ECLI:NL:RBOBR:2022:1201

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
21/1978
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de urgentieregeling in de Huisvestingsverordening en de afwijzing van de aanvraag voor een urgentiebeschikking

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 31 maart 2022, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentiebeschikking behandeld. Eiser had op 19 februari 2021 een aanvraag ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven op 31 maart 2021 werd afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 6 juli 2021 ongegrond verklaard. Eiser, die oorspronkelijk uit Marokko komt en momenteel bij een kennis woont, stelde dat de Huisvestingsverordening in strijd is met de Huisvestingswet en dat de voorwaarden voor urgentie te strikt zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de urgentieregeling in de Huisvestingsverordening niet in strijd is met de Huisvestingswet. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor een urgentiebeschikking, omdat er geen bijzondere noodsituatie was en dat de hardheidsclausule niet van toepassing was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1978

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Gungormez),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigde: mr. A.J. Rijkers).

Procesverloop

In het besluit van 31 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een urgentiebeschikking afgewezen.
In het besluit van 6 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de gronden van het beroep later aangevuld.
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] . Op 9-jarige leeftijd is eiser met zijn moeder naar Marokko verhuisd en op 17-jarige leeftijd is hij geremigreerd naar Nederland. Eiser is getrouwd. Zijn echtgenote woont in Marokko. Eiser wil graag op termijn met zijn echtgenote in Nederland samenwonen. Eiser woont momenteel bij een kennis.
2. Eiser heeft op 19 februari 2021 een aanvraag gedaan voor een urgentiebeschikking.
3. De overige feiten staan onder het kopje ‘Procesverloop’.
4. In de bijlage staan de relevante artikelen.
Het bestreden besluit
5. In het bestreden besluit handhaaft verweerder het bij het primaire besluit ingenomen standpunt dat eisers aanvraag voor een urgentiebeschikking wordt afgewezen. Voor de motivering van het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar het advies van de commissie bezwaarschriften (commissie). Verweerder vindt dat eiser niet voldoet aan de algemene voorwaarden voor het verkrijgen van een beschikking tot indeling in een urgentiecategorie, zoals gesteld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Huisvestingsverordening gemeente Eindhoven (Huisvestingsverordening). Er is volgens verweerder geen sprake van een bijzondere noodsituatie, die is ontstaan buiten verwijtbare schuld, omdat het tot eisers eigen keuze of verantwoordelijkheid behoort dat hij is teruggekeerd uit Marokko zonder te beschikken over een woonruimte. Ook vindt verweerder dat niet is gebleken dat eiser expliciet is aangewezen op een zelfstandige woonruimte.
6. Verweerder vindt dat evenmin is voldaan aan de criteria voor een medische urgentie in de zin van artikel 5 van de Huisvestingsverordening, omdat gelet op de beschikbare gegevens niet is gebleken dat sprake is van medische problemen, op grond waarvan andere huisvesting noodzakelijk is voor de oplossing of het draaglijk maken daarvan. Verweerder vindt dat evenmin sprake is van een uiterst bijzonder geval van schrijnende sociaal-maatschappelijke problematiek en dat er daarom geen aanleiding is om de hardheidsclausule toe te passen.
Beoordeling van het besluit aan de hand van de beroepsgronden
Huisvestingsverordening
7. Eiser voert aan dat de Huisvestingsverordening in strijd is met de Huisvestingswet en de bedoeling van de wetgever. Eiser stelt dat het criterium van een urgentieregeling een “dringende verhuisbehoefte” is en dat de Huisvestingsverordening daarin met de urgentieregeling lijkt te voorzien. Volgens eiser zijn de daarin opgenomen aanvullende voorwaarden echter zo strikt, dat het praktisch onmogelijk is om hieraan te voldoen. Eiser wijst in dit verband nog op de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Huisvestingswet (zie Kamerstukken II 2009-2010, 32271, nr. 3) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1161. Tijdens de zitting heeft eiser overigens nadrukkelijk verklaard dat hij met deze beroepsgrond niet beoogt dat de rechtbank de Huisvestingsverordening onverbindend verklaart omdat de Huisvestingsverordening de grondslag biedt voor verlening van een urgentiebeschikking.
