ECLI:NL:RBOBR:2022:1119

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
C/01/369464/FA RK 21-1476
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van verzoek tot omgang en informatie over meerderjarige wilsonbekwame dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 januari 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een verzoek van een moeder tot omgang met en informatie over haar meerderjarige wilsonbekwame dochter, die wordt vertegenwoordigd door haar curator. De moeder heeft aangevoerd dat er sprake is van 'family life' in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), ondanks dat haar dochter meerderjarig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een zekere afhankelijkheid bestaat van de dochter, die lijdt aan een verstandelijke beperking, en dat deze afhankelijkheid de relatie tussen moeder en dochter kwalificeert als 'family life'. De rechtbank heeft de artikelen 1:377a en 1:377b van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verdragsconforme wijze geïnterpreteerd, aangezien de wet niet voorziet in omgangsregelingen voor meerderjarige wilsonbekwame kinderen. De rechtbank heeft de moeder ontvankelijk verklaard in haar verzoeken en de curator in de gelegenheid gesteld om inhoudelijk te reageren op de verzoeken. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en heeft partijen verzocht om hun verhinderdata op te geven voor een volgende zittingsdatum.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Meervoudige kamer
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/369464 / FA RK 21-1476
Tussenbeschikking van 13 januari 2022 over de ontvankelijkheid in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder, of verzoekster,
advocaat mr. A.C.M. van Gool,
tegen
[naam curator],
gevestigd te Hapert,
hierna ook te noemen: de curator,
over de meerderjarige:
[meerderjarige]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [X].

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift van de moeder, ontvangen ter griffie op 26 maart 2021;
- de correspondentie, waaronder met name:
  • de brief van de curator van 16 april 2021,
  • de brief van mr. Van Gool van 23 april 2021,
  • een F9 formulier van mr. Van Gool van 21 mei 2021,
  • een F9 formulier van mr. Van Gool van 23 augustus 2021,
  • een brief van de [curator] van 22 november 2021.
1.2.
De behandeling van het verzoek heeft voor het eerst op 15 november 2021 via een Skypeverbinding plaatsgevonden. De enkelvoudige kamer van deze rechtbank heeft een regiezitting gehouden en de volgende personen gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • de curator,
  • [naam], piketmediator.
1.3.
Op deze mondelinge behandeling heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat zij een beoordeling van het voorliggende verzoek ongeschikt acht voor behandeling en beslissing door één rechter. De rechtbank heeft de beslissing over en de inhoudelijke behandeling van de zaak aangehouden en de zaak op grond van artikel 15 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verwezen naar de meervoudige kamer in deze rechtbank.
1.4.
Op 3 december 2021 heeft de meervoudige kamer het verzoek tijdens een fysieke mondelinge behandeling besproken. Gehoord zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • [naam], namens de [curator],
  • [Y].
1.5. [
naam, namens de curator] heeft de mondelinge behandeling via een Skypeverbinding bijgewoond.

2.De feiten

2.1.
Binnen het toenmalige huwelijk van de moeder en de [vader] is de inmiddels meerderjarige [X] geboren. [X] heeft een verstandelijke beperking. Ouders hebben samen ook nog meerderjarige zoon [Y] .
2.2. [
X] is wegens haar geestelijke toestand in 2012 onder curatele gesteld. Zij verblijft sinds 2012 in [zorginstelling].
2.3.
Bij beschikking van 21 maart 2019 is de [curator] benoemd als (opvolgende) curator van [X].

3.Het verzoek

3.1.
Moeder heeft de rechtbank verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
dat moeder vrije omgang mag hebben met [X] en daarin op geen enkele wijze door of namens haar curator mag worden beperkt,
dat de curator het ongehinderd contact tussen moeder en dochter dient te bevorderen met alle middelen die hem ten dienste staan of waarover hij kan beschikken als curator,
dat [X] daarbij gerechtigd is tot ongehinderd en vrij contact met haar moeder, alsmede met haar broer [Y], tenminste driemaal per week, steeds gedurende twee uren, alsmede ieder weekend op zaterdag en/of zondag gedurende een hele dag, althans een zodanige omgangsregeling als de rechtbank in goede justitie juist acht,
dat de curator verplicht is om moeder maandelijks te informeren over het welzijn van [X],
dat de curator een dwangsom verbeurt van € 500,- per dag per overtreding van de door de rechtbank bepaalde vrije omgangsregeling tussen moeder en dochter, conform het onderhavige verzoek van de moeder,
dat de curator in de volledige kosten van deze procedure wordt veroordeeld.
3.2.
De curator heeft bij brief van 16 april 2021 laten weten dat de zorginstelling en hij met verbazing hebben kennisgenomen van het verzoekschrift. Volgens de curator kennen alle partijen de reden van de gereguleerde omgang die al ettelijke jaren van kracht is. Ook de rechtbank is inhoudelijk op de hoogte. Het gaat om een zeer delicate kwestie waarbij niet zomaar alle informatie kan worden gedeeld. Het heeft voor de curator en de zorginstelling de voorkeur om een mediationtraject te starten.

