ECLI:NL:RBOBR:2022:1039

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
01.242445.21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op moeder door zoon met volledige ontoerekeningsvatbaarheid en TBS-maatregel

Op 23 maart 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin een zoon zijn moeder heeft vermoord. De verdachte, geboren in 1978 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft op 9 september 2021 in Helmond zijn moeder met een mes van het leven beroofd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ernstige geestelijke stoornis, waardoor hij niet in staat was om zijn wil in vrijheid te bepalen. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege. De benadeelde partijen, de vader en broer van de verdachte, hebben respectievelijk € 20.000 en € 17.500 aan affectieschade toegewezen gekregen. De rechtbank heeft ook de onttrekking aan het verkeer van het mes bevolen. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van de zaak en de psychische toestand van de verdachte.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.242445.21
Parketnummer vordering: 01.118337.20
Datum uitspraak: 23 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortedatum 1] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: P.I. Vught, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 december 2021 en 9 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 november 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 september 2021 te Helmond [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de keel/hals, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden en/of de keel/hals van die [slachtoffer] door te snijden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 september 2021 te Helmond [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de keel/hals, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden en/of de keel/hals van die [slachtoffer] door te snijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01.118337.20 is aangebracht bij vordering van 2 november 2021. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 23 december 2020 (bijlage 1).
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het bewijs
De bronnen.
1.
een dossier van de regiopolitie Eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Helmond, met documentcode 021220210948.3111, onderzoek Ywain, afgesloten d.d. 2 december 2021, aantal doorgenummerde bladzijden: 324. Dit dossier bevat een verzameling processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden;
2.
de stukken van het kabinet van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Inleiding.
Op 9 september 2021 omstreeks 13.30 uur komt bij de politie de melding binnen dat de vrouwelijke bewoner van de [adres 1] in haar woning, liggend in een plas bloed en met diepe verwondingen in haar hals, is aangetroffen. Meerdere hulpdiensten komen hierop ter plaatse en verlenen medische hulp aan het slachtoffer. Kort hierna ontvangt de politie een telefonische melding van de verdachte die verklaart dat hij zojuist zijn moeder om het leven heeft gebracht en dat hij in afwachting is van de politie om aangehouden te worden in zijn woning aan de [adres 2] . De gealarmeerde politie-eenheden treffen de verdachte vervolgens korte tijd later met bebloede handen voor zijn woning aan. Op verdenking van een levensdelict wordt de verdachte omstreeks 13.55 uur aangehouden. Bij de fouillering van de verdachte wordt een inklapbaar mes, met opgedroogd bloed op het heft en het lemmet, in zijn broekzak aangetroffen. Het slachtoffer is, ondanks pogingen van de hulpdiensten om haar leven te redden, omstreeks 13.58 uur komen te overlijden.
Onder leiding van de officier van justitie wordt hierop het strafrechtelijk onderzoek genaamd “Ywain” opgestart. Op grond van de onderzoeksbevindingen maakt de officier van justitie de verdachte primair het verwijt dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan moord en subsidiair aan doodslag van zijn moeder, mevrouw [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde moord.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van de tenlastegelegde moord, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Het oordeel van de rechtbank.

De bewijsmiddelen met betrekking tot het tenlastegelegde feit.
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, heeft de rechtbank acht geslagen op de hieronder uitgewerkte redengevende bewijsmiddelen die haar uit het onderhavige procesdossier zijn gebleken, te weten:
De melding bij de politie van het aantreffen van het slachtoffer

een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 9 september 2021, dossierpagina’s 67-68, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende het relaas van verbalisanten [naam 1] en [naam 2] :
(p. 67) Op 9 september 2021 omstreeks 13.40 uur ontvingen wij een melding over een slachtoffer dat met een snijwond in de hals in een plas bloed lag op de [adres 1] . Omstreeks 13.40 waren wij ter plaatse. Wij zagen dat het ambulance-personeel bezig was met een vrouw welke naast een grote plas bloed lag. Wij zagen dat de hals van de vrouw een diepe wond had. Wij hoorden om 13.58 uur dat het slachtoffer aan haar verwondingen was overleden.
Het forensisch overlijdensonderzoek en identificatie van het slachtoffer

een proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek plaats delict [adres 1] met bijlagen, opgemaakt d.d. 17 november 2021, bron 1, dossierpagina’s 110-117, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende het relaas van verbalisanten [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] :
(p. 110) Op 9 september 2021 om 15.00 uur kwamen wij voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [adres 1] . (p. 112) Door ons werd een vrouw op haar rug in de woonkamer aangetroffen. Bij haar hoofd lag een plas bloed. Bij de lijkschouw werd door de schouwarts bij het slachtoffer waargenomen:
  • een horizontale snijverwonding in haar hals;
  • de snijverwonding haar gehele luchtpijp in twee delen had gebracht;
  • de verwonding tot ver achter haar linkeroor doorliep.
(p. 110/111) De overledene bleek te zijn genaamd: [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] .
Het pathologisch onderzoek

een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 17 november 2021, met de titel “Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood” met bijlagen, opgemaakt door arts en forensisch patholoog [naam 6] , bron 1, dossierpagina’s 162-170, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
(p. 163)
Datum sectie:
11 september 2021.
(p. 164)
Overledene
[slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] .
(p. 168/169)
Interpretatie van resultaten
Bij forensisch pathologisch onderzoek betrof het een bejaarde vrouw met tekenen van medisch handelen. Bij sectie waren er meerdere letsels ten gevolge van scherprandig snijdende, deels scherppuntig stekende en deels scherppuntig krassende krachtsinwerkingen (snij-, steek- en krasletsels).
  • Het letsel aan de hals was het meest uitgebreid. Het aspect van het letsel bij sectie past bij tenminste 3 snijdende krachtsinwerkingen. Focaal was er eveneens een meer stekende component, waarvan niet gezegd kan worden of dit een extra krachtsinwerking bovenop dit minimumaantal betrof (3 snijletsels en 1 steekletsel), dan wel dat dit een onderdeel gevormd heeft van 1 van de snijletsels (2 snijletsels en 1 snij-steekletsel).
  • Ten gevolge van het letsel aan de hals is bloedverlies opgetreden alsook mogelijk inademing van bloed. Door bloedverlies en mogelijk ook door longfunctie-stoornissen (met door beide een verminderd aanbod van zuurstof aan de organen) is algehele weefselschade opgetreden. Deze kan het overlijden zonder meer verklaren. De aangetroffen ziekelijke afwijkingen aan het hart en de bloedvaten zullen (in mindere mate) bijgedragen hebben aan (de snelheid van) het overlijden.
  • Bij sectie waren er geringe aanwijzingen dat de aangetroffen letsels (tenminste deels) passen bij oplopen door een eenzijdig snijdend voorwerp.
  • Er werden geen stoffen aangetroffen die mogelijk het bewustzijn kunnen hebben beïnvloed voorafgaande aan/ten tijde van het overlijden.

Conclusie

Bij forensisch pathologisch onderzoek op het lichaam van [slachtoffer] , wordt het overlijden zonder meer verklaard door snij- (en mogelijk steek-)letsel aan de hals.
De aanhouding van de verdachte

een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 9 september 2021, bron 1, dossierpagina’s 72-73, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende het relaas van verbalisanten [naam 7] en [naam 8] :
(p. 72) Op 9 september 2021 omstreeks 13.53 uur kwamen wij ter plaatse op [adres 2] . Wij zagen dat ter hoogte van huisnummer [nummer] een man stond en op de bestraten voortuin voor de woning liep. Wij herkenden de man van een eerder opgezochte foto als [verdachte] . Wij zagen dat hij een blauw T-shirt aan had en dat zijn handen onder het bloed of een andere rode vloeistof zaten. Ik heb de verdachte vervolgens geboeid en hem om 13.55 uur medegedeeld dat hij was aangehouden. Ik vroeg of hij een mes bij zich (p. 73) had. Wij hoorden dat hij zei dat hij een mes in zijn rechter broekzak had zitten. Ik, [naam 7] , heb de verdachte vervolgens gefouilleerd en trof een inklapbaar mes in zijn rechterbroekzak aan. Ik zag dat er opgedroogd bloed op het heft in het zichtbare gedeelte van het lemmet zat.
De verklaring van verdachte

een proces-verbaal van verhoor verdachte toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring, opgemaakt door de rechter-commissaris d.d. 10 september 2021, bron 2, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende de verklaring van [verdachte] :
Het klopt dat ik gisteren [
de rechtbank begrijpt: 9 september 2021] rond de middag op de fiets naar de woning van mijn ouders ben gegaan. Ik had een zakmesje mee. Toen ik er voor de eerste keer naartoe ging, ben ik teruggegaan omdat ik het toch niet wilde doen. Toen ben ik naar huis gegaan en toen heb ik even op bed gelegen en kreeg ik visioenen dat ik toch mijn ouders moest uitschakelen. Ik heb stemmen gehad. De stemmen zeiden niet dat ik het moest doen, maar hoe het eruit kwam te zien in de toekomst. Ik ging toch wraak nemen. Ik had geen sleutel van de deur. Ik ben gewoon aan gaan bellen. Mijn moeder had de deur open gemaakt. Toen ben ik naar binnen gelopen en trof ik alleen mijn moeder aan. Ik wilde ze eigenlijk alle twee steken en van ze alle twee af zijn, maar toen bleek mijn vader er niet te zijn. Ik kwam naar binnen en vroeg: “waar is [persoon 1] ”. [persoon 1] is mijn vader. [persoon 1] was er niet, dus ik wilde gaan. Maar toen dacht ik “dan maar alleen mijn moeder, dan moet [persoon 1] maar een andere keer”. Toen heb ik het mesje heel snel gepakt, open gedaan, niks gezegd en de keel van mijn moeder doorgesneden. Toen ben ik naar huis gegaan. U vraagt mij of ik het mes mee naar huis heb genomen. Ja, die heb ik in mijn broekzak laten zitten en die heeft de politie eruit gehaald. Dat is het mesje waarmee ik het gedaan heb. U vraagt mij of u het goed heeft begrepen dat ik mijn vader en moeder wilde doden toen ik naar ze toe fietste. Ja, ik voelde die verplichting. U vraagt mij of ik eerder deze gedachte heb gehad. Ja, heel vaak. Ik dacht: “hun tijd komt wel”.

een proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt d.d. 16 september 2021, bron 1, dossierpagina’s 301-324, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende de verklaring van [verdachte] :
(p. 310) Ik ben op 9 september [
de rechtbank begrijpt: 9 september 2021] denk om een uur of één in de middag of zo, ik weet het niet, zeker naar mijn ouders gefietst. (p. 311) Ik was toen tegenover het spoorwegovergang. Ik denk “ik doe het niet”. (p. 310) Ik ben naar huis gefietst en ben op mijn bed gaan liggen. (p. 313) Dat duurde 10 minuten. (p. 311) Ik heb er toen nog eens over nagedacht. Ik vond het beter, aangezien wat ze met me allemaal hebben geflikt, om het zo op te lossen. Toen ik voor de tweede keer op de fiets stapte dacht ik “daar gaat mijn toekomst”, omdat je weet wat voor consequenties dat kan hebben. (p. 317) Ik had een smoesje dat ik een slijptol kwam ophalen. Toen heb ik het mes uitgehaald en opengetrokken en haar aangevallen en zo op de grond komen liggen. (p. 318) Ik heb haar één keer de keel open gestoken en toen dacht ik dat ze zou blijven leven en toen heb ik nog een stuk in de keel gesneden. (p. 317) Er kwam nog vrij weinig bloed uit en mijn vader zou ieder moment terug kunnen komen. Toen heb ik haar nog een keer gesneden om zeker te weten dat ze dood zou bloeden. Ik ben toen naar huis gefietst.

Bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs.
Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde ‘moord’ moet er onder meer sprake zijn van “voorbedachten rade”. Daarvoor moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hierdoor moet hij gelegenheid hebben gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij het gewicht moet worden bepaald van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag die haar voorligt de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen.
In de beleving van de verdachte hebben zijn ouders hem altijd benadeeld. Dat heeft bij de verdachte er toe geleid dat al eerder de gedachte bij hem opkwam om zijn ouders te doden. Op de bewuste dag is de verdachte met dat doel en gewapend met een mes naar de woning van zijn ouders gefietst. Op weg naar de woning van zijn ouders heeft de verdachte in eerste instantie afgezien van zijn voorgenomen daad en is hij teruggekeerd naar zijn woning. Verdachte heeft toen naar eigen zeggen zo’n tien minuten op zijn bed gelegen, heeft er nog eens over nagedacht, en heeft toen besloten om toch over te gaan tot zijn voorgenomen daad. Gewapend met een mes is hij voor een tweede keer naar de woning van zijn ouders gefietst en dacht op dat moment “daar gaat mijn toekomst”. Aangekomen bij de woning van zijn ouders liet zijn moeder hem binnen. In de woning constateerde de verdachte dat zijn vader er niet was en heeft er toen bewust voor gekozen om dan maar alléén zijn moeder te doden. Om er zeker van te zijn dat zijn moeder snel en daadwerkelijk kwam te overlijden heeft hij eerst in haar hals gestoken en daarna meermalen in haar hals gesneden. Verdachte heeft vervolgens de woning verlaten en heeft nog even in de trappengang van het appartementencomplex gewacht op de komst van zijn vader. Nadat de verdachte door een getuige werd aangesproken, heeft hij vervolgens het complex alsnog verlaten.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte met enige vorm van planmatigheid en met een vooropgezet plan heeft gehandeld. Verdachte heeft een mes meegenomen en is de woning van zijn ouders binnen gegaan. Verdachte heeft zich gedurende enige tijd (kunnen) beraden op zijn voorgenomen besluit en heeft niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Zo is verdachte de eerste keer niet over willen gaan tot zijn voorgenomen daad, is terug gekeerd naar huis en heeft er daar nog eens over nagedacht en uiteindelijk de keuze gemaakt om zijn voorgenomen daad uit te voeren. Bovendien heeft de verdachte de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en heeft zich daarvan rekenschap gegeven. Zo wist de verdachte, zoals hij zelf aangaf, dat zijn toekomst als gevolg van zijn voorgenomen daad verloren zou gaan. Gelet hierop is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Feiten en omstandigheden die als contra-indicaties voor het tegendeel pleiten zijn de rechtbank niet gebleken. De omstandigheid dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit leed aan een stoornis, waardoor de keuzevrijheid van verdachte zodanig was aangetast dat het feit hem niet kan worden toegerekend, sluit niet uit dat er sprake is van voorbedachten rade in vorenbedoelde zin. Ook in de overweging van de verdachte “dat hij dit moest doen” ziet de rechtbank – anders dan de verdediging – geen contra indictie voor het bestaan van een voorbedachte raad. De aanleiding om deze daad te verrichten en de planmatigheid zoals hiervoor omschreven zijn immers twee verschillende zaken. De door de raadsman aangehaalde uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 juli 2021 kan evenmin leiden tot een ander oordeel, aangezien de feiten en omstandigheden die besloten liggen in het oordeel van die rechtbank wezenlijk anders liggen dan in de onderhavige zaak van de verdachte. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman en komt tot een bewezenverklaring als na te melden.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen – bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen – komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 9 september 2021 te Helmond, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een mes in de keel/hals van die [slachtoffer] te steken en de keel/hals van die [slachtoffer] door te snijden.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de op 14 januari 2021 door psycholoog [naam 9] en psychiater [naam 10] uitgebrachte rapporten omtrent de verdachte.
De conclusie van de