8. Anders dan eiser heeft betoogd oordeelt de rechtbank dat de urgentieregeling in de Huisvestingsverordening niet in strijd is met de Huisvestingswet. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat verweerder alleen van de bevoegdheden op grond van de Huisvestingswet gebruik kan maken als dat noodzakelijk en geschikt is voor de bestrijding van onevenwichtig en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte of voor de bevordering van de leefbaarheid en is voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. De bevoegdheden met betrekking tot de urgentieverlening -de artikelen 12 en 13 van de Huisvestingswet- worden juist benoemd in de Memorie van Toelichting als een uitzondering hierop. Die bevoegdheden kan de gemeenteraad altijd gebruiken, ook als er geen sprake is van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste of leefbaarheidsproblemen. De inbreuk die het gebruik van die bevoegdheden maakt op de vrijheid van vestiging is beperkt. Het belang van de mogelijkheid om, in noodsituaties dan wel vanuit een maatschappelijk belang, bepaalde groepen woningzoekenden met voorrang te huisvesten weegt daar altijd tegen op. Ook als niet aan de zwaardere eisen voor de toepassing van de overige bevoegdheden wordt voldaan. [1]
9. Uit artikel 12 van de Huisvestingswet volgt dat de gemeenteraad in de Huisvestingsverordening kan bepalen dat voor één of meer daarbij aangewezen categorieën bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is. De gemeenteraad legt, indien aan het eerste lid toepassing wordt gegeven, in de Huisvestingsverordening de criteria vast volgens welke deze woningzoekenden worden ingedeeld in urgentiecategorieën. In het derde lid van artikel 12 van de Huisvestingswet is vermeld voor welke woningzoekenden in ieder geval geldt dat voor hen de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
10. De rechtbank stelt vast dat uit de tekst en de Memorie van Toelichting van artikel 12 van de Huisvestingswet volgt dat de wetgever de gemeenteraad de vrijheid heeft gegeven om andere categorieën van woningzoekenden te benoemen voor urgentie.
11. Eiser heeft niet gemotiveerd betwist dat hij niet behoort tot één van de categorieën woningzoekenden die zijn opgenomen in het derde lid van artikel 12 van de Huisvestingswet. Eiser kan overigens niet worden gevolgd in zijn (niet nader onderbouwde) stelling dat het de taak van verweerder is om het probleem van de woningkrapte op te lossen en dat verweerder daarvoor onvoldoende inspanningen heeft verricht. Eisers enkele stelling dat de aanvullende voorwaarden zo strikt zijn dat men er praktisch niet aan kan voldoen, kan evenmin slagen.
Artikelen 4 en 5 van de Huisvestingsverordening
12. De voorwaarden in artikel 4 van de Huisvestingsverordening zijn cumulatief. Dat betekent dat aan alle voorwaarden moet zijn voldaan om voor een urgentiebeschikking in aanmerking te kunnen komen of anders gezegd: dat verweerder de urgentiebeschikking al kan weigeren als aan één voorwaarde niet is voldaan. Pas als voldaan is aan de algemene voorwaarden van artikel 4 van de Huisvestingsverordening kan worden toegekomen aan de beoordeling van de indeling in een urgentiecategorie op basis van de in artikel 5 van de Huisvestingsverordening gestelde voorwaarden.
13. Eiser heeft volstaan met de stelling dat hij het niet eens te zijn met de door verweerder gegeven afwijzing op grond van de in de artikelen 4 en 5 van de Huisvestingsverordening vermelde voorwaarden. Ter zitting heeft eiser erkend dat hij deze stelling niet heeft onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens.
14. De rechtbank oordeelt dat niet aannemelijk is geworden dat eiser voldoet aan de in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Huisvestingsverordening genoemde voorwaarden en dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een bijzondere (nood)situatie op grond waarvan eiser in aanmerking komt voor een urgentiebeschikking. In dit oordeel ligt besloten dat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling of aan de voorwaarden uit artikel 5 van de Huisvestingsverordening is voldaan.
Artikel 14 Huisvestingsverordening - hardheidsclausule
15. In artikel 14 van de Huisvestingsverordening is bepaald dat verweerder in uiterst bijzondere gevallen van schrijnende sociaal-maatschappelijke problematiek, in beginsel op basis van daartoe strekkend advies van de urgentiecommissie, dan wel – indien en voor zover dit plaatsvindt binnen een lopende bezwaarschriftenprocedure – op basis van een daartoe strekkend advies van de bezwaarschriftencommissie, in individuele gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel leidt tot een bijzondere hardheid ten gunste van de woningzoekende, kan afwijken van het bepaalde in deze verordening.
16. Eiser vindt dat er sprake is van een uiterst bijzonder geval van schrijnende sociaal-maatschappelijke problematiek en dat verweerder daarom toepassing zou moeten geven aan de hardheidsclausule, maar ook deze beroepsgrond heeft eiser niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare stukken. De rechtbank oordeelt dat verweerder daarom heeft kunnen afzien van het toepassen van de hardheidsclausule.
Conclusie
17. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. de Koning, rechter, in aanwezigheid van mr. V.A.C.M. Vonk, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 31 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: Relevante wet- en regelgeving:

Huisvestingswet

Artikel 12

1. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
2. De gemeenteraad legt, indien hij toepassing heeft gegeven aan het eerste lid, in de huisvestingsverordening de criteria vast volgens welke de woningzoekenden, bedoeld in dat lid, worden ingedeeld in urgentiecategorieën.
3. Woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten en woningzoekenden die mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verlenen of ontvangen, behoren in ieder geval tot de woningzoekenden, bedoeld in het eerste lid.
4. Indien de gemeenteraad toepassing heeft gegeven aan het eerste lid legt hij in de huisvestingsverordening vast op welke wijze de gemeente voldoet aan de zorg voor de voorziening in de huisvesting van vergunninghouders in de gemeente overeenkomstig de voor de gemeente geldende taakstelling, behoudens in die gevallen dat burgemeester en wethouders daarin op andere wijze voorzien.

Artikel 13

1. Burgemeester en wethouders beslissen over de indeling van woningzoekenden in de urgentiecategorieën, bedoeld in artikel 12, tweede lid. Burgemeester en wethouders kunnen van deze bevoegdheid mandaat verlenen.
2. In de huisvestingsverordening stelt de gemeenteraad regels omtrent de wijze waarop woningzoekenden kunnen verzoeken om indeling in een urgentiecategorie.
Huisvestingsverordening gemeente Eindhoven
Artikel 4 Algemene voorwaarden voor het verkrijgen van een beschikking tot indeling in een urgentiecategorie
1. Beschikkingen tot indeling in een of meerdere urgentiecategorieën als bedoeld in artikel 6 (de “urgentiebeschikking”) worden uitsluitend afgegeven indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
a. er is sprake van een bijzondere (nood)situatie die is ontstaan buiten verwijtbare schuld van de woningzoekende, met dien verstande dat in voorkomende situaties rekenschap wordt gegeven van het op het moment van de aanvraag tot beschikking vigerende Sanctie & Kansenbeleid (of daarmee naar zijn aard gelijk te stellen beleidsdocument) van de woningcorporatie waar de woningzoekende zich overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 heeft geregistreerd, en;
b. de individuele situatie van de woningzoekende en zijn inzet om zelf bij te dragen aan de oplossing van het woonprobleem zijn uitgangspunten voor de beoordeling van het verzoek om urgentiebeschikking, en;
c. de woningzoekende is voor het oplossen van de noodsituatie expliciet aangewezen op zelfstandige woonruimte, en;
d. het jaarverzamelinkomen van het huishouden van woningzoekende bedraagt niet meer dan de EU-normering, zoals die luidt op het moment van de aanvraag van de beschikking, om voor een sociale huurwoning in aanmerking te komen, en;
e. de woningzoekende niet reeds een urgentiebeschikking heeft verkregen die op basis van artikel 7, derde lid, is ingetrokken dan wel die op basis van artikel 7, vierde lid, onder b of d, van rechtswege is vervallen, en;
f. de woningzoekende is 18 jaar of ouder, en;
g. de woningzoekende staat ingeschreven in een registratiesysteem voor woningzoekenden als bedoeld in artikel 8, tenzij deze registratie voor bepaalde groepen urgent-woningzoekenden in deze verordening uitdrukkelijk niet van toepassing wordt verklaard, en;
h. de woningzoekende is niet via de reguliere weg woonruimte aangeboden teneinde in de dringende behoefte aan passende woonruimte te voorzien in welk kader het verzoek wordt gedaan, welke woonruimte door hem/haar is geweigerd.
2. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op statushouders.
3. Indien en voor zover urgentie wordt aangevraagd en de woningzoekende zelf heeft voorzien in tijdelijke huisvesting ter overbrugging die niet geschikt is als duurzame oplossing voor de desbetreffende woningzoekende, staat dit het verkrijgen van een urgentiebeschikking niet in de weg.

Artikel 5 Urgentiecriteria/categorieën

1. Voor de in artikel 2 aangewezen categorieën van woonruimte worden bij het verlenen van huisvestingsvergunningen als urgent woningzoekenden aangewezen: woningzoekenden met een;
a. een maatschappelijke urgentie;
b. een medische urgentie;
c. een volkshuisvestelijke urgentie;
d. een sociale urgentie.
indien en voor zover zij voldoen aan de in artikel 4 genoemde algemene voorwaarden voor het verkrijgen van een urgentiebeschikking, als ook aan de hieronder per categorie-onderdeel opgesomde criteria.
2. In de navolgende gevallen is sprake van een maatschappelijke urgentie:
a. een woningzoekende die duurzame mantelzorg verleent of ontvangt, in die zin dat:
1. er sprake is van langdurige zorg waarvan sprake is van minimaal 8 uur per week verdeeld over minimaal 4 dagen per week en dat de zorgrelatie duurzaam van aard is in die zin dat hier – naar verwachting – nog tenminste 3 jaar sprake zal zijn, en;
2. de vervangende huisvesting een wezenlijke bijdrage levert aan de taakverlichting van de mantelzorger.
b. een woningzoekende die het slachtoffer is van problemen van relationele aard of in verband met geweld zijn of haar woonruimte heeft verlaten met kinderen die voor hun huisvesting aangewezen zijn op de woning van de ouder(s), in het geval dat:
1. (afhankelijk van de aard en ernst van het delict) een of meerdere aangiftes is gedaan, en;
2. aangetoond kan worden dat terugkeer naar de woning niet meer mogelijk is.
c. een woningzoekende met kinderen die voor hun huisvesting aangewezen zijn op de woning van de ouder(s) die hun woonruimte moeten verlaten door gedwongen verkoop van hun woonruimte, in het geval dat:
1. de woningzoekende een schrijven van de bank of de hypotheekverstrekker kan overleggen waaruit blijkt dat sprake is van gedwongen verkoop, en;
2. er naar objectieve maatstaven geen andere, goedkopere, woning gekocht of gehuurd kan worden, en;
3. de gedwongen verkoop niet het gevolg is van verwijtbaar (betaal)gedrag;
d. een woningzoekende met inwonende kinderen die voor hun huisvesting aangewezen zijn op de woning van de ouder(s) die hun woonruimte moeten verlaten door echtscheiding, ontbinding van het geregistreerd partnerschap, beëindiging samenwoning op basis van een notarieel vastgelegd samenlevingscontract of beëindiging samenwoning waarbij sprake is van gezamenlijk ouderlijk gezag, waarbij de dreiging van dakloosheid van de betrokken kinderen zich voordoet, in het geval dat:
1. de woningzoekende een gelijk deel of de meerderheid van de zorg heeft over de kinderen, en;
2. de kinderen staan ingeschreven bij de woningzoekende in de gemeentelijke Basisregistratie Personen, en;
3. het jongste kind niet ouder is dan 23 jaar tenzij een of meerdere van de betrokken kinderen door een beperking duurzaam afhankelijk zijn van de verzorging van de ouders, en;
4. de woningzoekende met objectieve gegevens kan aantonen dat door de woningzoekende het recht is geclaimd om in de huidige woonruimte te blijven wonen, als ook voldoende alimentatie of ander inkomen om de woonlasten op te kunnen brengen zijn geclaimd en deze claim niet is toegekend dan wel dat het niet zinvol is om een dergelijke claim te leggen waarvan in ieder geval sprake is in het geval dat
i. de betreffende woning op naam van de partner staat, voor zover er geen sprake is van gemeenschap van goederen, en;
ii. de partner, waarbij de claim zou worden neergelegd, aantoonbaar een uitkering op bijstandsniveau heeft, en;.
5. de woningzoekende met objectieve gegevens kan aantonen dat het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de samenwoning duurzaam van aard was. Van duurzaamheid is sprake wanneer het huwelijk dan wel de samenleving minimaal twee jaren heeft bestaan en korter dan zes maanden geleden is verbroken;