4.De beoordeling

4.1.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de moeder ontvankelijk is in haar verzoeken.
4.2.
Moeder heeft aangevoerd dat in 2013 om voor haar onbekende redenen de omgang tussen haar en [X] en tussen [X] en broer [Y] is beperkt. Het verpleeghuis heeft moeder medegedeeld dat zij [X] enkel nog onder begeleiding één keer per week voor een uur op de zaterdag mag bezoeken. Op herhaalde verzoeken van moeder om uitleg over deze beperking heeft zij noch vanuit het verpleeghuis, noch vanuit de curator, een inhoudelijk antwoord gekregen. Moeder heeft haar verzoek gestoeld op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zij stelt dat tussen haar en [X] ‘family life’ bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM en dat voor een beperking van dit ‘family life’ geen rechtvaardiging is. Zij vraagt de rechtbank daarom om een omgangsregeling en een informatieregeling te bepalen.
4.3.
De curator heeft aangevoerd dat hij in dit stadium, waarin er nog geen besluit ligt over de ontvankelijkheid van het verzoek, geen inhoudelijke informatie wil delen. Er ligt een groot dossier uit het verleden en vanwege privacy-redenen is besloten om dit niet met de advocaat van verzoekster te delen.
4.4.
De rechtbank overweegt het volgende.
4.5.
Artikel 8 van het EVRM beschermt onder meer het recht van een ieder op respect voor zijn privéleven (‘private life’) en zijn familie- en gezinsleven (‘family life’). Burgers kunnen zich – indien het EVRM volgens het nationale recht rechtstreeks toepasselijk is in de nationale rechtsorde – in een civielrechtelijke procedure voor de nationale rechter op een bepaling uit het EVRM beroepen om de verenigbaarheid van een nationale wetsbepaling van privaatrechtelijke aard met het verdrag te bepleiten. De Nederlandse rechtspraak beschouwt veel bepalingen van het EVRM als eenieder verbindend waarmee de bepalingen rechtstreeks toepasselijk zijn.
‘Family life’
4.6.
Nu moeder een beroep heeft gedaan op bescherming van haar recht op een gezinsleven met haar meerderjarige dochter, moet eerst worden bepaald of sprake is van een gezinsleven, oftewel ‘family life’.
4.7.
Uit de rechtspraak van het EHRM en de Hoge Raad volgt dat betrekkingen tussen ouders en hun meerderjarige kinderen in beginsel niet vallen onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM omdat zij niet worden erkend als ‘family life’. Dit kan anders zijn wanneer sprake is van factoren die duiden op een zekere afhankelijkheid van een persoon. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het EHRM van 13 december 2007, ECLI:CE:ECHR:2007:1213JUD003905103 (Emonet). In paragraaf 35 spreekt het EHRM over de ‘additional factors of dependence, other than emotional ties.’ Het gaat dan om personen die financieel of geestelijk afhankelijk zijn van anderen, of zelf niet in staat zijn om beslissingen te nemen om eigen (familierechtelijke) rechten en plichten te waarborgen. Het ‘family life’ kan volgens het EHRM voortduren als sprake is van een zekere afhankelijkheid.
4.8.
De rechtbank overweegt dat bij [X] sprake is van zo’n afhankelijkheid. Zij is een verstandelijk beperkte vrouw van nu 31 jaar en functioneert op het niveau van een drie- of vierjarige. [X] is wilsonbekwaam en op financieel en sociaal gebied afhankelijk van derden. Haar belangen worden behartigd door een curator.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat gedurende [X]’s minderjarigheid sprake is geweest van een gezinsleven tussen moeder en [X]. Moeder heeft onweersproken gesteld dat [X] voor het grootste gedeelte van haar (minderjarige) leven met moeder in gezinsverband heeft samengeleefd tot het moment waarop [X] in 2008 uit huis is geplaatst en in een zorginstelling ging wonen. In de jaren daarna hebben moeder en [X] een intensieve en frequente bezoekregeling gehad van tweemaal per week en ieder weekend tot de omgangsbeperking in 2013. De rechtbank overweegt dat moeder vanwege de verstandelijke beperking van [X] nog steeds – nu binnen de door de zorginstelling en de curator geboden mogelijkheden – een bepaalde vorm van zorg biedt aan [X]. Deze situatie onderscheidt zich van de gebruikelijke situatie die intreedt als een kind meerderjarig wordt. De gezinsband tussen moeder en [X] is niet gewijzigd op het moment dat [X] de voor de wet meerderjarige leeftijd bereikte. Vanwege haar afhankelijkheid is naar het oordeel van de rechtbank nog steeds sprake van een band die kan worden gekwalificeerd als ‘family life’. Deze specifieke situatie verdient naar het oordeel van de rechtbank de bescherming van artikel 8 van het EVRM. Uit de jurisprudentie van het EHRM in samenhang met artikel 1 EVRM volgt dat op de overheidsorganen van de verdragsluitende staten -waaronder de rechterlijke macht wordt verstaan- een positieve verplichting rust om de uitoefening van het recht op family life te beschermen.
4.10.
De Nederlandse wet biedt geen (rechtstreekse) ingang om de beperking van het recht op een gezinsleven tussen een meerderjarige en het meerderjarige wilsonbekwame kind te toetsen. De wettelijke regelingen van het omgangs- en informatierecht staan in titel 15 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in de artikelen 1:377a BW tot en met 1:377h BW. Deze bepalingen spreken over ‘het kind’ en zijn beperkt tot regelingen met minderjarige kinderen.
