ECLI:NL:RBOBR:2022:1199

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
01/195639-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag onder invloed van alcohol

Op 1 april 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zeer onvoorzichtig rijgedrag. De verdachte bestuurde een auto terwijl hij onder invloed van alcohol was, met een bloedalcoholgehalte van 0,95 milligram per milliliter bloed, en overschreed de maximumsnelheid. Op 25 juli 2020 veroorzaakte hij een verkeersongeval in Erp, gemeente Meierijstad, waarbij twee slachtoffers zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uren op, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de verdachte voor 2 jaren de rijbevoegdheid ontzegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig had gedragen, wat leidde tot het ongeval en de ernstige gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank nam in haar overwegingen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij niet eerder een verkeersdelict had begaan. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.195639.20
Datum uitspraak: 01 april 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdacht naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 februari 2022.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting met toepassing van artikel 312 van het Wetboek van Strafvordering en onder verwijzing naar artikel 175, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 alsnog ter zake feit 1 primair mondeling aan verdachte ten laste gelegd dat verdachte de wettelijk vastgestelde maximum snelheid in ernstige mate heeft overschreden.
De rechtbank stelt vast dat deze wettelijke strafverzwaringsgrond ten tijde van het ten laste gelegde niet langer was opgenomen in de Wegenverkeerswet 1994 zodat deze ook niet meer (mondeling) ten laste gelegd kan worden.
De rechtbank zal bij de beoordeling van de tenlastelegging de mondelinge aanvulling van de officier van justitie daarom buiten beschouwing laten.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 25 juli 2020 te Erp, gemeente Meierijstad, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, ( [locatie] ), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, na het gebruik van alcoholhoudende drank, te rijden met een, gelet op de wegsituatie ter plaatse, te hoge snelheid en/of geheel of ten dele in een aan de rechterzijde van die weg gelegen berm te rijden en/of (vervolgens) tegen een twee aan de rechterzijde van die weg staande bomen en/of een elektriciteitskastje en/of een lichtmast te rijden, althans te glijden/slippen, waardoor (een) ander(en) (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 juli 2020 te Erp, gemeente Meierijstad als bestuurder van een
voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [locatie] , heeft gereden met
een, gelet op de wegsituatie ter plaatse, te hoge snelheid en/of geheel of ten dele in
een aan de rechterzijde van die weg gelegen berm heeft gereden en/of (vervolgens)
tegen een twee aan de rechterzijde van die weg staande bomen en/of een
elektriciteitskastje en/of een lichtmast is gereden, althans gegleden/geslipt, door
welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon
worden gehinderd;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 25 juli 2020 te Erp, gemeente Meierijstad als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,95 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1 primair en feit 2 zal komen. Volgens de officier van justitie heeft verdachte zich zeer onvoorzichtig gedragen. Verdachte heeft namelijk veel te hard gereden en veel te veel gedronken. Door het ongeval hebben zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de getuigenverklaring van [slachtoffer 2] niet kan bijdragen aan het bewijs dat verdachte met een te hoge snelheid heeft gereden. Dit was alleen haar perceptie en bovendien had verdachte het geluid van de motor op “hard” gezet. Ook het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) kan aan dat bewijs niet bijdragen. Het NFI heeft alleen een subjectieve indicatie voor de botssnelheid afgegeven en geen botsproeven uitgevoerd. Daarnaast is de energieopname door de boom niet in de berekening van de botssnelheid betrokken. In de berekening is verder rekening gehouden met een zeer brede interval voor de gemiddelde vertraging na de botsing, te weten 3 tot 8 m/s2. Verder is volgens de verdediging nog van belang dat de auto na de botsing tegen de boom ook nog is gebotst tegen twee andere objecten en dat daarmee in de berekening door het NFI geen rekening is gehouden. De berekening bevat dus te veel onzekerheden. Volgens de verdediging staat daarom niet vast dat de ondergrenssnelheid van het voertuig ten tijde van de botsing met de boom 73 km/u was, zoals het NFI heeft vastgesteld.
