ECLI:NL:RBOBR:2022:1026

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
01/205683-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en roekeloos rijgedrag met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van diefstal met geweld van een auto en roekeloos rijgedrag dat leidde tot de dood van een ander. De verdachte heeft op 1 augustus 2021 in Erp, binnen de gemeente Meijerijstad, een Range Rover Evoque gestolen door de bestuurder met geweld uit de auto te trekken. Na de diefstal heeft hij met de gestolen auto een dollemansrit gemaakt naar 's-Hertogenbosch, waar hij met een snelheid van 110,7 km/u door een rood verkeerslicht reed en in botsing kwam met een BMW. De bestuurder van de BMW, [slachtoffer 2], kwam hierbij om het leven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte in overweging is genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een staat van emotionele ontregeling verkeerde, maar niet volledig ontoerekeningsvatbaar was. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], voor de geleden schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.205683.21
Datum uitspraak: 22 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [adres 3] ,
thans gedetineerd te: P.I. Vught, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 november 2021, 18 januari 2022 en 8 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 september 2021.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 8 maart 2022 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 1 augustus 2021 te Erp, binnen de gemeente Meijerijstad, althans in Nederland,
op de openbare weg, te weten de Bosscheweg (N279),
een personenauto (merk Range Rover Evoque, [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- op de motorkap van die personenauto te springen en/of
- (vervolgens) het portier van de bestuurderszijde open te trekken en/of
- die [slachtoffer 1] beet te pakken en/of
- de riem van die [slachtoffer 1] los te maken en/of
- die [slachtoffer 1] (met geweld) uit de auto te trekken en/of
- die [slachtoffer 1] (dreigend) de woorden toe te voegen dat hij uit zijn auto moest.
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 1 augustus 2021 te ’s-Hertogenbosch, althans in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Range Rover), daarmede rijdende over de weg, de Zandzuigerstraat en/of de kruising van de Zandzuigerstraat met de Bruistensingel,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam te handelen als volgt:
verdachte heeft, terwijl hij reed met een snelheid van 110,7 km/uur, althans terwijl hij reed met een aanzienlijk hogere snelheid dan de toen aldaar toegestane maximum snelheid van 50 km/uur,
rijdende over de Zandzuigerstraat en gekomen bij de kruising met de Bruistensingel,
het voor hem (op die kruising) geldende rode stoplicht genegeerd en/of is door rood licht gereden en/of
zich er niet of in onvoldoende mate van vergewist dat er zich geen (andere) verkeersdeelnemers op de kruising van de Zandzuigerstraat met de Bruistensingel bevonden (komende uit de richting van de Bruistensingel) en/of die kruising vrij was van enig verkeer en/of
is (vervolgens) het kruisingsvlak met de Bruistensingel op gereden en/of
(op die kruising) geen voorrang verleend aan de voor hem, verdachte, van rechts (uit de richting van de Bruistensingel) komende, personenauto (merk BMW) en/of
waardoor verdachte op die kruising met zijn personenauto tegen een voor hem van rechts (uit de richting van de Bruistensingel) komende personenauto (merk BMW) is gebotst/gereden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] , zijnde de bestuurder van die personenauto merk BMW) werd gedood,
zulks terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 1 augustus 2021 omstreeks 08.17 uur kregen verbalisanten van de eenheid Oost Brabant een melding van de diefstal met geweld van een personenauto, een Range-Rover. Een man had de bestuurder van de Range-Rover (aangever [slachtoffer 1] ) uit de auto getrokken en was vervolgens weggereden in de richting van Veghel. Een andere auto, een Mercedes-Benz op naam van [verdachte] , werd vlakbij in de berm aangetroffen. In die Mercedes-Benz werd een portemonnee aangetroffen met een rijbewijs op naam van [verdachte] . Aan aangever [slachtoffer 1] werd een foto getoond van het rijbewijs. Aangever verklaarde dat dit de man betrof die zijn auto had weggenomen.
Korte tijd later op diezelfde zondag 1 augustus 2021 vond omstreeks 08:26 uur op de kruising van de wegen Zandzuigerstraat-Bruistensingel-Hervensebaan te ’s-Hertogenbosch een verkeersongeval met dodelijke afloop plaats. Bij voornoemd ongeval was een personenauto van het merk Range-Rover betrokken en een personenauto van het merk BMW. De bestuurder van de Range-Rover had de plaats van het ongeval verlaten door in te stappen in een ander voertuig. Korte tijd later werd duidelijk dat het bleek te gaan om [verdachte] , die even tevoren de Range-Rover van aangever [slachtoffer 1] zou hebben gestolen. De bestuurder van de bij het ongeval betrokken BMW, [slachtoffer 2] , is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
Aan verdachte wordt thans verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld (
feit 1) en overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander werd gedood en waarbij verdachte verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8 WVW (
feit 2).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen verklaard kunnen worden, met uitzondering van de onder feit 2 ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid van gebruik van een middel als bedoeld in artikel 8 WVW. Ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging heeft de officier van justitie verzocht verdachte partieel vrij te spreken.
Het standpunt van de verdediging.
Voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 1 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte van dit feit vrijgesproken dient te worden, omdat niet bewezen verklaard kan worden dat verdachte schuld (in de zin van artikel 6 WVW) aan het ongeval heeft gehad. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat het rijgedrag van verdachte hem niet in strafrechtelijke zin te verwijten valt, aangezien dit rijgedrag volledig werd veroorzaakt door de psychotische decompensatie die verdachte op dat moment doormaakte.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht verdachte ten aanzien van feit 2 partieel vrij te spreken van de in de tenlastelegging opgenomen strafverzwarende omstandigheid.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank zal hieronder de bewijsmiddelen weergeven die voor het bewijs van belang zijn. De rechtbank heeft ervoor gekozen deze op onderdelen in meer uitgebreide vorm weer te geven dan strikt genomen voor het bewijs noodzakelijk is.
T.a.v. feit 1:
een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 1 augustus 2021 (p. 78 e.v.) voor zover inhoudende:Ik doe aangifte van diefstal met geweld van mijn voertuig, een zwarte Range Rover Evoque met het [kenteken 1] , op de Bosscheweg te Erp binnen de gemeente Meierijstad. Vandaag, zondag 1 augustus 2021, rond 08.00 uur ging ik vanuit huis met voornoemde auto weg. Toen ik op de N279 vanuit Veghel richting Helmond reed, zag ik dat er voor me twee auto's langzamer gingen rijden. Ik moest daar voor afremmen. Opeens zag ik een man voor mijn auto springen. Die man sprong letterlijk op mijn motorkap. Ik zag dat hij een ruiterwisser vastpakte. Ik zag toen dat die man aan mijn kant, de bestuurderszijde, de portier open trok. Direct daarop zag en voelde ik dat die man mij beetpakte. Ik zag dat die man de gordel om mijn middel losmaakte. Direct daarop trok die man mij met geweld uit mijn auto. Ik zag dat die man direct op de bestuurdersplek plaatsnam. De motor van de auto liep nog tijdens dit voorval. Ik zag dat die man in mijn auto direct weg reed in de richting van Den Bosch.
Door zijn houding en gezichtsuitdrukking heb ik me ook niet verweerd of iets dergelijks. Ik was op dat moment erg geschrokken en was bang. Vervolgens toonde de politie mij een rijbewijs. Op dit rijbewijs zag ik direct dat de persoon op de foto voor 100% de man betrof die net daarvoor mijn auto had meegenomen.
