ECLI:NL:RBOBR:2021:6807

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
19/2825
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewetuitkering na melding toegenomen arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. I. Winia, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. T.P.A.W. Hanenberg. Eiseres had een Ziektewet (ZW) uitkering ontvangen, maar het UWV besloot op 17 juni 2019 dat zij per 18 juni 2019 geen recht meer had op deze uitkering. Dit besluit werd in een later besluit van 19 september 2019 bevestigd, waarop eiseres beroep instelde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zijn besluit heeft gebaseerd op een zorgvuldig medisch onderzoek. Eiseres had zich op 24 december 2018 opnieuw ziek gemeld, maar het UWV concludeerde dat zij, rekening houdend met haar beperkingen, in staat was om minimaal 65% van haar eerdere inkomen te verdienen. Eiseres betwistte deze conclusie en voerde aan dat haar beperkingen waren onderschat. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de medische rapportages van de verzekeringsarts niet inconsistent waren.

Eiseres verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige, maar de rechtbank wees dit verzoek af. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de rapportages van de verzekeringsartsen en dat de geduide functies voor eiseres geschikt waren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigde het besluit van het UWV dat eiseres per 18 juni 2019 geen recht meer had op een ZW-uitkering. De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/2825

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Winia),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. T.P.A.W. Hanenberg).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2019 heeft het UWV vastgesteld dat eiseres per 18 juni 2019 niet langer recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 19 september 2019 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een nader stuk ingediend.
Het UWV heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiseres was werkzaam als winkelmanager. Op 14 oktober 2017 heeft zij zich ziek gemeld wegens pijnklachten aan haar rug en rechterbeen. Na afloop van haar dienstverband is aan eiseres met ingang van 12 februari 2018 een ZW-uitkering toegekend. Na een herbeoordeling in het kader van een eerstejaarsziektewetbeoordeling per 3 september 2018 heeft het UWV aanvankelijk de ZW-uitkering beëindigd vanaf 14 november 2018. Tegen deze beslissing is eiseres opgekomen, waarna bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 17 juli 2019 de intrekking van de ZW-uitkering ongedaan wordt gemaakt. Op 24 december 2018 heeft eiseres zich vanuit een werkloosheidssituatie opnieuw ziek gemeld met toegenomen klachten uit dezelfde oorzaak. Na afloop van de wachttijd binnen de WW is aan eiseres met ingang van 25 maart 2019 een ZW-uitkering toegekend. Eiseres heeft derhalve vanaf 12 februari 2018 doorlopend recht gehad op een ZW-uitkering.
De standpunten van partijen
2. Naar aanleiding van de ziekmelding per 24 december 2018 heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat eiseres in staat is om – rekening houdend met haar beperkingen – minimaal 65% te verdienen van het inkomen dat zij verdiende op het moment dat zij uitviel. Daarom komt ze niet langer in aanmerking voor een ZW-uitkering.
3. Eiseres stelt dat haar beperkingen zijn onderschat. Zij voert aan dat de pijn haar zodanig belemmert dat zij tot niet veel in staat is. Inmiddels is ze op 20 augustus 2019 geopereerd en is een vernauwing op twee niveaus in haar rug geconstateerd en vrijgemaakt. Daarmee is een objectivering gegeven voor de geclaimde pijn rond de datum in geding. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar de in beroep ingebrachte brieven van neurochirurg
dr. Rutten.
De beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank stelt voorop dat het UWV zijn besluit over de arbeidsongeschiktheid mag baseren op een rapport opgesteld door een verzekeringsarts (B&B). Dat kan anders zijn in het geval waarin de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts (B&B) geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (B&B) heeft aangenomen. Zij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.
