ECLI:NL:RBOBR:2021:6865

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
C-01-338875 - HA ZA 18-667
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebrekkig werk bij de bouw van vakantiewoningen

In deze civiele zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant geoordeeld over een geschil tussen een aannemer en een opdrachtgever met betrekking tot de bouw van vakantiewoningen. De opdrachtgever, SRO, was van mening dat de aannemer, [eiseres] B.V., niet had voldaan aan de eisen van goed en deugdelijk werk, met name wat betreft de vloeren van de woningen. SRO had een aantal facturen van de aannemer niet betaald en vorderde schadevergoeding. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 20 januari 2021 bepaald dat beide partijen een akte mochten nemen naar aanleiding van een deskundigenrapport over de vloerproblemen. In het eindvonnis van 1 december 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat de vorderingen van de aannemer tot betaling van de facturen werden afgewezen, terwijl de tegenvorderingen van SRO werden toegewezen. De rechtbank concludeerde dat de aannemer aansprakelijk was voor de gebreken aan de vloeren, omdat deze niet voldeden aan de eisen van goed en deugdelijk werk. De rechtbank heeft daarbij de waarschuwingsplicht van de aannemer benadrukt en vastgesteld dat de aannemer niet aan deze verplichting had voldaan. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van SRO toegewezen en de aannemer veroordeeld tot schadevergoeding, op te maken bij staat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/338875 / HA ZA 18-667
Vonnis van 1 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R. Maaswinkel te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SAFARI RESORT ONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Rosmalen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.M. Henriquez te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en SRO genoemd worden.

1.Inleiding en korte leeswijzer

1.1.
[eiseres] is aannemer en heeft in opdracht van SRO vakantiewoningen gebouwd. SRO is van mening dat er geen sprake is van goed en deugdelijk werk. SRO heeft daarom een aantal facturen van [eiseres] niet betaald.
1.2.
Op 20 januari 2021 is een tussenvonnis gewezen, waarin is bepaald dat beide partijen een akte mogen nemen naar aanleiding van een deskundigenrapport dat door [eiseres] is ingebracht wat betreft de vloer van de vakantiewoningen. Voor zover nodig worden in dit eindvonnis de verdere standpunten van partijen beoordeeld. Aan de hand daarvan komt de rechtbank in dit eindvonnis tot de conclusie dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen en dat de tegenvorderingen van SRO worden toegewezen.
1.3.
In dit vonnis wordt eerst opgesomd hoe de procedure, na het tussenvonnis van 20 januari 2021, verder is verlopen (hoofdstuk 2). Daarna wordt in hoofdstuk 3 weergegeven welke standpunten door partijen zijn ingenomen en wat de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag legt. De uiteindelijke beslissing is vermeld in hoofdstuk 4.

2.Hoe de procedure verder is verlopen

2.1.
Uit het B16-formulier van 16 februari 2021 blijkt dat de naam van [oude naam eiseres] B.V. is gewijzigd in [eiseres] B.V. Daarom is deze laatste naam in dit vonnis vermeld.
2.2.
Na het wijzen van het tussenvonnis van 20 januari 2021 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank ontvangen:
  • de akte na tussenvonnis van [eiseres]
  • de akte na tussenvonnis van SRO
  • de akte uitlaten producties van [eiseres] .
2.3.
Daarna heeft de rechtbank beslist dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

3.De verdere beoordeling

3.1.
In het tussenvonnis is bepaald dat de zaak op de rol zal komen voor het nemen van een akte door beide partijen over dat wat naar voren is gebracht naar aanleiding van het rapport van COT. Dit rapport is in opdracht van [eiseres] uitgebracht vanwege gebreken aan de vloeren. De rechtbank verwijst naar r.o. 4.36 en verder van het tussenvonnis.
3.2.
Een van de gebreken aan de vloeren betreft de hechtingsproblematiek. De discussie tussen partijen gaat over de vraag wie van hen daarvoor de verantwoordelijkheid moet dragen: [eiseres] als aannemer of SRO als opdrachtgever.
b3) hechtingsproblematiek
3.3.