Een proces-verbaal van bevindingen uitwerking verhoor verdachte, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] d.d. 21 oktober 2021 (p. 34 e.v.) voor zover inhoudende:p.52-53
Op 31 juli ben ik om zeven uur 's avonds naar Amsterdam gereden. Ik had een kamer geboekt bij Hotel New Sensory of zoiets. Daar bleek dat ik de verkeerde datum had geboekt waardoor ik dus niet daar kon overnachten.
p.54
Toen ben ik weer teruggereden naar, richting Eindhoven. Ja ik moest iets, en ik ben eigenlijk de hele nacht doorgereden. En, ja tot ik op een gegeven moment richting Eindhoven was en merkte dat ik niet welkom was ofzo in Eindhoven door bepaalde gevoelens. En daardoor ook overstuur raakte ofzo.
Ik kwam rond vijf, zes uur weer in Eindhoven aan.
Over de terugreis had ik wel eventjes gedaan want ik had niks te drinken, ik heb niks gegeten. Dus ik had eigenlijk niet goed voor mezelf gezorgd.
Weinig gedronken, weinig gedronken, ja of, ja weinig water gedronken. Weinig, weinig.. Dus ja dat betreft natuurlijk, was voor mij allemaal vrij paniekerig. Want het zat natuurlijk best hoog wat er allemaal afgespeeld was de laatste dagen. Dus om al die ballen hoog te houden, ja was een behoorlijke klus.
p.55
In Eindhoven ben ik rond gaan rijden en ik wist eigenlijk niet meer waar ik naar toe moest.
In eerste instantie was ik met mijn auto, een Mercedes. Iets met [kenteken 2] ofzo.
p. 56
Op een gegeven moment ben ik overstuur geraakt. En, ja dat ik op een gegeven moment een waanidee kreeg dat ze me kwamen halen. Ze zaten me te achtervolgen, laat ik het zo zeggen.
Want ik kreeg het gevoel dat ik dus vermoord werd.
Toen ben ik over bepaalde grenzen heen gegaan.
Want ik reed te hard en, ja. Op een gegeven moment heb ik mijn auto ergens tegen de stoeprand aan kapot gereden, waardoor mijn auto in de berm belandde. En ik merkte dat ze er aan kwamen, bepaalde gedachtes. Dus ik raakte in paniek, kon geen kant op en, ik heb verschillende mensen gevraagd op een gegeven moment of ze mij wouden helpen maar ze reden gewoon door.
Dus op een gegeven moment ja, toen heb ik gewoon een persoon uit de auto, ja gedwongen zeg maar om uit te stappen. En ben zelf met die auto gaan rijden. Dat was een Landrover.
p. 57
Ik heb hem eigenlijk gewoon behoorlijk overrompeld en uit zijn auto beetje…. Ja eigenlijk wel getrokken, gedwongen, wel. Ik heb verder niet geslagen. Maar ja het ging natuurlijk ook niet liefdadig. Het was vooral een beetje, hoe zeg je dat, ja gewoon precies hoe ik het zeg eigenlijk. Gedwongen.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte i.h.k.v. toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring d.d. 4 augustus 2021 (los, 4 pag.), voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik gestopt ben met mijn Mercedes. Dit was omdat mijn velg kapot was,
ik was tegen een stoeprand gereden. Dit is niet gebeurd op de plek waar mijn auto tot
stilstand kwam. U vraagt mij of het klopt dat ik de bestuurder van een Range Rover beet heb
gepakt, zijn gordel heb losgemaakt en hem uit de auto heb getrokken. Het losmaken van de
gordel weet ik niet meer, de rest klopt wel. U vraagt mij waarom ik dat gedaan heb. Ik was in paniek. Ik heb om hulp gevraagd. Ik was bang dat anderen mij iets aan zouden doen. Ik heb dat in het verleden vaker gehad. Ik wilde vluchten met de auto. Ik was mij niet bewust voor wie ik wilde vluchten.
T.a.v. feit 2:
Een proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] d.d.
19 oktober 2021 (p. 177 e.v.) voor zover inhoudende:Het ongeval vond plaats op het kruisingsvlak van de voor het openbaar verkeer openstaande wegen Zandzuigerstraat - Bruistensingel - Hervensebaan, plaatselijk gelegen binnen de bebouwde kom van 's -Hertogenbosch in de gemeente 's -Hertogenbosch.
De wettelijk toegestane maximum snelheid bedroeg 50 km/h.
Bij dit ongeval waren betrokken:
• Een personenauto van het merk: Land Rover, type: Range Rover Evoque, kleur zwart,
kenteken: [kenteken 1]
• Een personenauto van het merk: BMW, type: 320i, kleur wit, kenteken: [kenteken 3]
Uit de verkregen logbestanden van de verkeersregelinstallatie bleek dat er ten
tijde van het ongeval verkeersregeling op de kruising plaats vond. Tevens bleek uit de logbestanden dat er geen storingen waren geregistreerd die van invloed zouden kunnen zijn geweest op de oorzaak dan wel de toedracht van het ongeval.
Door mij, [verbalisant 3] , werden de verkregen logbestanden onderzocht. Uit dit onderzoek is mij gebleken dat het verkeerslicht bestemd voor de bestuurder van de Land Rover, rood licht uitstraalde toen de bestuurder van de BMW het kruisingsvlak op reed. (zie 4.1.2)
Uit de logbestanden bleek dat het verkeerslicht bestemd voor de bestuurder van de BMW, geel licht uitstraalde toen de bestuurder van de BMW het kruisingsvlak op reed. (zie 4.1.2)
Op het moment van de aanrijding was het daglicht, het tijdstip was 08:27 uur.
De weersgesteldheid ten tijde van het ongeval was droog.
Het wegdek van alle genoemde wegen was verhard, bestond uit bitumen en de wegen waren droog.
4.1.2
Proefnemingen / berekeningenDoor [verbalisant 6] , behorende tot de Opsporing Team Verkeer van de eenheid Oost-Brabant, werden bij de wegbeheerder van de gemeente 's-Hertogenbosch, videobeelden opgevraagd van de route die de bestuurder van de Land Rover gereden kon hebben.
Uit deze beelden bleek dat de bestuurder van de Land Rover de plaats van het ongeval was
genaderd, komende vanaf de Diezekade, rechtsaf de Zandzuigerstraat in. Hierbij passeerde hij de kruisingen met de Ertveldweg en Orthen. Deze kruisingen waren middels verkeerslichten geregeld.
Door mij, [verbalisant 3] , werden bij de wegbeheerder van de gemeente 's -Hertogenbosch, de logfiles van de verkeersregelinstallatie opgevraagd.
De detectielussen behorende tot de verkeersregelinstallaties waren onder het wegdek aangebracht en dus niet met het blote oog zichtbaar. De detectielussen bestaan uit een koplus vlak voor de stopstreep met daartussen een aantal -per kruising verschillende- detectielussen en een verweglus welke het verst van de stopstreep vandaan ligt. Om de snelheid van een voertuig te bepalen dat over de detectielussen rijdt, is het van belang te weten op welk tijdstip een voertuig op de verweglus en de koplus wordt gedetecteerd. Middels de afstand tussen deze twee detectiepunten en de uit de logfile verkregen tijd die het voertuig nodig heeft tussen deze twee detectielussen, kan een vrij nauwkeurige
gereden snelheid worden verkregen met de volgende berekening:
Afstand / tijd = snelheid in meters per sec (m/s) * 3,6 = snelheid in kilometers per uur (km/u).
Door ons, [verbalisant 3] en [verbalisant 5] , werden op zondag 22 augustus 2021 middels landmeetapparatuur de punten vastgelegd waarop op de genoemde kruisingen voertuigen worden gedetecteerd op de koplus en de verweglus. Deze afstanden zijn gebruikt in de hierna genoemde berekeningen.
Snelheid Land Rover op de kruising Zandzuigerstraat - Ertveldweg - Nelson Mandelalaan
  • De afstand tussen de verweglus 8.7 en de koplus 8.1 bedraagt 57,04 meter;
  • Uit de logfiles bleek dat de verweglus om 08:25:26,4 uur werd gedetecteerd en dat de koplus om 08:25:28,0 uur werd gedetecteerd;
  • De tijd tussen het detecteren van de verweglus en de koplus bedroeg 1,6 seconden;
  • 57,04 meter / 1,6 seconden = 35,65 m/s * 3,6 = 128,34 km/u.
  • De Land Rover reed met een snelheid van 128,34 km/u het kruisingsvlak op, terwijl er een wettelijk toegestane maximum snelheid geldt van 50 km/u.
  • Uit onderzoek uit de logfiles bleek dat de Land Rover deze kruising op reed, terwijl het voor hem bestemde en in zijn richting uitstralende verkeerslicht reeds 5,4 seconden rood licht uitstraalde.
Snelheid Land Rover op de 1e kruising Zandzuigerstraat - Orthen
  • De afstand tussen de verweglus 8.7 en de koplus 8.1 bedraagt 56,75 meter;
  • Uit de logfiles bleek dat de verweglus om 08:25:40,6 uur werd gedetecteerd en dat de koplus om 08:25:42,2 uur werd gedetecteerd;
  • De tijd tussen het detecteren van de verweglus en de koplus bedroeg 1,6 seconden;
  • 56,75 meter / 1,6 seconden = 35,5 m/s * 3,6 = 127,7 km/u.
  • De Land Rover reed met een snelheid van 127,7 km/u het kruisingsvlak op terwijl er een wettelijk toegestane maximum snelheid geldt van 50 km/u.
Snelheid Land Rover op de 2e kruising Zandzuigerstraat - Orthen
  • De afstand tussen de verweglus 68.7 en de koplus 68.1 bedraagt 60,4 meter;
  • Uit de logfiles bleek dat de verweglus om 08:25:43,7 uur werd gedetecteerd en dat de koplus om 08:25:45,5 uur werd gedetecteerd;
  • De tijd tussen het detecteren van de verweglus en de koplus bedroeg 1,8 seconden;
  • 60,4 meter/ 1,6 seconden (
  • De Land Rover reed met een snelheid van 120,8 km/u het kruisingsvlak op terwijl er een wettelijk toegestane maximum snelheid geldt van 50 km/u.
Snelheid Land Rover op de 1e kruising Zandzuigerstraat - Bruistensingel
  • De afstand tussen de verweglus 8.7 en de koplus 8.1 bedraagt 56,9 meter;
  • Uit de logfiles bleek dat de verweglus om 08:26:12,5 uur werd gedetecteerd en dat de koplus om 08:26:14,2 uur werd gedetecteerd;
  • De tijd tussen het detecteren van de verweglus en de koplus bedroeg 1,7 seconden;
  • 56,9 meter / 1,6 seconden (
  • De Land Rover reed met een snelheid van 120,85 km/u
Snelheid Land Rover op de 2e kruising Zandzuigerstraat - Bruistensingel - Hervensebaan (plaats aanrijding)
  • De afstand tussen de verweglus 68.3 en de koplus 68.1 bedraagt 24,6 meter;
  • Uit de logfiles bleek dat de verweglus om 08:26:15,0 uur werd gedetecteerd en dat de koplus om 08:26:15,8 uur werd gedetecteerd;
  • De tijd tussen het detecteren van de verweglus en de koplus bedroeg 0,8 seconden;
  • 24,6 meter / 0,8 seconden = 30,75 m/s * 3,6 = 110,7 km/u.
  • De Land Rover reed met een snelheid van 110,7 km/u het kruisingsvlak op, terwijl er een wettelijk toegestane maximum snelheid geldt van 50 km/u.
  • Uit onderzoek uit de logfiles bleek dat de Land Rover deze kruising op reed, terwijl het voor hem bestemde en in zijn richting uitstralende verkeerslicht reeds 16 seconden rood licht uitstraalde.
5.2.
Toedracht, oorzaak en gevolgOorzaak:
De bestuurder van de Land Rover negeerde het voor hem bedoelde, rood licht uitstralende,
verkeerslicht.
Toedracht:
De bestuurder van de Land Rover, rijdende over de Zandzuigerstraat, reed op de middels
verkeerslichten geregelde kruising met de Bruistensingel en de Hervensebaan, met een snelheid van 110,7 km/u het kruisingsvlak op, rechtdoor richting Hervensebaan, terwijl het voor hem bestemde en in zijn richting gekeerde verkeerslicht rood licht uitstraalde.
Hierbij kwam hij met de voorzijde in botsing met de linkerflank van de BMW, die over de Bruistensingel reed en het kruisingsvlak op reed, terwijl het voor hem bestemde en in zijn richting gekeerde verkeerslicht, geel licht uitstraalde.
Gevolg:
De bestuurder van de BMW kwam ten gevolge van de aanrijding te overlijden. Beide voertuigen raakten zwaar beschadigd.

een schouwverslag van de GGD, opgemaakt en ondertekend door

drs. [naam] , Forensisch arts, d.d. 1 augustus 2021 (los, 2 pag.) voor zover inhoudende:Cliënt [slachtoffer 2]
Voornamen [slachtoffer 2]
Geboren op [geboortedag] -1971 te [geboorteplaats 2]
OmstandighedenDhr. 50 jr. reed op een doorgaande weg (Hervensebaan) te Rosmalen, en
werd door een weggebruiker met volle snelheid in de bestuurderskant (links)geraakt. Het betreft een hoge energetisch ongeval, dat heeft geresulteerd in een fatale afloop voor de bestuurder van een BMW, waarin hij zich bevond.
Hulpverlening was snel ter plaats. Vergeefs - reanimatie mislukte.
EvaluatieEen 50 jr. autobestuurder is betrokken geweest bij een verkeersongeval,
waarbij zijn auto aan de bestuurderskant door een andere auto met hoge
snelheid is aangereden (gebotst). Hij is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
ConclusieNiet-natuurlijke dood (Verkeersongeval)
Een proces-verbaal van bevindingen uitwerking verhoor verdachte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] d.d. 21 oktober 2021 (p. 34 e.v.) voor zover inhoudende:Toen ben ik gaan rijden. Dat was richting Den Bosch.
p. 58
En dan weet ik het gewoon, nee, weet ik niet. Het was gewoon een flits en, ja toen was het denk ik te laat.
Ik zat al zo in bepaalde, ik werd zo opgejaagd zeg maar. Dat ik zeg maar niet meer genoeg tijd had om na te denken. En ja voordat ik het wist zat ik tegen (NTV).
Ja ik reed rondjes, dat was, dat was met een snelheid hoger dan, ja, hoger dan de toegestane snelheid.
Ik weet dat omdat ik behoorlijk snel reed. Ik weet niet wat de toegestane snelheid was Ik was niet bewust zeg maar, van dat moment.
