hij doelbewust heeft gericht op het oog van [slachtoffer] . Van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en het bewust aanvaarden van die kans was geen sprake. Het feit dat verdachte actief is als kickbokser doet hieraan niets af.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde komt de verdachte een geslaagd beroep op de rechtvaardigingsgrond noodweer toe. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van een vriend (hierna: ‘ [persoon] ’) van verdachte. Bij verdachte bestond vrees dat [persoon] geslagen zou worden. Tegen dit onmiddellijk dreigende geweld heeft verdachte [persoon] verdedigd door [slachtoffer] één klap te geven. Het geven van de klap stond in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bewijsoverweging.
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen – met de officier van justitie en de verdediging – vast, dat verdachte [slachtoffer] op 2 november 2019 tijdens een festival in Eindhoven met zijn vuist een stomp heeft gegeven en dat [slachtoffer] door die stomp zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of bij verdachte sprake is geweest van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank stelt vast dat verdachte [slachtoffer] onverwachts en met kracht een stomp in zijn gezicht heeft gegeven. [slachtoffer] kon zich daartegen op geen enkele manier verdedigen of verweren, omdat hij de stomp niet zag aankomen. De klap kwam voor hem onverwachts. Dat verdachte, een getrainde vechtsporter, met kracht heeft gestompt volgt uit het forse letsel (een gebroken oogkas, gebroken jukbeenderen, een gebroken neus en blijvende oogschade bestaande uit onder meer een oogbolruptuur met visusverlies ten gevolge) dat [slachtoffer] (die door deze klap ook direct naar de grond ging) heeft opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat van boos opzet geen sprake is, maar dat de kans dat [slachtoffer] onder deze omstandigheden door de harde stomp in zijn gezicht zwaar lichamelijk letsel zou oplopen naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Te meer omdat verdachte een getraind vechtsporter is en daardoor geoefend is in de techniek om iemand zo hard als mogelijk te raken. Daar komt bij dat zich in het gezicht kwetsbare vitale lichaamsdelen bevinden zoals het oog. Het met een gebalde vuist hard in het gezicht stompen vanuit een hoek waardoor [slachtoffer] deze stomp niet zag aankomen en zich daartegen niet kon verweren is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank acht het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zoals primair ten laste is gelegd, dan ook wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 2 november 2019 te Eindhoven, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en gebroken jukbeenderen en een gebroken neus en blijvende oogschade, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met kracht in het gezicht te stompen.

De strafbaarheid van het feit.

Ter terechtzitting heeft de verdediging enkel ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is hiervoor tot een bewezenverklaring gekomen van het primair ten laste gelegde feit, maar overweegt ten overvloede als volgt.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie verklaard dat hij op enig moment door een vriend op zijn schouder is getikt en dat die vriend vervolgens tegen hem zei dat [persoon] werd geslagen of dat [persoon] ruzie had. De exacte woorden kan verdachte zich niet herinneren. Verdachte heeft verder verklaard dat hij vervolgens in de richting van [persoon] keek en zag dat [persoon] tegenover een andere jongen stond. Hij zag dat [persoon] in de richting van de jongen liep en dat [persoon] die jongen vervolgens een klap op zijn borst gaf. De jongen reageerde niet op de klap. Om de jongen heen stonden nog twee of drie jongens. Die jongens hadden een agressieve houding. Uit die lichaamstaal maakte verdachte op dat de jongens met [persoon] wilde gaan vechten. Vervolgens heeft verdachte de jongen die tegenover [persoon] stond, het slachtoffer [slachtoffer] , een klap gegeven met zijn vuist.