4.11.
Hoewel moeder de mogelijkheid heeft om bij de kantonrechter die toezicht houdt op de uitvoering van de ondercuratelestelling een procedure te starten om op te komen tegen beslissingen van de curator, biedt dit naar het oordeel van de rechtbank in dit geval onvoldoende waarborg om het ‘family life’ van moeder en [X] te effectueren. De mogelijkheden bij de kantonrechter komen neer op een procedure tot ontslag van de curator (artikel 1:385, lid 1 onder d BW) of geschilbeslechting in een informele klachtenprocedure. De kantonrechter zal hierbij beoordelen of de curator zijn taak naar behoren uitvoert en de belangen van een curandus adequaat behartigt. De moeder kan op deze manier bij de kantonrechter wel de omgangs- en informatieregeling op een indirecte manier aan de orde stellen. Maar anders dan bij vermogensrechtelijke belangen heeft de wetgever bij niet-vermogensrechtelijke belangen van een curandus, waar de effectuering van het recht op family life onder valt, niet voorzien in bepalingen die de toestemming van een kantonrechter in de plaats stellen van de toestemming van een curator. Er bestaan ook geen bepalingen die het de kantonrechter mogelijk maken om op het gebied van niet-vermogensrechtelijke aspecten de curator een opdracht te geven om zo een omgangs- of informatieregeling vast te leggen of te wijzigen. Een concrete mogelijkheid om een omgangs- of informatieregeling door een rechter te laten toetsen of vastleggen is er naar het oordeel van de rechtbank met deze bepalingen niet.
Interpretatie op verdragsconforme wijze
4.12.
Omdat de Nederlandse wet zwijgt over een manier waarop een omgangsregeling of informatieregeling tussen meerderjarigen met wilsonbekwame meerderjarigen kan worden getoetst of vastgelegd, zal de rechtbank de bepaling die de Nederlandse wet wel kent, te weten artikel 1:377a BW, op verdragsconforme wijze interpreteren.
4.13.
De rechtbank sluit daarvoor aan bij de uitspraak van de Hoge Raad van 26 mei 1977 (ECLI:NL:HR:1977:AC5972) waarin de Hoge Raad het recht op omgang toekende waar de wet zweeg, omdat de situatie die zich voordeed op één lijn kon worden gesteld met een wel in de wet geregeld geval.
4.14.
De rechtbank ziet hiertoe eveneens aanleiding in de zaak van moeder. Het bestaande gezinsverband en de omgang tussen moeder en [X] kan vanwege [X]’s afhankelijkheid op één lijn worden gesteld met de omgangs- en informatieregelingen met een minderjarig kind. De rechtbank is van oordeel dat de wetsgeschiedenis van artikel 1:377a BW hieraan niet in de weg staat. Uit het gebruik van de wetgever van het woord ‘kind’ kan niet worden geconcludeerd dat de wetgever per definitie onder alle omstandigheden omgang met meerderjarige wilsonbekwame kinderen heeft willen uitsluiten. In de wetsgeschiedenis van 1:377a BW zijn naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten te vinden om een analoge toepassing van 1:377a BW voor omgang met wilsonbekwame meerderjarigen niet te laten gelden. De rechtbank zal artikel 1:377a BW daarom extensief uitleggen bij de beoordeling van het verzoek van moeder.
Conclusie
4.15.
Dit betekent dat de moeder naar het oordeel van de rechtbank ontvankelijk is in haar verzoeken en dat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de verzoeken. De rechtbank zal de verzoeken om een omgangsregeling en een informatieregeling te bepalen langs de lat van artikel 1:377a BW en de daarin genoemde ontzeggingsgronden respectievelijk artikel 1:377b BW beoordelen.
4.16.
Daarbij verlangt de rechtbank van de curator dat hij voldoende gegevens ter beschikking stelt om zo’n toets mogelijk te maken. Daarbij stelt de rechtbank de curator in de gelegenheid om
binnen twee wekeninhoudelijk verweer te voeren tegen het verzoek en de daartoe noodzakelijke bescheiden te overleggen. Daarna mag de moeder hierop reageren en zal een nadere mondelinge behandeling worden bepaald, alles zoals hierna vermeld onder ‘De beslissing’.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de moeder ontvankelijk in haar verzoeken;
5.2.
stelt de curator in de gelegenheid om
binnen twee wekenna de datum van deze beschikking,
maar uiterlijk op 27 januari 2022schriftelijk een inhoudelijke reactie te geven op de verzoeken en de daartoe noodzakelijke bescheiden te overleggen;
5.3.
stelt de advocaat van de moeder in de gelegenheid om
uiterlijk binnen twee wekenna ontvangst van de reactie van de curator schriftelijk te reageren;
5.4.
verzoekt partijen om
uiterlijk binnen twee wekenna de datum van deze beschikking
maar uiterlijk op 27 januari 2022hun verhinderdata voor de maanden februari 2022, maart 2022 en april 2022 op te geven;
5.5.
bepaalt na ontvangst van de verhinderdata een volgende zittingsdatum waarop de verzoeken inhoudelijk zullen worden behandeld.
5.6.
houdt alle overige te nemen beslissingen aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.F.E. Westland, voorzitter, mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. S.M.J. Korthuis-Becks, leden, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 13 januari 2022.
Conc: AHo
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.