Hier ben ik eigenlijk weer pas echt bewust geworden wat er nou is geweest.
Dat was iets gruwelijks natuurlijk. Dat ik zeg maar tegen zo'n persoon aan ben gereden.
p. 59
Ik zag een auto aankomen en ik kon niet meer remmen.
Toen, ja het was een klap en toen stop. Ja toen ben ik uit die auto gesprongen, en, ja ik ben toen op een gegeven moment paniekerig om me heen gaan rennen. Dat mensen mij moesten helpen. Toen ben ik bij een persoon ingestapt, die heeft de politie voor mij gebeld en die heeft, ja die heeft mij dus opgehaald.
Die auto kwam van rechts en ik reed rechtdoor. Kon die niet meer ontwijken.
p. 60
Ja, dan bots je tegen elkaar.
een proces-verbaal van bevindingen (uitluisteren 112 melding [getuige 1] ) opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] d.d. 5 augustus 2021 (p. 136 e.v.) voor zover inhoudende:Ik, verbalisant [verbalisant 6] , ben werkzaam als senior tactische opsporing en belast met het
onderzoek naar het dodelijk verkeersongeval wat plaats vond op zondag 1 augustus
2021, omstreeks 08.27 uur op de kruising Zandzuigerstraat met de Bruistensingel te
's-Hertogenbosch.
Nadat het verkeersongeval plaats had gevonden werd de heer [getuige 1] als getuige gehoord. Tijdens dit verhoor kwam naar voren dat [verdachte] na het
verkeersongeval ingestapt was in de personenauto van getuige [getuige 1] , die op dat moment 112 belde middels de carkit.
Door mij werd op donderdag 5 augustus 2021, het geluidsbestand van het 112 gesprek beluisterd.
C = centralist
G = getuige [getuige 1]
V = [verdachte]
G: Nee wat ik ben ik ben, die man is bij mij ingestapt ik ben weggereden en ik ja ik
weet verder niet wat ik er mee moet doen. Ik sta nu ergens in een woonwijk.
C: Oke, oke en het was wel op de kruising Bruistensingel Zandzuigerstraat he?
G: Exact, ja bij de dubbele stoplichten.
C: Oke, en kan die man effe, uh, een beetje aan de telefoon uitleggen wat er precies is gebeurd, er wel al politie onderweg hoor.
0: Getuige spreekt door het einde van de zin van de centralist maar vraagt aan de
verdachte; Kun jij uitleggen wat er is gebeurd?
V: Ja, ik heb een ongeluk gemaakt. Ik ben heel hard tegen een auto aan gereden.

Nadere overwegingen ten aanzien van feit 2.

Vrijspraak ten aanzien van het rijden onder invloed
Net als de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte op 1 augustus 2021 onder invloed was van enig middel als bedoeld in artikel 8 WVW en spreekt hem daarom in zoverre (partieel) vrij.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Schuld.
Onder feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich, als bestuurder van een motorrijtuig, zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan een ander is overleden. De rechtbank stelt vast dat verdachte met het door hem bestuurde voertuig met een veel te hoge snelheid de ongevalskruising is genaderd, dat hij met een snelheid van 110,7 km/u (daar waar 50 km/h is toegestaan) over de kruising is gereden, hierbij een voor hem bestemd rood stoplicht dat al 16 seconden rood licht uitstraalde heeft genegeerd en geen voorrang heeft verleend aan de van rechts komende personenauto van het slachtoffer, waardoor hij op dat voertuig is gebotst
.De bestuurder van dat voertuig, [slachtoffer 2] , is ten gevolge van deze botsing overleden.
Verdachte erkent dat hij de botsing, waarbij [slachtoffer 2] om het leven is gekomen, heeft veroorzaakt, maar hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat hij op dat moment psychotisch was. Hij was bovennatuurlijk bang, op de vlucht en zich in het geheel niet bewust van het gevaar dat hij door zijn rijgedrag op de weg veroorzaakte. De raadsman van verdachte heeft in dit verband aangevoerd dat verdachte door een achtervolgingswaan (paranoïa) en hallucinaties in een zodanig ernstige, psychisch ontregelde toestand is geraakt, dat sprake was van verontschuldigbare onmacht en het daardoor ontbreken van schuld aan het veroorzaken van het ongeval.
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval, waarbij [slachtoffer 2] om het leven is gekomen, zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Verdachte was al jaren bekend met psychotische episoden, toen hij in de week vóór het ongeval kortdurend (van 24-07-2021 tot en met 29-07-2021) werd opgenomen op de afdeling High Intensive Care van de GGZ Eindhoven (in het Catharina Ziekenhuis). De opname hield verband met een vermoeden van een psychotisch toestandsbeeld. Verdachte bleek echter na één of twee dagen weer goed aanspreekbaar, in het contact was hij helder en adequaat en psychotische symptomen werden toen niet meer gezien. Wegens het ontbreken van gevaarscriteria werd er geen crisismaatregel opgelegd door de rechter. Verdachte wilde geen antipsychoticum en ook een vrijwillige opname wees hij af. Een bekende van verdachte ( [getuige 2] ) regelde na zijn ontslag een plek voor hem bij [daklozenopvang] (
rechtbank: dit is de daklozenopvang van Springplank Eindhoven) waar hij één nacht verbleef. De volgende dag (vrijdag 30 juli 2021) voelde verdachte zich goed, zo heeft hij ter terechtzitting van 8 maart 2022 verklaard. Hij heeft zijn kinderen opgehaald voor een dagje uit en na dit uitstapje is verdachte lang gaan wandelen. Die nacht sliep hij niet en bij terugkomst bij de opvang bleek hij zijn plek kwijt te zijn. [getuige 3] , in wier huis verdachte vóór de GGZ opname verbleef, trof hem die zaterdag tegen de afspraken in weer in haar woning aan. Op dat moment was verdachte in de war en afwezig volgens [getuige 3] , maar toen zij hem voorstelde voor hem uit te rijden naar de nachtopvang, stemde hij hiermee in. Verdachte reed in zijn Mercedes achter haar. Tijdens de rit zijn ze elkaar echter kwijt geraakt. Zoals verdachte zelf verklaart is hij op zoek gegaan naar een (andere) slaapplek en kwam hij terecht bij een hotel in Amsterdam, waar hij (per ongeluk) een overnachting geboekt bleek te hebben. Door een (tweede) fout, gemaakt bij de boeking, kon verdachte die avond in het hotel niet terecht, waarna hij weer richting Eindhoven is gereden. Het was inmiddels de avond/nacht van 31 juli 2021 op 1 augustus 2021 en verdachte is in de vroege ochtend van 1 augustus 2021 in Eindhoven aangekomen, waar hij is blijven rondrijden.
Verdachte raakte hierna steeds verder ontregeld. Hij hoorde stemmen (het geluid van rinkelende pannen, die in zijn auto lagen en die hij eruit heeft gegooid), kreeg het gevoel dat hij werd achtervolgd door mensen die hem wilden vermoorden en gooide om die reden zijn splinternieuwe mobiele telefoon weg. Toen hij met zijn Mercedes niet verder kon rijden, liet hij deze achter met onder andere zijn portemonnee er nog in. Hij ging vervolgens in een overspannen toestand op zoek naar hulp. Verdachte vertoonde daarbij bizar gedrag. Hij sprong op de motorkappen van passerende voertuigen en zag er, volgens de verklaringen van diverse getuigen, verwilderd uit, alsof hij totaal in paniek was.