5. De rechtbank acht het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig. Daarbij acht zij van belang dat de verzekeringsarts dossierstudie heeft verricht, waaronder de informatie met betrekking tot eerdere ziekmeldingen en beoordelingen in het kader van de ZW. Verder heeft de verzekeringsarts eiseres telefonisch gesproken op 11 juni 2019, waarbij het dagverhaal is uitgevraagd en is besproken of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn. In bezwaar heeft de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) ook dossieronderzoek verricht. Daarnaast heeft hij eiseres gezien tijdens de hoorzitting op 29 juli 2019 en heeft hij een lichamelijk onderzoek verricht. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat zijn rapport inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat verweerder de belastbaarheid van eiseres onjuist heeft ingeschat. Verweerder is ermee bekend dat eiseres pijnklachten heeft aan haar been en onderrug, waarvoor op het moment van beoordeling (nog) geen oorzaak is gevonden. De verzekeringsarts B&B overweegt in zijn rapport van 29 juli 2019 dat hij aanwijzingen voor het bestaan van een piriformis syndroom ziet. Hij licht toe dat dit een beknelde zenuw onder de diepe bilspier is die leidt tot pijnklachten in rug, bil en uitstralend naar het been. In verband hiermee zijn beperkingen aangenomen voor bewegingen waarbij het nodig is om het bekken te stabiliseren. Dit betekent beperkingen voor lang lopen, staan, zwaar tillen, frequent traplopen, frequent buigen en hurken. Ook moeten langdurig zitten en langdurige koude vermeden worden. De rechtbank heeft geen reden aan te nemen dat verweerder de hiermee verband houdende (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat.
7. Eiseres heeft in beroep informatie van neurochirurg dr. G.J.M. Rutten ingebracht. Uit zijn brieven van 21 augustus 2019, 18 juni 2020 en 29 juli 2020 volgt dat tijdens een operatie is gebleken dat sprake was van een beklemming in de lage rug, welke hebben geleid tot een radiculair (zenuw) probleem. Na het vrij leggen van zenuwen in de onderrug zijn de klachten verbeterd. De verzekeringsarts B&B heeft hierop gereageerd door aan te geven dat deze informatie zijn visie ondersteunt, namelijk dat sprake was van een zenuwbeklemming welke tot pijnklachten leidde. Daarbij heeft hij opgemerkt dat het voor de vaststelling van de beperking niet uitmaakt waar de beklemming zit. Met deze beklemming en de daaruit voortvloeiende klachten is rekening gehouden bij de vaststelling van de belastbaarheid. In de geduide functies wordt deze belastbaarheid niet overschreden. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen.
8. Ten aanzien van het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen, overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft ter zitting uiteengezet waarom zij geen vertrouwen heeft in het oordeel van de verzekeringsarts van het UWV. Zij heeft daarbij duidelijk gemaakt dat zij zich niet gehoord voelde, ook omdat de verzekeringsarts B&B een behandeling opperde die zij al tevergeefs geprobeerd had. Het is de rechtbank duidelijk dat de periode voorafgaand aan de operatie op 20 augustus 2019 door eiseres als zwaar is ervaren en dat zij zich niet altijd begrepen heeft gevoeld. Echter, anders dan eiseres meent, kan dat geen reden zijn om alsnog een deskundige te benoemen. De rechtbank kan pas tot benoeming van een deskundige overgaan als de betrokkene aannemelijk maakt dat er sprake is van twijfel aan de rapportages van de verzekeringsartsen op de onder 4. genoemde punten of als de verzekeringsarts tot een ander oordeel komt dan de behandelend sector. Ook van dat laatste is geen sprake, omdat de verzekeringsarts B&B in haar rapportage van 18 juni 2019 gemotiveerd stelt waarom haar visie overeenstemt met die van de behandelend sector. De stelling van eiseres, dat de verzekeringsarts B&B uitgaat van een eigen (ander) oordeel volgt de rechtbank daarom niet. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding voor het inschakelen van een deskundige.
9. Uitgaande van de juistheid van de bij eiseres vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies voor eiseres niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige B&B heeft de zogeheten signaleringen van een afdoende adequate toelichting voorzien.
10. Het voorgaande betekent dat het UWV terecht en op goede gronden heeft besloten dat eiseres per 18 juni 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.W. Emmen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 27 januari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep.