ECLI:NL:RBOBR:2022:1116

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
20/3693
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering na Eerstejaars Ziektewetbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering. De eiser, die eerder ziek was gemeld vanuit de Werkloosheidswet (WW), had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV dat hij per 11 september 2020 geen recht meer had op een ZW-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de medische beoordeling voldoende zorgvuldig heeft uitgevoerd en dat de eiser terecht geschikt is bevonden voor de functies die hem eerder waren voorgehouden in het kader van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb). De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts van het UWV, die had vastgesteld dat de eiser in staat was om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen in reguliere arbeid. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering door het UWV rechtmatig was. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de medische beoordeling door het UWV en bevestigt dat de rechterlijke toetsing zich richt op de vraag of de verzekeringsarts zijn oordeel voldoende heeft gemotiveerd en of er geen tegenstrijdigheden in de rapportage zijn.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/3693

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. Y.G.H. van der Poel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. I.P.H.M. van Lieshout).

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2020 heeft het UWV vastgesteld dat eiser per 11 september 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 19 november 2020 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door [naam] die voor eiser als tolk heeft opgetreden. Het UWV heeft zich, met bericht van verhindering, niet laten vertegenwoordigen. Het onderzoek is op de zitting gesloten.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend, omdat het niet volledig is geweest. Het UWV is bij brief van 23 december 2021 om schriftelijke inlichtingen gevraagd. Het UWV heeft hierop gereageerd per brief van 11 januari 2022 waarop eiser heeft gereageerd per brief van 7 februari 2022.
Een nadere zitting is achterwege gebleven, omdat partijen desgevraagd niet hebben aangegeven daar behoefte aan te hebben. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 18 maart 2022 gesloten en partijen daarvan per brief van diezelfde datum in kennis gesteld.

Overwegingen

Wat ging er vooraf aan de procedure bij de rechtbank?
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Eiser was laatstelijk werkzaam als medewerker op een varkensboerderij voor gemiddeld 31,95 uur per week. Dit dienstverband is per 1 november 2016 beëindigd. Eiser is vervolgens in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 23 maart 2017 heeft eiser zich, vanuit de WW, ziekgemeld wegens aanhoudende klachten aan zijn linkerbeen. Eiser is daarop in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering.
1.2.
Toen eiser een jaar ziek was heeft een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) plaatsgevonden. Daarbij werd vastgesteld dat eiser op 22 maart 2018 met zijn beperkingen in reguliere arbeid meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Als reguliere arbeid werden daarbij drie voorbeeldfuncties geselecteerd: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (SBC-code 111160) en inpakker (handmatig) (SBC-code 111190). De functie medewerker intern transport (SBC-code 111220) werd daarbij als reservefunctie geselecteerd. Op basis hiervan heeft het Uwv de ZW-uitkering van eiser per 23 april 2018 beëindigd. Hiertegen heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Per 23 april 2018 herleefde eisers WW-uitkering. Vanuit de WW heeft eiser zich op 25 juli 2018 opnieuw ziekgemeld. Na de wettelijke uitlooptermijn van de WW, is eiser per 24 oktober 2018 in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering. Bij een nieuwe EZWb in juli 2019 werd eiser per 15 juli 2019 geschikt bevonden voor de maatgevende arbeid, zijnde (één van) de in 2018 geduide functies. Eisers ZW-uitkering werd daarom per 15 juli 2019 beëindigd. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt wat bij besluit van 24 januari 2020 ongegrond is verklaard. Daartegen is geen beroep ingesteld.
1.4.
Eiser heeft zich op 7 april 2020 met terugwerkende kracht per 1 oktober 2019 ziekgemeld vanuit de WW. Per 3 oktober 2019 is aan eiser een ZW-uitkering toegekend. In verband met tijdelijke coronarichtlijnen is eisers ziekmelding plausibel geacht en is de ZW-uitkering voortgezet tot de EZWb. Deze EZWb werd in september 2020 verricht en heeft geleid tot de besluitvorming als vermeld onder Procesverloop.
Waarom heeft het UWV het bestreden besluit genomen?
2. Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiser per 11 september 2020 (de datum in geding) arbeidsgeschikt is voor zijn arbeid (de maatgevende arbeid) in de zin van artikel 19 van de ZW. Om die reden heeft eiser per 11 september 2020 geen recht meer op een ZW-uitkering. Als de maatgevende arbeid heeft hierbij te gelden (tenminste één van) de onder 1.2. genoemde in het kader van de eerste EZWb voorgehouden voorbeeldfuncties.
Waarom is eiser het niet met het bestreden besluit eens?
3. Eiser voert aan dat geen rekening is gehouden met de medische informatie die hij tijdens de hoorzitting nog niet had ontvangen, terwijl die informatie volgens eiser wel belangrijk is. Het bestreden besluit is genomen zonder die informatie te bestuderen. Eiser vindt dat er niet zorgvuldig is gekeken naar zijn gezondheidstoestand. Op de zitting heeft eiser gesteld dat hij sterker beperkt is op de beoordelingspunten zitten, staan en lopen dan door het UWV is aangenomen; eiser zegt dat hij genoemde zaken slechts tien minuten achtereen kan volhouden.
De beoordeling door de rechtbank
4. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) is in Nederland de hoogste rechter die oordeelt over arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. De Raad heeft inmiddels al in veel zaken uitgesproken dat het UWV zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in beginsel mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
  • zij moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen,
  • ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en
  • de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
4.1.
Gelet op de verrichte onderzoekshandelingen acht de rechtbank de medische beoordeling voldoende zorgvuldig. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Verder is de rechtbank niet gebleken dat zijn rapport tegenstrijdigheden bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
4.1.1.
De rechtbank stelt vast dat de primaire arts van het UWV, blijkens de rapportage van 7 september 2020, de dossiergegevens heeft bestudeerd, waaronder eerdere verslaglegging van het UWV bij eerdere ziekmeldingen en de in het kader van de eerdere bezwaarprocedure opgevraagde informatie bij de orthopeed. Ook heeft er een telefonisch spreekuur plaatsgevonden op 3 september 2020, waarbij een indruk is gevormd van de psychische gezondheidstoestand van eiser. Het sociaal medisch oordeel van de primaire arts is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. In bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B, blijkens de rapportage van 9 november 2020, de dossiergegevens bestudeerd en eiseres gezien op de hoorzitting van 9 november 2020. Bij zijn heroverweging heeft de verzekeringsarts B&B de reeds in het dossier voorhanden informatie van en de bezwaargronden betrokken
.Ook heeft de verzekeringsarts B&B de door eiser in bezwaar overgelegde brief van de (Duitse) radioloog [naam] van 14 juli 2020 betrokken
.
4.1.2.
De rechtbank heeft het UWV nog gevraagd waarom is afgezien van een lichamelijk onderzoek door de verzekeringsartsen (B&B), terwijl de door eiser overgelegde brief van radioloog [naam] zou kunnen duiden op een gewijzigd medisch beeld. De verzekeringsarts B&B heeft in de rapportage van 7 januari 2022 deugdelijk gemotiveerd toegelicht dat die informatie bij de beoordeling is betrokken en dat conclusies over eisers medische toestand zelfs beter kunnen worden getrokken uit die informatie – het resultaat van een CT-scan – dan door middel van een eventueel fysiek onderzoek.
4.1.3.
Eiser heeft op de zitting nog wel gesteld dat het UWV niets heeft gedaan met de door hem overgelegde medische informatie, maar hij heeft verder niet aangegeven welke informatie niet of onvoldoende door de verzekeringsarts B&B in de beoordeling zou zijn betrokken.
4.2.
Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat het UWV de belastbaarheid van eiser onjuist heeft ingeschat. Daarvoor is het volgende van belang.
4.2.1.
De (verzekerings)artsen van het UWV zijn bekend met de lichamelijke problematiek van eiser en de rechtbank heeft geen reden aan te nemen dat het UWV de hiermee verband houdende (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat. De verzekeringsarts B&B heeft net als de primaire arts geconcludeerd dat er geen objectivering is aan te wijzen voor een verergering van de al bij eiser bekende aandoening, zodat ervan uit wordt gegaan dat eisers belastbaarheid gelijk is aan de in het kader van de eerdere bezwaarprocedure opgestelde belastbaarheid op 23 januari 2020
.De facto is er volgens de verzekeringsarts B&B nog steeds sprake van heupklachten aan de linkerzijde bij status na een totale heupprothese in 2017. De overgelegde uitslag van een in Duitsland verrichte CT-scan laat weliswaar een beginnende artrose aan de rechterzijde zien, maar deze dient volgens de verzekeringsarts B&B als behorende bij eisers leeftijd worden gezien. Een door eiser overgelegde mailwisseling is niet afkomstig van een arts en kan daarom niet als (voor de beoordeling relevante) medische informatie worden beschouwd. Van volledige arbeidsongeschiktheid in medische zin is volgens de verzekeringsarts B&B geen sprake. De rechtbank ziet geen reden aan deze conclusie te twijfelen. De rechtbank acht hierbij vooral van belang dat eiser in beroep geen nieuwe medische verklaringen heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij verdergaand beperkt is.
4.2.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn op de zitting ingenomen standpunt dat hij sterker beperkt is op de beoordelingspunten zitten (5.1 en 5.2), staan (5.3 en 5.4) en lopen (4.18 en 4.19) dan door het UWV is aangenomen. De verzekeringsarts B&B heeft in de rapportage van 7 januari 2022 afdoende toegelicht waarom dergelijke verdergaande beperkingen niet medisch zijn geobjectiveerd. De stelling van eiser dat hij genoemde bewegingen en houdingen slechts tien minuten kan volhouden komt niet overeen met de waarneming van de verzekeringsarts B&B tijdens de anderhalf uur durende hoorzitting op 9 november 2020 waarbij laatstgenoemde ook aanwezig was. De verzekeringsarts B&B merkt in het bijzonder op dat eiser ten tijde van de hoorzitting geen duidelijke afwijkingen vertoonde die, mede in het licht van de overgelegde medische informatie, aanleiding gaven tot verder lichamelijk onderzoek. Eiser had bij binnenkomst geen afwijkende tred (wat ook niet werd verwacht op basis van de uitslag van de CT-scan), toonde zich in staat zonder zichtbaar ongemak (zoals draaien/verzitten of weer opstaan) de volledige duur van de hoorzitting zittend in een neutrale ruststand door te brengen. Ook vertoonde eiser bij het opstaan na lange tijd zitten geen theaterfenomeen (dat is het uitgesproken stram bewegen nadat lange tijd is stilgezeten). Eiser heeft de juistheid van deze bevindingen niet bestreden.
5. Omdat het UWV terecht heeft geconcludeerd dat eisers belastbaarheid niet is afgenomen ten opzichte van de op 23 januari 2020 vastgestelde functionele mogelijkheden, moet eiser geschikt worden geacht voor de destijds voor eiser passend geachte functies, althans minstens één daarvan. Om die reden is eisers ZW-uitkering terecht per 11 september 2020 beëindigd.
6. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 25 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.