Op zondagochtend 1 augustus 2021, even na 8.00 uur, heeft verdachte de diefstal met geweld gepleegd die hem onder feit 1 ten laste is gelegd, waarna hij met de gestolen Range-Rover naar ’s-Hertogenbosch is gereden. Diverse getuigen verklaren dat zij de Range Rover daar “met een hoge snelheid tegen het eenrichtingsverkeer in”, “met een bloedgang”, “over het fietspad tegen het verkeer in”, “met piepende banden” en “door rood” hebben zien rijden en dat andere weggebruikers moesten uitwijken om niet met de Range-Rover in botsing te komen. Uit het proces-verbaal ongevallenanalyse blijkt verder dat verdachte kort voor het ongeval op de Zandzuigerstraat bij de kruising met de Nelson Mandelalaan heeft gereden met een snelheid van 128,34 km/h, waarbij hij tevens het rode verkeerslicht heeft genegeerd en op de eerste kruising met Orthen heeft gereden met een snelheid van 127,7 km/h en op de tweede kruising met Orthen met een snelheid van 120,8 km/h. Ter plaatse geldt steeds een maximumsnelheid van 50 km/h.
Verdachte herinnert zich naar zijn zeggen niet veel van de rit met de Range-Rover, wel was hij zich er van bewust dat hij te hard reed. Verdachte heeft verder verklaard dat hij last had van angst, paniek en waanideeën. Hij meende dat hij achtervolgd en vermoord werd.
Omtrent de geestesgesteldheid van verdachte hebben [psychiater] en
[GGZ-psycholoog] Pro Justitia rapporten uitgebracht. Beide deskundigen hebben ook aanvullend gerapporteerd naar aanleiding van vragen van de verdediging.
[psychiater] overweegt in zijn rapport van 15 november 2021:
In diagnostisch opzicht is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische trekken, die zich kenmerkt door verlatingsangst, heftige en instabiele emoties, beperkte copingsmechanismen, externalisatie van verantwoordelijkheid, vlucht in middelen (hoewel hij hiermee is gestopt de afgelopen twee jaar), een opgeblazen zelfgevoel, moeite om zijn gedrag en emoties te reguleren en een basaal wantrouwen naar anderen. Dit patroon bestaat al vanaf zijn jeugd en heeft hem op diverse gebieden (werk, relatie, thuis, maatschappelijk) forse problemen opgeleverd.
Betrokkene heeft mede hierdoor een wankel zelfbeeld, dat hij probeert te compenseren door
zich juist heel goed voor te doen. Als de druk te hoog wordt, kan hij in een paranoïde en
dissociatieve toestand terecht komen die hij zelf omschrijft als een psychose en die in het verleden (door drugsgebruik) leidde tot daadwerkelijke psychoses.
Er was ten tijde van het ten laste gelegde sprake van een “schemertoestand” waarbij de balans van draaglast en draagkracht ernstig is verstoord met voorbijgaande paranoïde ideeën en dissociatieve verschijnselen. Dit is overigens enigszins anders dan een “echte” psychose, waarbij veel meer sprake is van angst, hallucinaties en negatieve symptomen (bijvoorbeeld een vervlakt affect of wilsleven).
En in het aanvullend rapport d.d. 3 maart 2022, waarin [psychiater] blijft bij zijn eerdere conclusies, wordt als volgt overwogen:
In wisselende mate had betrokkene hallucinaties (met enig inzicht, hij wist bijvoorbeeld dat hij niet meer realistisch dacht) en paranoïde overwaardige ideeën (hij voelde zich achtervolgd). Een paar dagen eerder was hij echter in heldere toestand ontslagen bij het Catharina ziekenhuis. Betrokkene was zeker achterdochtig en hij had een verminderde realiteitstoetsing. Betrokkene was in paniek toen hij niet meer verder kon rijden met zijn auto. Maar het “carjacken” van een andere auto en hard en zeer gevaarlijk rijden is dan niet een keuze die direct door achterdocht of een psychose lijkt te worden veroorzaakt. Het toestandsbeeld van betrokkene past meer bij een soort acting-out gedrag waarbij betrokkene zijn agressie niet meer kon controleren vanwege emotiedysregulatie en persoonlijkheidsproblematiek.
Er is bij betrokkene wel sprake geweest van hallucinaties met inzicht en overwaardige en waanachtige ideeën maar het is niet zo dat er dan automatisch sprake is van een psychose. Bovendien was het beloop erg wisselend en waren de verschijnselen niet continu gedurende 24 uur aanwezig. Aan de DSM eisen voor psychose wordt dus niet voldaan. Hallucinaties zijn er bovendien in verschillende “sterkte”. Bij betrokkene was sprake van een behoorlijk inzicht.
De beschrijving van betrokkene en het beloop (zoals ook blijkt uit de informatie van het Catharina ziekenhuis) passen meer bij emotiedysregulatie, een depersonalisatie en derealisatie door de stress van de relatiebreuk en het verliezen van onderdak en geld.
Uit het rapport van [GGZ-psycholoog] d.d. 12 november 2021:
Betrokkene lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische trekken enaan ernstige stoornissen in het gebruik van verschillende middelen. In de periodevoorafgaand aan de tenlastegelegde feiten ervaarde betrokkene veel stress. Zijn relatie wasuitgegaan, hij had geen woonruimte meer. Hij voelde zich, samenhangend met denarcistische trekken in zijn persoonlijkheid, tekortgedaan en gekwetst en kon dezegevoelens, door zijn met de borderline trekken samenhangende gebrekkigeemotie-regulatievaardigheden, niet hanteren. Hij ervaarde stress, klampte anderen aan voorhulp, maar deed dat niet op adequate wijze. Zo kon hij in een opvang terecht, maar hieldzich daar vervolgens niet aan de regels, waardoor hij er weg moest. Betrokkene hield, doorzowel de narcistische trekken als de borderline trekken in zijn persoonlijkheid, anderenverantwoordelijk voor het ontstaan van zijn problemen en voor het groter worden van deproblemen. Hij nam en voelde geen verantwoordelijkheid voor de situatie waarin hij zichbevond en niet voor de oplossing. Betrokkene handelde onder invloed van stress, frustratie,krenking en boosheid impulsief en onnadenkend. Hij stapte in paniek in een auto,veroorzaakte een aanrijding waardoor hij niet verder kon rijden, raakte nog meer gestresten in paniek, voelde daar nog altijd geen verantwoordelijkheid voor en beschikte, dooreerder genoemde gebrekkige emotie-regulatievaardigheden, niet over de middelen om nogte stoppen of terug te schakelen. Betrokkene wilde weg. Hij kwam impulsief,samenhangend met de borderline trekken in zijn persoonlijkheid, tot het eerstetenlastegelegde, hij maakte met geweld een auto afhandig. Vol met emoties, die hij nietkon hanteren, reed hij verder en veroorzaakte vervolgens door gevaarlijk rijgedrag eendodelijk ongeval.
