Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
[gedaagde 3],
1. De procedure
- het tussenvonnis van 23 juni 2021
- de akte overlegging productie 23 van [eisers] van 7 oktober 2021
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 7 oktober 2021, met aangehecht de spreekaantekeningen van mr. Olden en mr. Van Hoey Smith.
2.Kern van het geschil
3.De feiten / tijdlijn
1 maart 2018 heeft zij geadviseerd over de vermogensgelijktrekking van de kinderen (bijlage DL 3 bij dagvaarding). [gedaagden] heeft toen drie opties gepresenteerd. De tweede optie betrof de optie ‘Schenking onder Last’.
4.Het geschil
,indien de algemene voorwaarden van toepassing zijn op de opdracht, deze algemene voorwaarden te vernietigen, althans het vervalbeding te vernietigen, althans voor recht te verklaren dat een beroep op het vervalbeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is;
5.De beoordeling
16 mei 2013 (bijlagen 1 en 2 bij conclusie van antwoord) betrekking hebben op opdrachten van H.P.L. Metals en H.P.L. Beheer (de ondernemingen van de heer [eiser 1] ) aan [gedaagde 2] . Op deze opdrachten heeft [gedaagde 2] haar algemene voorwaarden van toepassing verklaard. In de opdrachtbevestigingen staat vermeld dat een exemplaar van de algemene voorwaarden wordt bijgevoegd. [D] heeft ter zitting bevestigd dat er in de periode waarin hij werkzaam was bij [gedaagde 2] , algemene voorwaarden werden meegestuurd naar klanten. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de heer [eiser 1] deze voorwaarden (als bestuurder van H.P.L. Metals en H.P.L. Beheer) heeft ontvangen en dat hij hiervan kennis heeft kunnen nemen, voordat de onderhavige opdracht door [eisers] werd verstrekt.
elkedienstverlening door [bedrijf] . Daarbij zijn geen werkzaamheden uitgezonderd. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake was van een langdurige handelsrelatie waarbij de werkzaamheden van [gedaagden] voor [eisers] , zowel zakelijk als privé, met elkaar verweven waren. De heer [eiser 1] heeft dit niet alleen tijdens de mondelinge behandeling beaamd, maar dit blijkt ook uit de stukken die partijen in het geding hebben gebracht. Dit gold ook voor de onderhavige opdracht. De rechtbank verwijst naar de e-mailcorrespondentie, overgelegd als bijlage DL 2 bij dagvaarding. Hierin staat dat [gedaagden] zou gaan bekijken welke stappen gezet moesten worden om de aandelen van Delco door [eiser 1] te laten schenken aan zijn kinderen met toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling, en hoe de overeenstemming met de fiscus gebruikt kon worden om de vermogensverschillen tussen de kinderen op te lossen. De daarmee gepaard gaande werkzaamheden betroffen niet alleen het opstellen van jaarrekeningen en formaliteiten rondom de benodigde juridische splitsing, maar ook het opstellen en invullen van een schenkingsakte. In de e-mails die in die periode door [gedaagde 2] aan [D] zijn gestuurd, voorafgaand aan de mondelinge opdrachtverstrekking, schrijft [gedaagde 2] steeds dat op haar dienstverlening haar algemene voorwaarden van toepassing zijn. Gesteld noch gebleken is dat [eisers] bezwaar heeft gemaakt tegen de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden op de onderhavige opdracht. Op grond van voorgaande overwegingen oordeelt de rechtbank dan ook dat [eisers] (stilzwijgend) heeft ingestemd met de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden op deze overeenkomst.
10 oktober 2019 en [eisers] voor 11 oktober 2020 geen juridische actie heeft ondernomen. [eisers] stelt hier tegenover dat het vervalbeding vernietigbaar is omdat het onredelijk bezwarend is, althans dat een beroep op dit beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
[gedaagde 2] heeft haar facturen ook gericht aan de vennootschappen van [eisers] De rechtbank verwijst naar bijlage 20 bij de dagvaarding. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [eisers] niet als consument kan worden aangemerkt, zodat aan hem geen beroep op artikel 6:237 BW toekomt.
Duidelijk is dat [gedaagde 2] , [gedaagde 1] en [gedaagde 3] niet hebben gehandeld zoals van een redelijke bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mocht worden verwacht en dat zij hun zorgplicht hebben geschonden. Zij zijn in beginsel hoofdelijk aansprakelijk voor de schade op grond van artikel 6:102 BW; [gedaagde 2] op grond van wanprestatie en [gedaagde 1] en [gedaagde 3] op grond van onrechtmatige daad. Als vast komt te staan dat de schade uit de wanprestatie en de onrechtmatige daad dezelfde schade is, kan de in punt 4.1. sub 2 gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen.
De stelplicht en de bewijslast van het causaal verband rusten ingevolge de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op [eisers]
In het geval dat [eisers] het advies niet gevolgd had, was hij niet geconfronteerd geweest met een acute IB-heffing ter hoogte van € 526.000,-. Hij had dan betaling van de IB kunnen uitstellen tot het moment van het overlijden van hem of zijn vrouw.
Relevant is de datum van 1 januari 2017. Deze datum is als peildatum gekozen om de vermogensongelijkheid tussen de 3 kinderen op te heffen. Dat wil zeggen dat wordt uitgegaan van de omvang van de vermogens van de 3 kinderen op die datum die gelijk moeten worden getrokken. Deze peildatum geldt nog steeds.")[eisers] heeft weliswaar gesteld dat er voldoende alternatieven waren om tot opheffing van die vermogensongelijkheid te komen, maar hij heeft dat verder nog niet concreet onderbouwd, laat staan dat hij zich heeft uitgelaten over de daaraan verbonden kosten en overige financiële en fiscale consequenties. Hij zal daarom in de gelegenheid worden gesteld nader te onderbouwen dat en waarom hij bij wetenschap van de gevolgen van het vonnis in augustus 2018 niet overgegaan zou zijn tot het volgen van het advies van [gedaagden] en waarvoor hij dan wel zou hebben gekozen, met hetzelfde resultaat van vermogensgelijktrekking per 1 januari 2017.
4 mei 2022voor het nemen van een akte door [eisers] , waarna [gedaagden] op haar beurt op een termijn van 6 weken een antwoordakte kan nemen.
6.De beslissing
woensdag 4 mei 2022 voor het nemen van een akte door [eisers] zoals in punt 5.29. weergegeven, waarna [gedaagden] op haar beurt op een termijn van 6 weken een akte mag nemen;