psycholoogluidt – voor zover hier van belang – onder meer en zakelijk weergegeven het navolgende in:
Betrokkene is lijdende aan schizofrenie. Daarnaast is sprake van een stoornis in het gebruik van stimulantium (speed). Beide stoornissen waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen. De dag van het tenlastegelegde wordt betrokkene naar eigen zeggen onrustig wakker. Al langere tijd leeft bij hem het idee dat zijn ouders schuldig zijn aan het in zijn ogen miserabele leven dat hij leidt. Er moet dan ook gesproken worden van duidelijk op de voorgrond staande paranoïde benadelingswanen. Naar de mening van ondergetekende is de invloed van de stoornis en dan concreet de paranoïde benadelingswanen zo groot, dat betrokkene niet in staat was om zijn wil in vrijheid te bepalen. Het advies is dan ook om hem het tenlastegelegde in zijn geheel niet toe te rekenen.
De conclusie van de
psychiaterluidt – voor zover hier van belang – onder meer en zakelijk weergegeven het navolgende in:
Bij betrokkene is sprake van schizofrenie (van het onafgebroken type), een stoornis in het gebruik van amfetamines (matig-ernstig) en epilepsie (in remissie met behulp van medicatie). Dit was ook in aanloop naar het tenlastegelegde het geval. Betrokkene was bovendien floride psychotisch. Dit beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Betrokkene was als gevolg van zijn ernstige verwardheidstoestand, desorganisatie en ernstige gestoorde realiteitstoetsing, niet meer in staat sturing te geven aan zijn voelen, denken of handelen. Onderzoeker adviseert uw rechtscollege betrokkene het tenlastegelegde niet toe te rekenen op basis van het floride psychotische toestandsbeeld in aanloop en ten tijde van het tenlastegelegde. Betrokkene heeft weliswaar (naar verluidt minimaal een etmaal eerder) speed genomen, maar dit maakt integraal onderdeel uit van de ernstige psychotische stoornis en heeft naar alle waarschijnlijkheid geen majeure rol gespeeld in de doorwerking.
De rechtbank is van oordeel dat genoemde deskundigenrapporten op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke motivering. De rechtbank neemt de conclusies en de adviezen van de deskundigen dan ook over en maakt deze tot de hare. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte niet strafbaar is, omdat het bewezenverklaarde feit hem wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.
De oplegging van maatregelen.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van ongemaximeerde duur (bijlage 2).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord door zijn moeder op een gruwelijke wijze van het leven te beroven. Met deze daad heeft de verdachte zijn moeder het meest fundamentele bezit, namelijk het recht om te leven, ontnomen en heeft hij een groot en onherstelbaar verlies en veel verdriet toegebracht aan de nabestaanden. Uit de verklaringen die door of namens hen op de zitting zijn voorgelezen blijkt dat zij het tot op de dag van vandaag zeer moeilijk hebben met dit grote verlies. Hun leven is door het overlijden van hun echtgenote, moeder, zus en tante ingrijpend veranderd en zij voelen het gemis dagelijks. Voor allen die bij het gezin betrokken zijn, moet de schok enorm zijn geweest. Bovendien brengen strafbare feiten als het onderhavige schok en onrust teweeg in de samenleving.
De rechtbank heeft reeds hiervoor geoordeeld dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat het bewezenverklaarde feit de verdachte wegens die stoornis niet kan worden toegerekend. Dat oordeel brengt met zich mee dat aan verdachte enkel een strafrechtelijke maatregel kan worden opgelegd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of een dergelijke maatregel aangewezen is. Bij de beantwoording van die vraag heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de conclusies en adviezen van voornoemde gedragsdeskundigen die zijn neergelegd in de reeds hiervoor aangehaalde rapporten.
De conclusie van de
psycholoogluidt – voor zover hier van belang – onder meer en zakelijk weergegeven het navolgende in:
Betrokkene is een in de kern angstige, paranoïde man die zich snel benadeeld en bedreigd voelt. Verder ontbreekt het hem aan probleembesef, laat staan -inzicht. Er zijn helaas geen beschermende functies in de persoonlijkheid of het functioneren aan te wijzen. De invloed van de stoornis is alles bepalend geweest. Indien onbehandeld moet het gevaar op herhaling als het gaat om ernstig agressief gedrag richting personen die opgenomen zijn in betrokkenes waansysteem, als groot worden ingeschat. De stoornis van betrokkene dient in de eerste plaats medicamenteus behandeld te worden. Na stabilisatie kan toegewerkt worden naar het vergroten van het ziektebesef, rondom zowel de schizofrene stoornis als de stoornis in het gebruik van speed. Bij langdurige stabilisatie zal er aandacht besteed moeten worden aan welke prothesevorming betrokkene in de toekomst nodig heeft teneinde psychisch stabiel te blijven functioneren. Momenteel is het nog niet goed in te schatten wat haalbaar is voor betrokkene als het gaat om vervolgvoorziening. Gezien het grote gevaar op herhaling, het gebrek aan ziektebesef en in het verlengde daarvan de al langere bestaande zorgmijdend houding, is een voorwaardelijk juridisch kader niet haalbaar. Het advies is dan ook om aan betrokkene de maatregel van een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
De conclusie van de
psychiaterluidt – voor zover hier van belang – onder meer en zakelijk weergegeven het navolgende in:
Er is sprake van een chronisch psychotische stoornis met een wisselend beloop, gepaard gaand met wanen en hallucinaties, desorganisatie, paranoïde, angsten en dysforie. Er is sprake van een stoornis in amfetamines en mogelijk ook problematisch gebruik van andere middelen. Er is nauwelijks probleembesef en geen -inzicht. Betrokkene is een zorgwekkende zorgmijder en is sterk gericht op autonomie en het voeren van zijn eigen regie. Hij heeft een zeer uitgebreide psychiatrische voorgeschiedenis, waaronder meerdere en gedwongen opnames, met een geringe behandelresponsiviteit. Betrokkene is meerdere malen in aanraking gekomen met politie en justitie, onder meer in verband met (weliswaar minder ernstige) geweldsdelicten. Betrokkene is weinig invoelbaar en het tenlastegelegde lijkt voor eenieder onverwacht. Er zijn nauwelijks of geen beschermende factoren. Betrokkene lijdt een sociaal arm en teruggetrokken bestaan, heeft nauwelijks netwerk en geen dagbesteding. Het recidiverisico wordt zowel klinisch als op basis van semigestructureerde risicotaxatie instrumenten ingeschat als hoog. Onderzoeker adviseert tot het opleggen van de maatregel van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Een langdurige intensieve behandeling in een hoog beveiligingsniveau wordt noodzakelijk geacht om het recidiverisico te beteugelen. Hierbij wordt in eerste instantie gedacht aan klinisch verblijf, met als voornaamste doelstellingen psychosebehandeling en stabilisatie, door onder meer instellen op medicatie en het bieden van structuur en abstinentie. Een behandeling in een minder stringent dan wel voorwaardelijk kader wordt als niet haalbaar ingeschat, gezien het gebrekkige probleembesef en -inzicht, het zich bij herhaling niet kunnen houden aan voorwaarden, de aard en ernst van de psychische stoornis en het tenlastegelegde en het als hoog ingeschatte recidiverisico.
De rechtbank is van oordeel dat bovenstaande conclusies en adviezen van de deskundigen op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en gedragen worden door een deugdelijke en inzichtelijke motivering. De rechtbank neemt dan ook deze conclusies en de adviezen van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Gelet op de conclusies en adviezen van de deskundigen en mede gezien de ernst van het feit en de problematiek van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is en zal deze dan ook aan de verdachte opleggen. Aan de wettelijke vereisten daartoe is voldaan, nu bij verdachte ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde feit sprake was van een ziekelijke stoornis en het door verdachte begane strafbare feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, terwijl de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist. De rechtbank acht, gelet op de hevige problematiek van verdachte en voornoemde adviezen van de deskundigen, verpleging van overheidswege noodzakelijk. De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De vorderingen van de benadeelde partijen [persoon 2] en [persoon 3] .
De benadeelde partijen [persoon 2] en [persoon 3] hebben respectievelijk een bedrag van € 20.000,00 en € 17.500,00 aan affectieschade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de vorderingen in zijn geheel zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Op 1 januari 2019 is de “Wet affectieschade en verplaatste schade” in werking getreden. Op grond van deze wet is voor de in die wet genoemde nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen. Voor de toekenning van affectieschade gelden de bedragen genoemd in het “Besluit vergoeding affectieschade”. In beginsel is de rechtbank aan die bedragen gebonden, behoudens de gevallen waarin de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid of gronden tot matiging daaraan in de weg staan.