En in het aanvullend rapport d.d. 23 februari 2022 waarin ook [GGZ-psycholoog] blijft bij haar eerdere conclusies, wordt als volgt overwogen:
Zoals eerder gezegd verkeerde betrokkene voorafgaand en ten tijde van de
tenlastegelegde zaken in een toestand van ernstige emotionele ontregeling. Verder
was sprake van slaapgebrek. Bekend is dat bij mensen met een
persoonlijkheidsstoornis, zoals die van betrokkene, overvraging en overbelasting
kan leiden tot psychotische decompensatie, waarbij dan gedurende een periode
sprake is van (rand)psychotische symptomen. Op grond van verklaringen van
getuigen en mensen die betrokkene kort na het tenlastegelegde spraken, heeft
rapporteur geen reden om te twijfelen dat betrokkene blijk gaf van psychotische
symptomen. Betrokkene kan zich echter nog goed herinneren hoe de dagen
voorafgaand aan het tenlastegelegde verliepen en weet ook nog hoe en waarom hij tot
keuzes en beslissingen kwam voorafgaand aan het tenlastegelegde. Hij was zich
ervan bewust dat de “hallucinaties”, de stemmen die hij hoorde, veroorzaakt
werden door de pannen in de auto en zette die daarom uit de auto. Ook wist
betrokkene zelf, zo blijkt uit zijn verklaringen, dat hij niet realistisch
dacht. Betrokkene voelde zich onrustig en opgejaagd. Er was geen sprake van een
al langer durende waan dat hij vermoord zou worden.
Bij betrokkene was sprake van achterdocht en een verminderde realiteitstoetsing,
maar niet van handelen dat volledig werd gestuurd door wanen en hallucinaties.
De emotieregulatieproblemen waardoor betrokkene gehinderd werd op adequate
wijze om te gaan met de paniek die hij voelde, lijken zijn gedrag voorafgaand en
ten tijde van de tenlastegelegde feiten bepaald te hebben.
Verder blijkt uit genoemde rapporten en de daarin geciteerde ontslagbrief van het Catharinaziekenhuis d.d. 6 oktober 2021 dat betrokkene in 2008, 2012, 2015, 2016 en 2017 “meerdere psychotische episodes, geluxeerd door middelengebruik en/of stressfactoren en/of slaapproblemen, had”, dat verdachte al zijn hele leven slaapproblemen heeft en dat verdachte “wist dat hij slaap nodig had, want slaaptekort is zijn grootste valkuil, omdat hij daar labiel van wordt”.
Conclusie.
Hoewel uit het procesdossier en uit al het voorgaande duidelijk blijkt dat verdachte enige tijd vóór en tijdens het ongeval emotioneel sterk ontregeld was, komt de rechtbank -anders dan de raadsman heeft bepleit- niet tot de conclusie dat verdachte in strafrechtelijke zin ten aanzien van het veroorzaken van het ongeval geen enkel verwijt gemaakt kan worden. Een (volledige) psychose is door de deskundigen niet vastgesteld en verdachte was zich ervan bewust dat hij te hard reed. Hij had inzicht in zijn hallucinaties en weet ook achteraf nog te vertellen hoe hij, kort voor het tenlastegelegde, tot bepaalde keuzes en beslissingen kwam. Verdachte wist bovendien, op grond van het verleden en zijn recente opname, dat hij mentaal kwetsbaar is. Hij heeft eerder psychoses doorgemaakt, is bekend met slaapproblemen en wist dat hij door stress en slaapgebrek kan ontregelen. Verdachte beleefde door zijn relatiebreuk en het daaraan verbonden verlies van woonruimte veel stress. Onder andere deze omstandigheden hebben kort voor het tenlastegelegde ook geresulteerd in een opname op de afdeling High Intensive Care van de GGZ Eindhoven. Drie dagen voor het tenlastegelegd is hij hier in heldere omstandigheden ontslagen.
In het licht van voornoemde omstandigheden heeft verdachte een verwijtbaar risico voor de veiligheid van zijn medeweggebruikers genomen door de dag voorafgaand aan het ongeval in de auto te stappen en ook daarna deel te blijven nemen aan het verkeer. Verdachte heeft nagelaten adequate hulp of rust te zoeken en hij is doorgereden na twee doorwaakte nachten en nadat hij gedurende langere tijd niets gegeten of gedronken had. Daarnaast had verdachte het aan hem voorgeschreven medicijn Dexamfetaminesulfaat ingenomen, welk geneesmiddel – zoals ook op het doosje is weergegeven – de rijvaardigheid kan beïnvloeden.
De rechtbank is met dit alles van oordeel dat de feitelijke gedragingen van verdachte en hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de mentale toestand waarin hij zich bevond de conclusie rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het ongeval en aan de dood van [slachtoffer 2] in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen welke mate van schuld dit is geweest.
Mate van schuld.
Bij het bepalen van de mate van schuld dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of de schuld is aan te merken als roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW in samenhang met artikel 175, tweede lid WVW. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. In dit verband moet worden beoordeeld of het gedrag van de verdachte, dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval, ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW.
Artikel 5a van de Wegenverkeerswet
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval
( a) de verkeersregels heeft geschonden,
( b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan,
( c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en
( d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) de verkeersregels
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte met een veel te hoge snelheid (110 km/h daar waar 50 km/h is toegestaan) heeft gereden, een voor hem geldend rood verkeerslicht heeft genegeerd en geen voorrang heeft verleend aan het van rechts komende slachtoffer. Dit betreft telkens een gedraging die in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk is benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Vast staat dan ook dat verdachte de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, WVW heeft geschonden.
b) in ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. In deze zaak gaat het om het schenden van drie voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) opzettelijk
Voor een overtreding van artikel 5a WVW moet het opzet van de verdachte zowel gericht zijn op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels door verdachte moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen van verdachte, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verschillende gedragingen van verdachte -het met een veel te hoge snelheid naderen van een kruising, het met circa 110 km/h binnen de bebouwde kom de kruising oprijden, het daarbij negeren van een rood stoplicht en het niet verlenen van voorrang- in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op een opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels. Verdachte heeft immers, zoals blijkt uit de bewijsmiddelen, het (veel) te hard rijden op verschillende wegmomenten bestendig vastgehouden en hij heeft bij het naderen van de ongevalskruising tot twee keer toe een rood licht genegeerd. Dat verdachte stelt zich, met uitzondering van de te hoge snelheid, hiervan achteraf niets te kunnen herinneren, doet aan dit oordeel niet af.
De rechtbank overweegt ambtshalve, onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder het kopje ‘schuld’, dat de psychische toestand van verdachte niet zodanig was dat dit aan opzettelijk handelen in de weg staat. Er was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van het ontbreken van ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelen.
d) gevaar
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door de hiervoor beschreven verkeersgedragingen. Dat die situatie zich daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij het slachtoffer om het leven is gekomen.
De rechtbank is op basis van het geheel van de gedragingen van verdachte van oordeel dat het rijgedrag van verdachte tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee is de schuldgradatie van roekeloosheid, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 175, tweede lid, WVW, gegeven. Dit betekent dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW, zodat het onder feit 1 ten laste gelegde – in de schuldgradatie roekeloosheid – wettig en overtuigend is bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
op 1 augustus 2021 te Erp, binnen de gemeente Meijerijstad,
op de openbare weg, te weten de Bosscheweg (N279),
een personenauto (merk Range Rover Evoque, [kenteken 1] ), toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- op de motorkap van die personenauto te springen en
- vervolgens het portier van de bestuurderszijde open te trekken en
- die [slachtoffer 1] beet te pakken en
- de riem van die [slachtoffer 1] los te maken en
- die [slachtoffer 1] met geweld uit de auto te trekken.
T.a.v. feit 2:
op 1 augustus 2021 te ’s-Hertogenbosch, als verkeersdeelnemer namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, merk Range Rover, daarmede rijdende over de weg, de Zandzuigerstraat en de kruising van de Zandzuigerstraat met de Bruistensingel,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos te handelen als volgt:
verdachte heeft, terwijl hij reed met een snelheid van 110,7 km/uur, een aanzienlijk hogere snelheid dan de toen aldaar toegestane maximum snelheid van 50 km/uur,
rijdende over de Zandzuigerstraat en gekomen bij de kruising met de Bruistensingel,
het voor hem op die kruising geldende rode stoplicht genegeerd en is door rood licht gereden en heeft
zich er niet van vergewist dat er zich geen andere verkeersdeelnemers op de kruising van de Zandzuigerstraat met de Bruistensingel bevonden (komende uit de richting van de Bruistensingel) en die kruising vrij was van enig verkeer en
is (vervolgens) het kruisingsvlak met de Bruistensingel op gereden en heeft
op die kruising geen voorrang verleend aan de voor hem, verdachte, van rechts uit de richting van de Bruistensingel komende, personenauto, merk BMW,
waardoor verdachte op die kruising met zijn personenauto tegen een voor hem van rechts uit de richting van de Bruistensingel komende personenauto,merk BMW, is gebotst,
waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 2] , zijnde de bestuurder van die personenauto, merk BMW, werd gedood.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte verwezen naar de rapporten en conclusies van de deskundigen. Deze hebben geadviseerd de feiten verminderd toe te rekenen aan verdachte, welk advies de officier van justitie heeft overgenomen en zal meewegen in haar strafeis.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte ten aanzien van feit 1, en, voor zover de rechtbank ook tot een bewezenverklaring van feit 2 komt, ook ten aanzien van feit 2, ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, nu verdachte door een psychose/psychotische decompensatie volledig ontoerekeningsvatbaar was.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapporten, die zijn opgesteld door [psychiater]
en [GGZ-psycholoog] (d.d. respectievelijk
15 november 2021 en 12 november 2021) en de naar aanleiding van nadere vragen van de verdediging uitgebrachte aanvullende rapporten (d.d. respectievelijk 3 maart 2022 en 23 februari 2022).
De rechtbank verwijst voor de relevante passages naar de citaten uit de rapporten die hiervoor onder “nadere overwegingen t.a.v. feit 2” zijn opgenomen. Verder blijkt uit de rapporten dat beide deskundigen hebben geadviseerd de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank heeft acht geslagen op voornoemde rapporten en neemt de conclusies over. Bij verdachte is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline trekken. Dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde in een psychose verkeerde, zoals verdachte en zijn raadsman hebben aangevoerd is niet komen vast te staan, noch is komen vast te staan dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was.
Immers, alleen als de stoornis van de verdachte tot gevolg heeft dat hij de wederrechtelijkheid en de morele ongeoorloofdheid van het feit niet kan begrijpen of, als hij die wederrechtelijkheid en die morele ongeoorloofdheid wél begrijpt maar niet in overeenstemming met dat besef kán handelen, kan ontoerekeningsvatbaarheid aan de orde zijn. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor onder het kopje “Conclusie” is overwogen en overweegt dat verdachte, hoewel hij, kort vóór en ten tijde van het plegen van de feiten emotioneel sterk ontregeld was, van de beide feiten wel een verwijt kan worden gemaakt. Verdachte wist immers, op grond van het verleden en zijn recente opname, dat hij mentaal kwetsbaar is. Hij heeft eerder psychoses doorgemaakt, is bekend met slaapproblemen en wist dat hij door stress en slaapgebrek kan ontregelen. Verdachte beleefde door zijn relatiebreuk en het daaraan verbonden verlies van woonruimte veel stress. Onder andere deze omstandigheden hebben kort voor het tenlastegelegde ook geresulteerd in een opname op de afdeling High Intensive Care van de GGZ Eindhoven. Drie dagen voor het tenlastegelegd is hij hier in heldere omstandigheden ontslagen.
In het licht van de voornoemde omstandigheden heeft verdachte een verwijtbaar risico genomen door de dag voorafgaand aan het ongeval in de auto te stappen en ook daarna deel te blijven nemen aan het verkeer. Verdachte heeft nagelaten adequate hulp of rust te zoeken en hij is doorgereden na twee doorwaakte nachten en nadat hij gedurende langere tijd niets gegeten of gedronken had. Daarnaast had verdachte het aan hem voorgeschreven medicijn Dexamfetaminesulfaat ingenomen, welk geneesmiddel – zoals ook op het doosje is weergegeven – de rijvaardigheid kan beïnvloeden.
Verdachte heeft hierna, in een staat van een toenemende, ernstige psychische ontregeling, aangever [slachtoffer 1] van zijn auto beroofd en vervolgens, na een onverantwoordelijke dollemansrit, waarbij verdachte wist dat hij te hard reed, in ’s-Hertogenbosch met die auto een dodelijk verkeersongeval veroorzaakt. Volgens de deskundige(n) was verdachte gedurende die rit zich ervan bewust dat de hallucinaties, de stemmen die hij hoorde, veroorzaakt werden door de pannen in de auto en zette die daarom uit de auto. Daarnaast heeft verdachte zich op meerdere momenten gerealiseerd dat hij niet realistisch dacht. Verdachte had daarmee naar het oordeel van de rechtbank inzicht in zijn handelen.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard. De rechtbank neemt de conclusies van de beide deskundigen over en zal bij de strafoplegging rekening houden met hetgeen de psychiater en psycholoog hebben geconcludeerd over de mate van toerekenbaarheid van de feiten aan verdachte.
De voorwaardelijke verzoeken van de verdediging met betrekking tot de benoeming van andere gedragsdeskundigen en het doen van onderzoek naar de mogelijkheden van een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte GGZ wijst de rechtbank, gelet op het hiervoor overwogene, af. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en ziet in de inhoud van de rapporten noch in de overige informatie in het dossier aanleiding tot een nader onderzoek naar de geestesgesteldheid van verdachte.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 4 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Als bijzondere voorwaarden dienen bij de proeftijd te worden opgelegd een meldplicht bij de reclassering, opname in een instelling voor klinische behandeling en - op verzoek van de nabestaanden - een locatieverbod met betrekking tot 500 meter rondom [adres 2] , waar het familiebedrijf van de nabestaanden is gevestigd.
Daarnaast is door de officier van justitie een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gevorderd voor de duur van 5 jaar, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs van verdachte ingevorderd is geweest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit ingeval van strafoplegging te volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Verdachte heeft zich bereid verklaard zich te houden aan de voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Voor een locatieverbod bestaat in de visie van de verdediging geen aanleiding of noodzaak.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Aan het feit gerelateerde factoren.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld van een personenauto door de bestuurder van dit voertuig te dwingen te stoppen door op de motorkap te springen, de bestuurdersportier te openen, diens gordel los te maken en hem uit het voertuig te trekken. Hoewel het toegepaste geweld relatief beperkt is gebleven moet dit voor de aangever een beangstigende ervaring zijn geweest. Dat de aangever nog enige tijd last heeft ondervonden van dit voorval blijkt uit de toelichting op de door hem ingediende vordering benadeelde partij en uit de verklaringen die aangever bij de politie heeft afgelegd. Na de diefstal met geweld is verdachte met het door hem gestolen voertuig naar ’s-Hertogenbosch gereden waar hij, na een onverantwoordelijke dollemansrit, gedurende welke hij meerdere forse verkeersovertredingen maakte, op de kruising van de Zandzuigerstraat en de Bruistensingel met een ter plaatse veel te hoge snelheid een rood stoplicht heeft genegeerd, waardoor hij in botsing is gekomen met een ander voertuig. De bestuurder van dit andere voertuig, slachtoffer [slachtoffer 2] , is ten gevolge van deze botsing ter plaatse overleden. Verdachte heeft de nabestaanden van het slachtoffer een onherstelbaar leed aangedaan, zoals ook naar voren is gekomen in hun spreekrechtverklaringen. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zeer aan.
Aan verdachte gerelateerde factoren.
Kijkend naar de persoon van verdachte constateert de rechtbank dat uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie geen relevante veroordelingen blijken.
Zoals hiervoor onder “strafbaarheid verdachte” reeds werd besproken, hebben de deskundigen de rechtbank geadviseerd de feiten in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. De rechtbank verenigt zich met de inhoud van de deskundigenrapporten en neemt de conclusies hieruit over. De rechtbank acht verdachte dan ook verminderd toerekeningsvatbaar. Gelet op de inhoud van de rapporten gaat de rechtbank uit van een verminderde toerekeningsvatbaarheid die dicht tegen een volledige ontoerekeningsvatbaarheid aan ligt.
De deskundigen achten de kans op recidive gemiddeld tot hoog en zij adviseren een intensieve, klinische behandeling, waarin zowel de ernstige stoornissen in middelengebruik als de persoonlijkheidsstoornis van verdachte en de daarmee samenhangende problemen worden behandeld.
De op te leggen straf.
Allereerst merkt de rechtbank nadrukkelijk het volgende op.
Verdachte wordt, waar het betreft het veroorzaken van het verkeersongeval, waarbij [slachtoffer 2] om het leven is gekomen, uitdrukkelijk niet verweten dat hij dit ongeval en de dood van [slachtoffer 2] opzettelijk (of met voorbedachten rade) heeft veroorzaakt. Verdachte wordt veroordeeld voor schuld aan het ongeval.
Verdachte heeft ter terechtzitting aan de nabestaanden openlijk zijn spijt en medeleven betuigd. Ook de verdachte zal moeten leven met de wetenschap dat door zijn handelen een zeer geliefd persoon is overleden, wat hem zwaar valt. Hij heeft dit niet zo gewild.
Hier tegenover staat het verdriet voor de nabestaanden door het overlijden van hun dierbare, dat, zoals onder meer is gebleken uit de voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaringen, amper in woorden valt uit te drukken. De rechtbank is zich ervan bewust dat geen enkele op te leggen straf het leed van de nabestaanden van [slachtoffer 2] zal kunnen verzachten of wegnemen. Hun man en vader is door een noodlottig en aan het roekeloze rijgedrag van verdachte te wijten ongeval, van het ene op het andere moment uit het leven weggerukt. Zij zullen verder moeten zonder hun man en vader en zullen hun hele leven dagelijks hiermee geconfronteerd worden. Gelet op de aard van het verwijt en de ernst van de gevolgen van het ongeval is een zware straf passend. De rechtbank moet echter bij het bepalen van de hoogte van de straf ook rekening houden met de feiten en omstandigheden van deze specifieke, uitzonderlijke zaak, waaronder de (sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Het gaat hier niet om strafbare feiten gepleegd door een verdachte die willens en wetens de regels aan zijn laars heeft gelapt, door zogenaamd verkeershufterig rijgedrag te vertonen. Maar het gaat om een man die – verwijtbaar – slecht voor zijn mentale gezondheid heeft gezorgd waardoor hij in een toestand van ernstige emotionele ontregeling, waarbij hij blijk gaf van psychotische symptomen, de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd die aan veel mensen leed hebben toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving en gelet op de verwijten die verdachte wel kunnen worden gemaakt, nu hij, zijn kwetsbaarheden kennende, in een situatie waarin hij veel stress ervoer, onder invloed van een middel dat de rijvaardigheid kan beïnvloeden, na twee doorwaakte nachten en zonder voldoende te eten en te drinken in de auto is gestapt en is blijven rijden, totdat hij in een staat van een steeds verder gaande psychische ontregeling raakte, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte van 15 maanden voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen conform het advies van de geraadpleegde deskundigen als bijzondere voorwaarden worden gekoppeld een meldplicht bij de reclassering en een (klinische) behandelverplichting. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding aan verdachte een locatieverbod op te leggen. De rechtbank begrijpt dat de nabestaanden van het slachtoffer nadrukkelijk om een locatieverbod hebben gevraagd om niet onverwachts en ongewild met verdachte te worden geconfronteerd. Dit vormt echter – hoe begrijpelijk ook – geen grondslag voor het opleggen van een dergelijk verbod. Het doel van een locatieverbod is immers te voorkomen dat de verdachte in de verleiding komt opnieuw (vergelijkbare) strafbare feiten te begaan als hij op locaties komt waar het risico daartoe groot is. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat verdachte niet in ’s-Hertogenbosch woont en dat noch uit zijn proceshouding, noch anderszins is gebleken van enige aanwijzing dat verdachte na zijn detentie de nabestaanden van het slachtoffer zal opzoeken.
Daarnaast zal aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van een motorrijtuig worden opgelegd voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 179 WVW.
De straf die de rechtbank zal opleggen is lager dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Naar het oordeel van de rechtbank houdt de officier van justitie bij haar eis onvoldoende rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering geheel toewijsbaar is nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij bereid is de volledige schade te vergoeden. Subsidiair acht de officier van justitie de materiële schade met uitzondering van de posten kleding en presentje en de volledige immateriële schade voor toewijzing vatbaar.
Het standpunt van de verdediging.
Primair heeft de raadsman niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit, gelet op het door hem verzochte ontslag van rechtsvervolging. Subsidiair afwijzing van de posten kleding en presentje nu dit geen rechtstreekse schade betreft. De vordering tot vergoeding van immateriële schade dient naar het oordeel van de raadsman te worden afgewezen nu deze onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als vergoeding voor rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade een bedrag aan vergoeding voor immateriële schade van 750,00 euro en een bedrag aan vergoeding voor materiële schade van 848,69 euro (betreffende de posten eigen risico autoschade, huurauto, schorsen kenteken, milieusticker en reiskosten), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat uit de aangeleverde onderbouwing voldoende blijkt dat sprake is geweest van een behoorlijke (psychische) impact van het voorval. Voorts acht de rechtbank het bedrag redelijk.
De rechtbank zal de materiële schadevergoeding betreffende de posten kleding en presentje afwijzen nu dit geen rechtstreekse schade betreft.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 179 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
T.a.v. feit 2:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander is
gedood
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 15 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Leger des Heils, op het [telefoonnummer] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal laten opnemen in een FPA-V of een Forensische Verslavingskliniek (FVK) of soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Indien de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang wenselijk vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
T.a.v. feit 2:
Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 179 Wegenverkeerswet 1994
T.a.v. feit 1:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 1.598,69 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 25 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 848,69 euro materiële schade en 750,00 euro immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 1.598,69 euro, bestaande uit 848,69 euro materiële schade en 750,00 euro immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Wijst de vordering voor het overige af.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.E. de Kryger, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. B.A.J. Zijlstra, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier,
en is uitgesproken op 22 maart 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, genummerd OB1R021082 d.d. 21 november 2021, onderzoek Beaminster.