De verdediging heeft zich voor het onder feit 1 primair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, gelet op het voorgaande met dien verstande dat slechts de laagste schuldgradatie (aanmerkelijk onvoorzichtig) bewezen kan worden.
De verdediging heeft zich voor het onder feit 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank [1] .
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Bewijsmiddelen
Een proces-verbaal van bevindingen van 21 juni 2021, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:
[verdachte] was bestuurder van een personenauto van het merk Mercedes. Op 25 juli 2020 reed hij over [locatie] te Erp. Als gevolg van botsingen ontstond er lichamelijk letsel bij de twee inzittenden, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Rijbewijs afgiftedatum: 14 juli 2016
Een proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict van 7 juni 2021, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , voor zover inhoudende:
[locatie] was een weg gelegen buiten de bebouwde kom van Erp, in de gemeente Meierijstad. Op [locatie] was een maximumsnelheid van 60 km/u van kracht.
In de bocht naar links reed de Mercedes door onbekende oorzaak met de rechter wielen door de rechterberm. Met de rechter voorzijde schampte de Mercedes boom 1 en botste vervolgens met de voorzijde rechts tegen boom 2 en een elektriciteitskastje. Door de botsimpact brak boom 2 af, draaide de Mercedes rechtsom om zijn gier-as en werd de motor en de versnellingsbak uit het voertuig geslingerd. In de draaiing botste de Mercedes met de achterzijde tegen een lichtmast die in de rechter zand/-grasberm stond. Vervolgens kwam de Mercedes op de linkerzijde van de rijbaan tot stilstand.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 24 augustus 2020, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:
V: vraag verbalisant;
A: antwoord verdachte.
V: Hoe zou je je eigen rijstijl omschrijven?
A: Ik houd me aan de snelheid die ik mag rijden.
V: Hoe is je bekendheid op de plaats van het ongeval, [locatie] in Erp?
A: Ik heb daar vaak zat gereden. Ik ben daar wel heel erg bekend, ik ken de weg
goed.
V: Wat is de maximum snelheid ter plaatse?
A: Uit mijn hoofd is dat 80 km/u.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] van 25 augustus 2020, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , voor zover inhoudende:
Door de aanrijding heb ik een gebroken rechter enkel. Daaraan ben ik geopereerd.
Daarnaast was mijn linker elleboog uit de kom en er was een pees gescheurd. Verder had
ik een vleeswond op mijn hoofd en kin die gehecht moesten worden.
Ik was op die dag naar [adres 2] gegaan omdat we daar met een groep een feestje zouden hebben. [verdachte] liet zijn nieuwe auto aan [slachtoffer 1] en mij zien. We gingen rijden. Ik merkte dat [verdachte] het gas diep intrapte en dat we heel hard gingen rijden.
V: Heb je een idee hoe hard jullie reden?
A: Ik denk wel 100 km/u.
V: Hoe weet jij dat?
A: Ik weet dat natuurlijk niet precies maar we reden echt hard.
Een proces-verbaal rijden onder invloed van 26 juli 2020, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 6] , [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , zakelijk weergegeven:
Op 26 juli 2020 heeft de arts bloed afgenomen bij [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1997. Twee bloedmonsters zijn gewaarmerkt, verpakt en verzegeld. Een van deze bloedmonsters is voorzien van een SIN-sticker met nummer TABB3435NL.
Een rapport van 19 augustus 2020 van dr. [naam 1] betreffende de resultaten van het onderzoek naar stoffen in het bloed van verdachte, voor zover inhoudende:
Aangewezen stof: alcohol
Grenswaarde: 0,2 mg per ml
Eindresultaat in bloed met TABB3435NL: 0,95 mg per ml.