In het “Besluit vergoeding affectieschade” is bepaald dat de echtgenoot van een overledene (in het onderhavige geval [persoon 2] ) recht heeft op € 20.000,00 en dat het
meerderjarige niet-thuiswonende kind (in het onderhavige geval [persoon 3] ) recht heeft op € 17.500,00. De rechtbank zijn geen feiten en omstandigheden gebleken die tot matiging of afwijzing van de gevorderde bedragen zouden moeten leiden. De rechtbank zal daarom de door de benadeelde partijen gevorderde bedragen toekennen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor de hiervoor toegewezen bedragen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de hiervoor genoemde nabestaanden van het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot de dag der algehele voldoening. Het is de vraag of verdachte aan zijn betalingsverplichtingen zal kunnen voldoen, gelet op de opgelegde maatregel en zijn beperkte verdiencapaciteiten in het verleden en in de toekomst. Gelet op de persoon van verdachte en de bijzondere omstandigheden van deze zaak, acht de rechtbank het passend de duur van de gijzeling op maximaal één dag te bepalen.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Het beslag.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring gevorderd van het onder verdachte in beslag genomen mes.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt dat de verdachte het bewezenverklaarde feit met het hieronder vermelde in beslag genomen en niet teruggegeven mes heeft gepleegd. Het mes zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden afgewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Door de verdediging is geen standpunt ingenomen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat de vordering voldoet aan alle wettelijke eisen, dat krachtens de wettelijke bepalingen zij bevoegd is tot behandeling van deze vordering en dat uit onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden zijn gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Daarmee kan in beginsel de tenuitvoerlegging van de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde straf gelast worden. De rechtbank zal in dit geval daartoe niet overgaan. Daartoe overweegt de rechtbank dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor het feit in de hoofdzaak en dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd. Gelet hierop acht de rechtbank het niet opportuun om de tenuitvoerlegging van de aan verdachte opgelegde voorwaardelijke straf te gelasten. De rechtbank zal daarom de vordering van de officier van justitie afwijzen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 60a en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het
primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezenzoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert het misdrijf:
moord
verklaart
verdachtehiervoor
niet strafbaaren
ontslaat hem van alle rechtsvervolging;
legt op de volgende maatregelen:
 de
maatregel van terbeschikkingstelling metbevel tot
verpleging van overheidswege;

legtaan de verdachte
op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [persoon 2] , van een bedrag van € 20.000,00.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 1 dag. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [persoon 2] , van een bedrag van
€ 20.000,00, bestaande uit immateriële schade.
De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

legtaan de verdachte
op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van

[persoon 3] , van een bedrag van € 17.500,00.

Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 1 dag. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [persoon 3] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [persoon 3] , van een bedrag van
€ 17.500,00 bestaande uit immateriële schade.
De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

onttrekking aan het verkeer vanhet inbeslaggenomen goed, te weten:
een mes(goednummer 1844652).
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:

wijst af de vorderingmet parketnummer 01.118337.20 van de officier van justitie
d.d. 2 november 2021.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. Waals, voorzitter,
mr. M.J.M.A. van der Put en mr. M.R.A. de Werd, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 23 maart 2022.