In het geval een aannemer geen goed werk heeft geleverd is hij aansprakelijk voor de schade die daarvan het gevolg is. Als de ondeugdelijke uitvoering van het werk echter het gevolg is van functionele ongeschiktheid van bouwstoffen die door de opdrachtgever zijn voorgeschreven dan is de aannemer niet aansprakelijk voor de opgetreden schade. Wel is de aannemer verplicht de opdrachtgever daarvoor te waarschuwen.
3.4.
Het juridisch kader wordt gevormd door § 5 en § 6 UAV 2012. De waarschuwingsplicht van de aannemer staat in § 6 lid 14.
§ 5 UAV 2012 Verplichtingen van de opdrachtgever
(…)
Lid 2: De opdrachtgever draagt de verantwoordelijkheid voor de door of namens hem voorgeschreven constructies en werkwijzen, daaronder begrepen de invloed die daarop door de bodemgesteldheid wordt uitgeoefend, alsmede voor de door of namens hem gegeven orders en aanwijzingen.
(…)
Lid 4: De opdrachtgever is aansprakelijk voor de functionele ongeschiktheid:
van door hem voorgeschreven bouwstoffen;
van bouwstoffen, die bij een door hem voorgeschreven leverancier moeten worden betrokken, tenzij de aannemer een keuzemogelijkheid had met betrekking tot deze bouwstoffen.
Onder de functionele ongeschiktheid van bouwstoffen wordt verstaan het naar hun aard niet geschikt zijn van deze bouwstoffen voor het doel waarvoor zij blijkens het bestek zijn bestemd.
§ 6 UAV 2012 Verplichtingen van de aannemer
Lid 1: De aannemer is verplicht het werk uit te voeren naar de bepalingen van de overeenkomst zonder aanspraak op verrekening, bijbetaling of schadevergoeding te kunnen doen gelden dan in de gevallen, waarin dat bepaaldelijk voorgeschreven of kennelijk bedoeld is.
Hij is verplicht al datgene te verrichten, wat naar de aard van de overeenkomst door de wet, de billijkheid of het gebruik wordt gevorderd of tot een behoorlijke aanwending der bouwstoffen behoort.
Lid 2: De aannemer is verplicht het werk uit te voeren volgens de door de directie te verstrekken en de door haar goed te keuren tekeningen. Hij is verplicht de orders en aanwijzingen op te volgen, die hem door de directie worden gegeven.
(…)
Lid 14: Indien de constructies, werkwijzen, orders en aanwijzingen, bedoeld in § 5, tweede lid, dan wel de bouwstoffen of hulpmiddelen, bedoeld in § 5, derde lid, klaarblijkelijk zodanige fouten bevatten of gebreken vertonen, dat de aannemer in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou handelen door zonder de directie daarop te wijzen tot uitvoering van het desbetreffende onderdeel van het werk over te gaan, is hij voor de schadelijke gevolgen van zijn verzuim aansprakelijk. Het in dit lid bepaalde is van overeenkomstige toepassing op de in § 5, vierde lid, en deze paragraaf, zevenentwintigste lid, bedoelde gevallen.
 schuren
3.5.
Tussen partijen is discussie over de vraag wie de keuze heeft gemaakt voor de anhydrietvloer in combinatie met coating van Caparol en wie de opdracht heeft gegeven de vloeren minder intensief te schuren. Volgens [eiseres] is de anhydrietvloer door SRO voorgeschreven en heeft SRO haar opgedragen om de ondervloer minder dan wel minder intensief te schuren. SRO betwist dat zij die keuze heeft gemaakt dan wel [eiseres] heeft opgedragen om minder dan wel minder intensief te schuren (zie pagina 5 en verder van de akte van 17 februari 2021).