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de verklaringen van verdachte vast dat van een noodweersituatie geen sprake was. Verdachte zag dat zijn vriend [persoon] kwaad was en [slachtoffer] een klap tegen zijn borst gaf. [slachtoffer] reageerde echter niet op die klap. De enkele omstandigheid dat de andere jongens die tegenover zijn vriend [persoon] stonden een agressieve lichaamstaal hadden is onder deze omstandigheden onvoldoende om te kunnen spreken van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. [persoon] noch deze jongens maakten immers aanstalten om [persoon] ook daadwerkelijk aan te vallen. Van een noodweersituatie was dan ook geen sprake. Overigens is de rechtbank van oordeel dat voor zover die situatie er wel zou zijn geweest, de reactie van verdachte niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte, als er al reden was geweest om in te grijpen, ook een ander minder ingrijpend middel kunnen kiezen zonder een aanmerkelijk risico op zwaar lichamelijk letsel. Verdachte had zich bijvoorbeeld tussen [slachtoffer] (en de jongens die bij [slachtoffer] stonden) en [persoon] kunnen posteren. Hij had ook [persoon] weg kunnen trekken of [slachtoffer] een duw in plaats van deze harde klap kunnen geven. De stelling van verdachte dat deze opties niet mogelijk waren omdat daar geen tijd voor was, volgt de rechtbank niet. De rechtbank ziet niet in waarom één van deze opties meer tijd zou kosten dan het geven van een stomp.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de duur van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft integraal vrijspraak bepleit. Subsidiair verzoekt de verdediging te volstaan met de oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou ervoor zorgen dat verdachte zijn baan verliest.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft [slachtoffer] een harde stomp tegen zijn gezicht gegeven waardoor [slachtoffer] diverse fracturen in zijn gezicht heeft opgelopen en blind is geworden aan zijn linkeroog. Verdachte heeft door zijn handelen een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij, zonder dat van enige gerechtvaardigde aanleiding sprake was, [slachtoffer] heeft mishandeld.
De rechtbank heeft bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. De oriëntatiepunten dienen als richtlijn voor de straftoemeting. Oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel zonder gebruik van een wapen, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Er is sprake van zeer zwaar lichamelijk letsel omdat [slachtoffer] blijvend letsel heeft opgelopen aan zijn linkeroog.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit. Daarnaast is door de reclassering een rapport opgemaakt waaruit blijkt dat verdachte zijn leven goed op orde heeft. Het door verdachte gepleegde strafbare feit moet, gelet op de persoon van verdachte, kennelijk worden gezien als een misstap.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf geen recht doet aan de ernst van het feit. De ernst van het feit, de levenslange gevolgen die [slachtoffer] daarvan ondervindt en de LOVS-richtlijn, rechtvaardigen het opleggen van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan de LOVS-richtlijn voorschrijft. Wel ziet de rechtbank in het gegeven dat verdachte een blanco strafblad heeft, zich ter zitting bereid heeft getoond de schade van [slachtoffer] te willen vergoeden en in de omstandigheid dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank geen boos opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, aanleiding om een gedeelte van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op leggen, waardoor het onvoorwaardelijke gedeelte van de straf iets zal worden beperkt. De rechtbank acht met andere woorden een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest passend en geboden. Deze straf dient ter normbevestiging, vergelding en preventie, tegenover zowel verdachte als de samenleving. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel van de gevangenisstraf, te weten 2 maanden, voorwaardelijk op te leggen, mede om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank een lichtere straf zal opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat de straf die wordt opgelegd de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade in het geheel toewijsbaar. De officier van justitie komt op een totaalbedrag aan materiële schade van € 1.558,63. Ten aanzien van de immateriële schade acht de officier van justitie de vordering toewijsbaar tot het bedrag van € 32.500,-. De officier van justitie verzoekt voorts het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rent en tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval van een bewezenverklaring refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
Nu het primair ten laste gelegde feit bewezen wordt en de vordering van [slachtoffer] door de verdediging niet is betwist, acht de rechtbank de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 november 2019 tot de dag der algehele voldoening. Met betrekking tot de materiële schade heeft de rechtbank de afzonderlijke posten bij elkaar opgeteld en komt dan – net als de officier van justitie – uit op het bedrag van € 1.558,63. Het totale toe te wijzen schadebedrag komt daarmee op € 36.558,63 (€ 1.558,63 materiele schade + € 35.000,- immateriële schade)
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 november 2019 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 302 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 1 primair:
Zware mishandeling.
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
T.a.v. feit 1 primair:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan
2 maanden voorwaardelijken een
proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
T.a.v. feit 1 primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 36.558,63, bestaande uit € 1.558,63 materiële schade en € 35.000,00 immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
T.a.v. feit 1 primair:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 36.558,63, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 217 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 1.558,63 materiële schade en € 35.000,00 immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Soeteman, voorzitter,
mr. J.J.A. Donkersloot en mr. L.P. Stapel, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier,
en is uitgesproken op 4 april 2022.