ECLI:NL:RBOBR:2022:1092

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
01/036926-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot gevangenhouding in strafzaak met ernstige bezwaren en recidivegrond

Op 23 februari 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in de zaak met parketnummer 01/036926-22 een bevel tot gevangenhouding uitgesproken. De verdachte, geboren in 1996 en momenteel gedetineerd in P.I. Vught, was eerder op 16 februari 2022 door de rechter-commissaris in bewaring gesteld. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte voor een periode van 30 dagen gevangen te houden. Tijdens de zitting heeft de rechtbank het strafdossier bestudeerd en zowel de officier van justitie, de verdachte als de raadsvrouw, mr. M.J. van de Laar, gehoord. De verdediging heeft verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ernstige bezwaren tegen de verdachte nog steeds bestaan, met verwijzing naar het proces-verbaal van bevindingen waarin wordt beschreven dat de verdachte een hamer vasthield en er een schaar op de salontafel lag. Daarnaast is er een getuigenverklaring die aantoont dat het slachtoffer letsel heeft en in een angstige toestand verkeerde. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de recidivegrond, aangezien de verdachte in een proeftijd liep voor een eerdere veroordeling en eerder was veroordeeld voor mishandeling.

De rechtbank concludeert dat het strafvorderlijk belang zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van de verdachte bij invrijheidstelling. Er zijn geen duidelijke voorwaarden gepresenteerd die het recidiverisico zouden kunnen verlagen. De rechtbank heeft de artikelen 65, 66, 67, 67a, 78 en 80 van het Wetboek van Strafvordering in overweging genomen en heeft besloten om de gevangenhouding van de verdachte voor een termijn van 30 dagen te bevelen, terwijl het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
parketnummer : 01-036926-22

bevel gevangenhouding van de raadkamer d.d. 23 februari 2022

(artikel 65 Wetboek van Strafvordering)

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] ,
nu gedetineerd in P.I. Vught, PPC.
Raadsvrouw mr. M.J. van de Laar.

Procedure

De rechter-commissaris heeft op 16 februari 2022 de bewaring bevolen.
De officier van justitie heeft de gevangenhouding van de verdachte gevorderd voor de duur van 30 dagen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en heeft de officier van justitie, de verdachte en de raadsvrouw gehoord.
De verdediging heeft onder meer de schorsing van de voorlopige hechtenis verzocht.

Beoordeling

Na onderzoek is gebleken dat de verdenking, de ernstige bezwaren en de grond(en) als bedoeld in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering, die tot het bevel tot bewaring van verdachte hebben geleid, ook op dit moment nog bestaan.
In aanvulling op de ernstige bezwaren voor feit 2 verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van bevindingen (p.14 e.v. raadkamerproces-verbaal) waarin de verbalisanten verklaren dat verdachte een hamer in zijn hand hield en er een schaar op de salontafel lag.
Aan de ernstige bezwaren voor zowel feit 1 als feit 2 voegt de rechtbank toe de getuigenverklaring van [getuige] (p. 11 e.v. raadkamer/eindproces-verbaal) waaruit volgt dat aangever naar de getuige vlucht, letsel heeft en zeer angstig is.
In aanvulling op de gronden voegt de rechtbank aan de door de rechter-commissaris aangenomen recidivegrond toe de overweging dat verdachte in een proeftijd liep voor een vernieling en eerder veroordeeld werd voor mishandeling van zijn vader. Daarnaast maakt de rechtbank zich ernstig zorgen over de psychische toestand waarin verdachte verkeert en die doet vrezen voor herhaling indien verdachte geen geschikte behandel- en woonplek heeft. Daarbij betrekt de rechtbank het reclasseringsadvies dat is opgemaakt ter gelegenheid van de voorgeleiding bij de rechter-commissaris en waarin ingeschat wordt dat de kans op recidive hoog is.
De rechtbank is van oordeel dat een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering op dit moment nog niet aan de orde is. Dit gelet op de specifieke aard van de verdenkingen en de achtergrond van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat het strafvorderlijk belang zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van de verdachte bij invrijheidstelling en zal daarom het mondeling verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afwijzen. Daarbij betrekt de rechtbank dat er thans niets duidelijk is over eventueel op te leggen voorwaarden die het recidiverisico naar een aanvaardbaar niveau kunnen terugdringen.
De rechtbank neemt de artikelen 65, 66, 67, 67a, 78 en 80 van het Wetboek van Strafvordering in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
  • beveelt de gevangenhouding van de verdachte voor een termijn van
  • wijst het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 23 februari 2022 door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. S.F. Dijkman, rechters,
in tegenwoordigheid van C. Lochten, griffier.