Een geneeskundige verklaring van revalidatiearts [naam 2] van 31 augustus 2020 over het letsel van [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende:
Dwarslaesie met als gevolg verlamming romp- en beenspieren vanaf borsthoogte, sterk verminderde aanrakings- en pijnzin vanaf borsthoogte. Geen willekeurige aansturing meer van darm-blaasfunctie. Ten gevolge van wervelbreuken borstwervels waarvoor fixatie botbreuken schouderbladen, hand links, ribben, klaplong en bloed in borstholte en beschadiging milt, welke verwijderd moest worden.
Geschatte duur van genezing: dwarslaesie is van blijvende aard.
Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 28 mei 2021, voor zover inhoudende:
Drie ter zake kundige NFI-collega’s zijn in samenspraak tot een gezamenlijk gedragen subjectieve inschatting gekomen. Die inschatting berust mede op het doorzoeken van de botsproevendatabase van aanbieder [bedrijf] en specifiek op twee daarin aangetroffen botsproeven waarvoor bij alle drie de onderzoekers de subjectieve overtuiging
bestaat dat de deformatie bij die proeven respectievelijk minder (“ondergrensbotsproef”) en meer (“bovengrensbotsproef”) is, dan de deformatie van het ongevalsvoertuig.
De schade aan het voertuig is subjectief gekwantificeerd met een EES-waarde
tussen 65 km/u en 90 km/u. Om bij de botsing een deformatie met een EES-waarde van 65 km/u tot 90 km/u te realiseren terwijl er na de botsing nog 16 tot 18 meter is afgelegd
bij een gemiddelde vertraging tussen 3 en 8 m/s2, moest het voertuig vlak voor de botsing een snelheid hebben gehad tussen 73 km/u en 109 km/u.
Bij de ondergrensbotsproef (minder deformatie) was geen sprake van
energieopname door de barrière, terwijl dat bij de boom wel het geval was. De
energieopname door de boom is ook niet op andere wijze in de berekening
betrokken. Als de energieopname van de boom wel in de berekening zou zijn
betrokken, dan zou de berekening hebben geleid tot een hogere ondergrenssnelheid
dan 73 km/u.
Op basis van subjectieve inschattingen van drie ter zake kundige NFI-onderzoekers
moet het betrokken voertuig direct voorafgaande aan de botsing met de boom in de
rechterberm een snelheid gehad hebben tussen 73 km/u en 109 km/u.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte zich bij dit ongeval zodanig heeft gedragen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Dit betekent dat op zijn minst sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Bij de beoordeling van de schuldvraag komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte samen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn auto is ingestapt en is weggereden, hoewel hij daarvoor bier had gedronken. Het alcoholgehalte in het bloed van verdachte had na het ongeval ruim vier maal de toegestane waarde.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding voor twijfel aan de conclusie in het rapport van het NFI dat de ondergrenssnelheid ten tijde van de botsing met de boom 73 km/u was. Uit het rapport blijkt dat de conclusie door drie deskundigen van het NFI in samenspraak tot stand is gekomen en mede berust op botsingen die in de geraadpleegde botsproevendatabase waren opgenomen. Weliswaar bevat de berekening door het NFI bepaalde onzekerheden, zoals de gemiddelde vertraging van de auto na de botsing, maar daar tegenover staat dat bij het vaststellen van de ondergrenssnelheid ook een marge is gehanteerd. De energieopname van de boom is namelijk niet in de berekening betrokken. Als dat wel zou zijn gedaan, zou dit hebben geleid tot een hogere berekende ondergrenssnelheid.
Verder ziet de rechtbank in de verklaringen van verdachte en [slachtoffer 2] een bevestiging dat de snelheid van het voertuig gelet op de wettelijke maximumsnelheid en de wegsituatie ten tijde van de botsing te hoog was. [slachtoffer 2] heeft waargenomen dat het voertuig, in haar bewoordingen, “heel hard” reed. Dat zij dit (ook) afleidde uit het geluidsvolume van de auto, blijkt niet uit haar verklaring. Daarnaast ging verdachte er (ten onrechte) van uit dat hij ter plaatse met een snelheid van 80 km/u mocht rijden, en houdt hij zich naar eigen zeggen aan de snelheid die hij mag rijden.
