In de zaak tegen de verdachte, die ten laste was gelegd dat hij op 28 juli 2019 in Valkenswaard ontuchtige handelingen heeft verricht met een minderjarig meisje, heeft de rechtbank Oost-Brabant op 23 december 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het betalen voor seksuele handelingen met een 16-jarig meisje, dat zich beschikbaar stelde voor prostitutie. Tijdens de rechtszitting op 22 november en 9 december 2021 is het bewijs tegen de verdachte besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende wettig bewijs is voor de beschuldigingen. De verklaringen van het slachtoffer waren niet overtuigend genoeg om te bewijzen dat de verdachte zijn penis in de mond van het slachtoffer heeft gebracht of dat er andere ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het slachtoffer tijdens haar verhoor heeft verklaard dat zij de verdachte heeft geprobeerd te pijpen, maar dat dit niet is gelukt. Bovendien was er geen bewijs dat de verdachte zijn penis door het slachtoffer heeft laten aanraken of betasten.
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten en heeft de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding. De kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt in deze strafzaak zijn op nihil vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral wanneer het gaat om delicten met minderjarigen.