De rechtbank is van oordeel dat deze twee vragen niet hoeven te worden beantwoord. In het geval als uitgangspunt wordt genomen dat de anhydrietvloer met coating van Caparol door SRO is voorgeschreven en dat zij vervolgens opdracht heeft gegeven om de ondervloeren minder intensief te schuren, dan nog rustte op [eiseres] als aannemer een waarschuwingsplicht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] niet aan deze plicht voldaan, zodat zij aansprakelijk is voor de gevolgen daarvan. De rechtbank komt tot dit oordeel op basis van het volgende.
3.6.
COT heeft in haar rapport onder meer de conclusie getrokken dat de beslissing om de anhydrietvloeren minder intensief te schuren verregaande consequenties heeft gehad.
3.7.
SRO heeft op haar beurt adviesbureau Peutz verzocht om het rapport van COT te bestuderen en van commentaar te voorzien. Peutz heeft op 12 februari 2021 een notitie uitgebracht (productie G.94). Hierin staat onder meer:

Peutz staat achter de conclusie van het COT dat de belangrijkste oorzaak van het onthechten van de vloercoating moet worden gezocht in het, voorafgaand aan het aanbrengen van de coating, onvoldoende intensief geschuurd zijn van de dekvloer.”
Peutz wijst in dit verband onder meer naar het technisch informatieblad voor “Disbopox 447 E.MI Wasserepoxid” (producties 42 en G.97). Daaruit blijkt het volgende wat betreft de voorbereiding van de ondergrond:

De ondergrond naar de gestelde eisen volgens een geschikte methode reinigen zoals kogelstralen, frezen of diamantschuren tot het gewenste resultaat is bereikt”.
3.8.
Na het opdrogen van de anhydrietvloeren bleek dat de slangen van de vloerverwarming zich aftekenden in het oppervlak. Hierdoor ontstond een golvende oppervlakte van de anhydrietvloer. [eiseres] heeft dit aan SRO gemeld, omdat zij hierdoor problemen kreeg met het schuren van de vloer. [eiseres] gebruikte een grote schuurmachine voor het verwijderen van de slikhuid, maar deze raakte alleen de toppen van de “golven” en niet de dalen. [eiseres] heeft hiervoor twee oplossingen aangedragen, waarbij uiteindelijk gekozen is voor het schuren met een schuursponsje. De rechtbank verwijst hiervoor naar het bouwverslag van 23 november 2017 (productie G.79, pagina 3) waaruit blijkt:

Dekking afwerkvloer
Nieuwe aanpak vloeren: Schuren met schuursponsje en afwerking in twee lagen dekkende coating op kleur.
(…)
Constatering dat er nog wel leidingen zichtbaar blijven maar minder.”
3.9.
Volgens [eiseres] is de stelling van Peutz dat de vloeren onvoldoende zouden zijn geschuurd onjuist. [eiseres] verwijst in dit verband naar de metingen van Caparol en COT waaruit blijkt dat de vloeren voldoen aan de door Caparol gestelde norm voor hecht- en treksterkte. Volgens [eiseres] staat daarmee vast dat de vloeren voldoende zijn geschuurd. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. In het rapport staat ook vermeld dat met het schuren met een schuursponsje hoe dan ook niet hetzelfde resultaat wordt bereikt als met kogelstralen, frezen of diamantschuren, zoals in de verwerkingsvoorschriften is voorgeschreven. Dat de vloeren vervolgens (toch) aan de gestelde normen voldeden, is evenmin gebleken. Peutz vermeldt immers ook dat bij in totaal 78 door COT uitgevoerde indicatieve hechtingsproeven het resultaat in 15 gevallen (19%) goed was. Op de overige 63 posities (81%) was het resultaat twijfelachtig of slecht. Deze resultaten zijn weergegeven in de tabel op pagina 9 in het rapport van COT (productie 37 / G.93).
3.10.
In haar akte van 31 maart 2021 geeft [eiseres] (vanaf randnummer 4.4.) een iets afwijkende versie van de gang van zaken. Op verzoek van SRO is minder intensief geschuurd. [eiseres] is toen gaan schuren met een zogenaamd schuursponsje van Scotch Brite. Dit werkte niet goed omdat de schuurpad volliep met de slikhuid van de vloer en vervolgens niet meer schuurde. De werkwijze met het schuursponsje is daarom bij de eerste lodge alweer verlaten. Vervolgens heeft [eiseres] aan SRO laten weten dat er twee mogelijkheden waren: schuren met een grove schuurpad op de grote schuurmachine of schuren met een fijne schuurpad eveneens op de grote schuurmachine. SRO heeft uiteindelijk voor het laatste gekozen. [eiseres] biedt hiervan uitdrukkelijk bewijs aan. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding [eiseres] tot dit bewijs toe te laten. Zelfs als er van moet worden uitgegaan dat er uiteindelijk (al dan niet door SRO) voor een andere werkwijze is gekozen, dan nog staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de vloeren onvoldoende zijn geschuurd.
3.11.
Verder stelt [eiseres] dat SRO al op 18 oktober 2017 kennis heeft genomen van het eerder genoemde technisch informatieblad omdat [eiseres] dit per e-mail heeft gestuurd (productie 42). [eiseres] stelt dat SRO hieruit zelf heeft kunnen opmaken dat de ondergrond waarop de vloercoating zou worden aangebracht intensief moest worden geschuurd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om als voldoende waarschuwing te gelden in de zin van de UAV 2012.
 vochtpercentage
3.12.
SRO stelt dat er sprake is geweest van vochtproblematiek tijdens de bouw omdat [eiseres] de vloeren niet op de juiste wijze heeft laten drogen. SRO verwijst naar het COT-rapport waaruit blijkt dat Caparol [eiseres] en haar onderaannemer herhaaldelijk heeft gewaarschuwd, zoals onder meer blijkt uit de e-mails van 5 en 19 februari 2018.
[eiseres] stelt daar tegenover dat het vochtpercentage in de vloeren niet te hoog was en dat de vloeren op de juiste wijze zijn aangebracht.
3.13.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de rapporten van COT en Peutz niet dat [eiseres] wat betreft het vochtgehalte van de vloeren een fout heeft gemaakt. [eiseres] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de stellingen van SRO. De stellingen van SRO worden niet ondersteund door het rapport van COT. SRO heeft haar stellingen ook niet nader onderbouwd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.14.
In het rapport van COT worden (onder 3.5) de omstandigheden tijdens de bouwfase vermeld. Uit de verslagen van Caparol lijkt er tijdens de bouw veelal te zijn gewerkt onder daarvoor ongunstige omstandigheden. Het vochtgehalte is door Caparol toen structureel als te hoog beoordeeld. Volgens COT roepen de bevindingen van Caparol inzake de vochtmetingen vragen op. Voor een deel is namelijk een correctie aangegeven op de meetresultaten. Ook is Caparol uitgegaan van gemiddelde waarden, zodat er blijkbaar sprake is geweest van hogere waarden naast lagere waarden. Verder zijn de door Caparol op de foto’s getoonde vochtmeters indicatief.
3.15.
[eiseres] geeft aan dat de aanwijzingen van Caparol steeds zijn opgevolgd. Tijdens de bouwfase is op de bevindingen van Caparol geanticipeerd door middel van het aanpassen van planningen, omstandigheden en werkmethoden. Zo is er geventileerd, is er verwarmd en is het opstookprotocol in werking gezet. Uit het COT-rapport blijkt dat bevindingen omtrent nieuwe inspecties direct voorafgaand aan het aanbrengen van de coating ontbreken. Dit laatste wordt bevestigd in het rapport van Peutz. Ook daarin staat dat informatie ten aanzien van het vochtgehalte op het moment van het aanbrengen van de coating ontbreekt. Peutz verbindt daaraan de conclusie dat niet aantoonbaar kan worden gemaakt dat het vochtgehalte op het moment van het aanbrengen van de coating aan de voorschriften voldeed. Peutz wijst er ook op dat het afschuren van de slikhuid van belang is voor het droogproces van de vloeren. Het trage droogproces is eveneens een aanwijzing dat de vloeren onvoldoende geschuurd zijn. Peutz concludeert ten slotte (onder 3.15, punt c) dat een te hoog vochtgehalte een ondergeschikte rol lijkt te hebben gespeeld bij het ontstaan van de schade. De hoofdoorzaak van de problematiek dient te worden gezocht in tekortkomingen ten aanzien van schuur- en reinigingswerk, aldus Peutz. Dat het hoge vochtgehalte de oorzaak is van de problemen met de vloeren is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
 Eigenschappen van de vloer in de lodges
3.16.
[eiseres] gaat in haar akte in op de opmerkingen die zowel door Caparol als door COT zijn gemaakt over de eigenschappen van de vloer met de coating die daarop is toegepast. Uit het technisch informatieblad (productie 38) blijkt onder meer dat slepen met goederen krassen kan veroorzaken. Ook heeft Caparol geadviseerd om mechanische beschadigingen zo snel mogelijk te laten herstellen door de coating te laten repareren zodat er geen vocht (of dweilwater) in de vloer kan dringen. De anhydrietvloer heeft als eigenschap dat vocht verdere onthechting kan veroorzaken. Dit wordt bevestigd in het COT rapport. Volgens [eiseres] betekent dit echter niet dat daarom sprake is van een gebrekkige vloer.
3.17.
De rechtbank overweegt dat SRO op dit punt geen duidelijk verwijt maakt aan [eiseres] . Zij stelt niet expliciet dat de vloer in de lodges vanwege de daaraan verbonden eigenschappen als gebrekkig moet worden geduid. In haar akte (onder 3.10) verwijst SRO naar de notitie van Peutz, waaruit blijkt dat het schadebeeld niet wordt veroorzaakt door de keuze voor anhydriet, maar door fouten die [eiseres] tijdens de uitvoering heeft gemaakt.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de eigenschappen van de vloer in de lodges niet als afzonderlijk gebrek hoeven te worden beoordeeld.
 Mechanische beschadigingen
3.18.
De rechtbank merkt op dat dit onderwerp afzonderlijk in het tussenvonnis is vermeld (zie onder b2, r.o. 4.32 en verder). In het tussenvonnis is overwogen dat deze beschadigingen tijdens de onderhoudstermijn aan de dag zijn getreden, zodat [eiseres] op grond van § 11 lid 2 UAV 2012 gehouden is deze te herstellen. Dit is alleen anders als de gebreken het gevolg zijn van onjuist of onzorgvuldig gebruik dan wel gekwalificeerd zouden kunnen worden als normaal te verwachten slijtage als gevolg van het feitelijke gebruik.
3.19.
Door COT is vastgesteld dat op diverse plekken sprake is van mechanische beschadigingen als gevolg van het schuiven met meubilair en gebruikersgedrag, zoals het slepen met koffers en het gebruik van de vaatwasser.
3.20.
[eiseres] betwist de stelling van SRO dat COT dit op haar aandringen in haar rapport heeft opgenomen. Volgens [eiseres] probeert SRO de verantwoordelijkheid voor deze beschadigingen bij [eiseres] neer te leggen. Het is onjuist dat het snel(ler) ontstaan van mechanische beschadigingen het gevolg zou zijn van een poederende anhydrietvloer die het gevolg zou zijn van fouten van [eiseres] .
3.21.
SRO wijst er op dat het COT rapport een opmerkelijke draai maakt. In de eerste alinea’s wordt gewezen op de ongunstige omstandigheden tijdens de uitvoering van het werk, maar in paragraaf 4 van het rapport wordt betoogd dat het schadebeeld is ontstaan door het schuiven met bedden et cetera. In het rapport van Peutz wordt korte metten gemaakt met deze samenvatting. Peutz stelt namelijk dat de vloer minder weerstand biedt tegen externe mechanische en vochtbelastingen doordat de coating niet goed hecht. SRO vervolgt: “
Anders geformuleerd: de schade zou naar verwachting minder intensief en omvangrijk zijn geweest indien de vloercoating goed zou hechten.” De rechtbank is van oordeel dat SRO hiermee heeft onderbouwd dat de hiervoor genoemde problemen met de coating ervoor hebben gezorgd dat de vloeren kwetsbaarder waren voor mechanische beschadigingen.
3.22.
Wat betreft het beroep van [eiseres] op § 11 lid 2 tweede volzin UAV 2012 merkt SRO op dat de mechanische beschadigingen niet zijn ontstaan door onjuist of onzorgvuldig gebruik. De gebreken aan de vloeren zijn voor, bij en direct na oplevering geconstateerd en aan [eiseres] gemeld. Het (verder) onthechten van de vloercoating is niet het gevolg van het gebruik van de lodges. Het gebruik daarvan als vakantiehuisjes bracht met zich dat er sprake zou zijn van schuivende bedden, incidentele lekkages, slepende koffers en vallende voorwerpen. Dit zou volgens SRO niet tot het onthechten van de vloeren mogen leiden. In de visie van SRO is dan ook geen sprake van normaal te verwachten slijtage als gevolg van het feitelijke gebruik.
3.23.
De rechtbank is van oordeel dat SRO met het rapport van Peutz heeft aangetoond dat de hoofdoorzaak van de problematiek gezocht dient te worden in tekortkomingen ten aanzien van het schuur- en reinigingswerk. De coating hecht daardoor niet goed aan de onderliggende vloeren en dat maakt dat de vloeren kwetsbaarder zijn geworden voor mechanische beschadigingen. Deze schade ziet daarmee niet op een zichzelf staand gebrek van de vloeren.
3.24.
Uit het voorgaande volgt dat de gebreken niet vallen onder de uitzondering van
11 lid 2 tweede volzin UAV 2012. De schade die SRO heeft geleden doordat de vloeren in de lodges kwetsbaarder waren voor mechanische beschadigingen komt voor vergoeding in aanmerking. De omvang van deze schade moet worden beoordeeld in de schadestaatprocedure.
 Vochtbelasting tijdens gebruik van de vloeren
3.25.
Volgens [eiseres] komt het standpunt van SRO erop neer dat er op dit moment vocht in de vloeren kan doordringen met verdere onthechting van de vloercoating tot gevolg. Dat [eiseres] daarvoor verantwoordelijk is, is volgens [eiseres] niet juist. SRO gaat er aan voorbij dat zij voor een vloercoating heeft gekozen die niet geschikt is voor vloeren waar water op blijft staan. Ook is de vochtgerelateerde onthechting grotendeels het gevolg van lekkages in sauna, douche en vaatwasser, aldus [eiseres] .
3.26.
De rechtbank is van oordeel dat ook dit betoog van [eiseres] strandt. Op de eerste plaats is niet gebleken dat de problemen het gevolg zijn van het gebruik van de vloeren in de lodges. De rechtbank verwijst daarvoor naar de rapportages van COT en Peutz, zoals hiervoor weergegeven. Op de tweede plaats geldt dat op [eiseres] een waarschuwingsplicht rustte wat betreft het gebruik van de bouwstoffen. Zelfs in het geval het er voor moet worden gehouden dat SRO voor deze vloercoating heeft gekozen, dan nog had [eiseres] SRO moeten waarschuwen voor het gebruik daarvan. Hiervoor is ook al overwogen dat [eiseres] niet aan haar waarschuwingsplicht heeft voldaan.
Conclusie gebreken vloeren
3.27.
De rechtbank komt wat betreft de vloeren in de lodges tot de conclusie dat deze niet aan de eisen van goed en deugdelijk werk voldoen. Er is daarom sprake van een tekortkoming van [eiseres] waarvoor zij tegenover SRO verantwoordelijk is.
3.28.
Hierna wordt weergegeven wat deze conclusie betekent voor de vorderingen van [eiseres] en de tegenvorderingen van SRO. Als dat nodig is wordt terugverwezen naar het tussenvonnis.
de vorderingen van [eiseres] (in conventie)
3.29.
Deze vorderingen worden afgewezen. [eiseres] heeft gevorderd voor recht te verklaren (zie r.o. 3.1 tussenvonnis, onder 1.) dat zij niet in verzuim is met de nakoming van haar verplichtingen en dat SRO toerekenbaar tekort schiet, althans onrechtmatig handelt als zij zou verzoeken om een uitkering op grond van de Nationale Borg Garantie. Uit dit vonnis en het tussenvonnis blijkt echter dat [eiseres] fouten heeft gemaakt. Ook het gevorderde verbod (2.) en het gevorderde gebod (3.) met betrekking tot de Nationale Borg Garantie worden daarom afgewezen.
3.30.
[eiseres] heeft ook gevorderd dat SRO wordt veroordeeld tot het betalen van achterstallige facturen of restanten daarvan, handelsrente en de verhoging op grond van § 45 lid 2 UAV 2012 (4.)
Een van deze facturen betreft de afwikkeling van stormschade (factuur VF1801786). [eiseres] moet nog herstelwerkzaamheden aan de dakbedekking uitvoeren. SRO heeft aangegeven dat zij de facturen met betrekking tot de herstelwerkzaamheden zal betalen zodra uitkering door de verzekeraar heeft plaatsgevonden en het definitieve herstel tot tevredenheid van SRO (en naar de eisen van goed en deugdelijk werk) is uitgevoerd (r.o. 4.14 tussenvonnis). In r.o. 4.18 van het tussenvonnis is overwogen dat [eiseres] de werkzaamheden moet uitvoeren en dat zij niet van SRO kan verlangen dat eerst een factuur wordt betaald. Het is niet duidelijk of deze werkzaamheden inmiddels zijn uitgevoerd. Wat betreft de overige facturen geldt dat SRO de betaling daarvan heeft opgeschort omdat [eiseres] volgens haar in verzuim is. Dit standpunt is naar het oordeel van de rechtbank terecht omdat de vloeren onvoldoende zijn geschuurd. De vorderingen tot betaling worden daarom ook afgewezen.
3.31.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (in conventie) worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SRO worden begroot op:
- griffierecht 626,00
- salaris advocaat
9.642,00(3,0 punten × tarief € 3.214,00)
Totaal € 10.268,00
3.32.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
de tegenvorderingen van SRO (in reconventie)
3.33.
SRO vordert een verklaring voor recht dat [eiseres] in gebreke is gebleven met de nakoming van haar verplichtingen, dat [eiseres] aansprakelijk is voor de schade van SRO en dat SRO gerechtigd is om de Nationale Borg Garantie in te roepen (zie r.o. 3.4. tussenvonnis, onder i, ii en iii). Deze vorderingen worden toegewezen. Datzelfde geldt voor de vordering (iv.) om [eiseres] te veroordelen de geleden en nog te lijden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Dit was ook al overwogen in r.o. 4.25 van het tussenvonnis in verband met de gebreken aan de daken van de 14-persoonslodges.
3.34.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SRO worden begroot op € 844,50 (3,0 punten × factor 0,5 × tarief € 563,00) aan salaris advocaat.
3.35.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van SRO tot op heden begroot op € 10.268,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
4.3.
verklaart voor recht dat [eiseres] in gebreke is gebleven met de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst lodges,
4.4.
verklaart voor recht dat [eiseres] aansprakelijk is voor de schade die SRO daardoor heeft geleden en nog zal lijden,
4.5.
veroordeelt [eiseres] tot vergoeding aan SRO van die schade, op te maken bij staat,
4.6.
verklaart voor recht dat SRO gerechtigd is om de Nationale Borg Garantie in te roepen,
4.7.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van SRO tot op heden begroot op € 844,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in conventie en in reconventie
4.8.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
4.9.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang, mr. D.J. Hutten en mr. M. van den Brink en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021.