Op 6 oktober 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in de raadkamer een bevel tot gevangenhouding uitgesproken in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1969 en momenteel gedetineerd in P.I. Grave. De rechter-commissaris had op 24 september 2021 al de bewaring bevolen. De officier van justitie heeft de gevangenhouding van de verdachte gevorderd, waarop de rechtbank kennis heeft genomen van het strafdossier en de betrokken partijen heeft gehoord, waaronder de verdachte en zijn raadsman, mr. J.G. Roethof. De verdediging heeft verzocht om opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank heeft na onderzoek vastgesteld dat de ernstige bezwaren en de gronden voor de bewaring nog steeds bestaan. Bij de beoordeling zijn onder andere een factuur van een medicijnbal en resultaten van een onderzoek naar een aangetroffen stof in overweging genomen. De rechtbank concludeert dat er sprake is van verdenking van een feit waarop een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld, en dat de rechtsorde door dit feit ernstig is geschokt. De rechtbank oordeelt dat de invrijheidstelling van de verdachte, zelfs onder bijzondere voorwaarden, tot maatschappelijke commotie zou leiden. Daarom zijn er geen zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden aangetoond die een schorsing van de voorlopige hechtenis rechtvaardigen.
De rechtbank heeft op basis van de artikelen 65, 66, 67, 67a, 78 en 80 van het Wetboek van Strafvordering besloten om de gevangenhouding van de verdachte voor een termijn van 90 dagen te bevelen en zowel het verzoek tot opheffing als het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Deze beslissing is genomen in raadkamer op 6 oktober 2021.