Hoe hoog de snelheid van de auto op het moment van de botsing tegen de boom precies was, is niet komen vast te staan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank echter wel van oordeel dat deze snelheid op zijn minst 73 km/u was, zodat verdachte met een te hoge snelheid heeft gereden. Ter plaatse gold namelijk een maximumsnelheid van 60 km/u.
Gelet op de gedragingen van verdachte in samenhang bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig handelen door verdachte, zodanig dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Gelet op de ernst van het letsel en de operaties die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] wegens het letsel hebben moeten ondergaan hebben zij naar het oordeel van de rechtbank zwaar lichamelijk letsel opgelopen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1 primair
op 25 juli 2020 te Erp, gemeente Meierijstad, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, ( [locatie] ), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig, na het gebruik van alcoholhoudende drank, te rijden met een, gelet op de wegsituatie ter plaatse, te hoge snelheid en in een aan de rechterzijde van die weg gelegen berm te rijden en vervolgens tegen twee aan de rechterzijde van die weg staande bomen en een elektriciteitskastje en een lichtmast te rijden, waardoor anderen (genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
2
op 25 juli 2020 te Erp, gemeente Meierijstad als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,95 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van acht maanden geëist, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Verder heeft de officier van justitie een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen geëist voor de duur van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat enkel een zware taakstraf zou moeten worden opgelegd, gelet op de laagste categorie van schuld en op de gevolgen die het ongeval ook voor verdachte heeft gehad.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer onvoorzichtig rijgedrag in het verkeer. Hij heeft een auto bestuurd, hoewel hij daarvoor bier had gedronken en veel meer alcohol in zijn bloed had dan was toegestaan. Bovendien heeft hij te hard gereden. Hij heeft vervolgens een ongeval veroorzaakt waardoor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. [slachtoffer 1] zal de rest van haar leven niet meer kunnen lopen en moeten leven met grote lichamelijke beperkingen. Zij heeft haar studie, haar (bij)banen en haar woning moeten opgeven ten gevolge van het opgelopen letsel.
De gevolgen van het ongeval zijn voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zeer ingrijpend, niet alleen voor henzelf maar ook voor hun familieleden. De moeder van [slachtoffer 1] heeft ter terechtzitting op indringende wijze verteld hoezeer het leven van haar dochter na het ongeval is veranderd.
Van belang is verder dat verdachte een nog jonge man is, die volgens de justitiële documentatie niet eerder een verkeersdelict heeft begaan. Daarnaast is ter terechtzitting duidelijk geworden dat hij zich zeer bewust is van de grote gevolgen van zijn handelen en daarvoor heeft hij ook zijn spijt betuigd.
De rechtbank zal aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Hierbij betrekt de rechtbank uitdrukkelijk de mening van de beide slachtoffers. Zij hebben bij monde van de officier van justitie aangegeven dat verdachte wat hen betreft niet naar de gevangenis hoeft voor wat hij heeft gedaan.
De rechtbank acht, alles afwegende, de maximale taakstraf van 240 uren (subsidiair 120 dagen hechtenis) een passende straf.
Om de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking te brengen legt de rechtbank aan verdachte daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Tot slot legt de rechtbank aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op voor de duur van 2 jaren. Voor een kortere of gedeeltelijk voorwaardelijke ontzegging ziet de rechtbank, gelet op de ernst van het aan verdachte gemaakte verwijt en de zeer grote gevolgen voor de slachtoffers geen aanleiding. De tijd dat verdachte zijn rijbewijs kwijt is geweest in het kader van de invordering door de politie en de inhouding door de officier van justitie, wordt op de rij-ontzegging in mindering gebracht.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en 6, 8, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, ten tweede, van deze wet
Ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel b, ten tweede, van de Wegenverkeerswet 1994
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen:
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2:
Een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis
En
Een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Flikkenschild, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. J. Woestenburg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 01 april 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie regio Oost-Brabant, genummerd PL2100-2020168233.