met dien verstande dat:
i.
het bepaalde onder 2° niet van toepassing is indien en voor zover de zorg voor de kinderen voor gelijke delen tussen de ouders is verdeeld en het kind aantoonbaar op het woonadres van de andere ouder staat ingeschreven, dan wel;
ii.
het bepaalde onder 4° en 5° is niet van toepassing indien er sprake is van zwaarwegende redenen zoals bedreiging door (ex)partner.
e. een woningzoekende met kinderen die voor hun huisvesting aangewezen zijn op de woning van de ouder(s) die vanuit een bijstandssituatie doorgestroomd is naar een structurele betaalde baan in het Stedelijk Gebied Eindhoven, in het geval dat,
1. de baan van dien omvang is dat de woningzoekende ten gevolge van de daaruit verkrijgen inkomsten niet meer voor het verkrijgen van een bijstandsuitkering in aanmerking komt, en;
2. vanwege de situatie en de afstand van de woningzoekende redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat hij/zij forenst.
f. een woningzoekende die zich geconfronteerd ziet met te hoge woonlasten, in het geval dat:
1. de woningzoekende afkomstig is uit een koopwoning of geliberaliseerde huurwoning, en;
2. de woningzoekende aantoonbaar inspanningen heeft gedaan om de financiële problemen op te lossen, en;
3. de woonlasten onevenredig hoog zijn in relatie tot het huishoudinkomen of de andere mogelijkheden van het huishouden om in die lasten te voorzien.
3. In de navolgende gevallen is sprake van een medische urgentie:
a. een woningzoekende waarbij sprake is van ernstige fysiek-, psychiatrische of psychische problemen die het functioneren in de huidige woonsituatie ernstig en duurzaam belemmeren in het geval dat:
1. de aard en ernst van de problematiek door onafhankelijk medisch, psychiatrisch of psychologisch onderzoek wordt aangetoond, en;
2. andere huisvesting noodzakelijk is voor de oplossing of het draaglijk maken van het medisch probleem.
b. een woningzoekende die in het kader van de Wmo een indicatie heeft voor verhuizing in verband met ernstige fysieke beperkingen, in het geval dat:
1. de verhuizing spoedeisend is, en;
2. de verhuizing is de goedkoopste adequate voorziening.
4. In de navolgende gevallen is sprake van een volkshuisvestelijke urgentie:
a. een statushouder;
b. een huurder van een woning van een woningcorporatie die op grond van een sociaal plan bij herstructurering of sloop van huurwoningen in aanmerking komt voor vervangende huisvesting;
c. een huurder van een woning die door de verhuurder voor eigen gebruik wordt opgeëist;
d. een huishouden dat vanwege de opkoop van zijn woning door de gemeente in het belang van de uitvoering van openbare werken, buiten het kader van stadsvernieuwingsprojecten om, in aanmerking komt voor vervangende huisvesting.
5. In de navolgende gevallen is sprake van een sociale urgentie:
a. een woningzoekende die vanuit een intramurale setting (maatwerkvoorziening) doorstroomt naar zelfstandige woonruimte met begeleiding;
b. een woningzoekende die vanwege problemen van relationele aard of huiselijk geweld in een instelling verblijft en uitstroomt naar zelfstandig wonen.

Artikel 14 Hardheidsclausule

In uiterst bijzondere gevallen van schrijnende sociaal-maatschappelijke problematiek kan het college van burgemeester en wethouders in beginsel op basis van daartoe strekkend advies van de urgentiecommissie, dan wel – indien en voor zover dit plaatsvindt binnen een lopende bezwaarschriftenprocedure – op basis van een daartoe strekkend advies van de bezwaarschriftencommissie, in individuele gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel leidt tot een bijzondere hardheid ten gunste van de woningzoekende afwijken van het bepaalde in deze verordening.

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting bij de Huisvestingswet; Kamerstukken II 2009-2010, 32271, nr. 3.