ECLI:NL:RBOBR:2021:6607

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
WR 21/034
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een civiele procedure met betrekking tot de afwikkeling van een nalatenschap

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 7 december 2021 een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. A.G.M.H. Bennenbroek, die als kantonrechter betrokken was bij de behandeling van een civiele procedure. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 6 december 2021, voorafgaand aan een geplande mondelinge behandeling op 8 december 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat er eerder een wrakingsverzoek was afgewezen, waarbij was bepaald dat een volgend verzoek niet in behandeling zou worden genomen wegens misbruik van het wrakingsinstrument. Dit was het geval in een eerdere beslissing van 11 juni 2020, waarin het verzoek van de verzoeker werd afgewezen en een nieuw verzoek niet in behandeling zou worden genomen. De rechtbank concludeert dat het huidige wrakingsverzoek moet worden aangemerkt als een volgend verzoek in de zin van het wrakingsprotocol, waardoor het niet-ontvankelijk wordt verklaard. De beslissing is genomen door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is in aanwezigheid van de griffier gegeven. Tegen deze beslissing staat rechtsmiddel open volgens artikel 39 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 21/034
Beslissing van 7 december 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek ex artikel 36 van het van Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van
[verzoeker] ,
hierna: verzoeker,
tegen
mr. A.G.M.H. Bennenbroek,
in diens hoedanigheid van kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van het verzoek met nummer 9575685 EJ VERZ 21-691,
hierna: de rechter.

1.De procedure

De mondelinge behandeling van het verzoek met nummer 9575685 EJ VERZ 21-691 staat gepland op 8 december 2021 om 10:00 uur.
Bij e-mail van 6 december 2021 22:11 uur heeft verzoeker de rechter gewraakt. Hierop heeft de rechter op 7 december 2021 10:30 uur gereageerd.

2.De beoordeling

2.1
De rechtbank kan het wrakingsverzoek zonder behandeling ter zitting aanstonds niet-ontvankelijk verklaren indien ten aanzien van verzoeker in een eerdere beslissing op een wrakingsverzoek is bepaald dat wegens misbruik een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. Dit volgt uit artikel 5, tweede lid, aanhef en onder g, van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant, zoals dat per 1 april 2021 luidt.
2.2
Bij beslissing van 11 juni 2020 (met zaaknummer WR 20/010) heeft de rechtbank het door verzoeker op 11 april 2020 ingediende verzoek tot wraking van de rechter afgewezen en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen. Die beslissing is genomen op het wrakingsverzoek dat werd ingediend in het kader van een verzoek met kenmerk 7866011 EJ VERZ 19-321. Het onderhavige wrakingsverzoek houdt verband met de behandeling van een verzoek met kenmerk 9575685 EJ VERZ 21-691. Hoewel deze verzoeken een eigen kenmerk hebben, hebben ze betrekking op dezelfde procedure die aan de beoordeling van de rechter is voorgelegd, namelijk de afwikkeling van de nalatenschap van de ouders van verzoeker.
De rechtbank concludeert daarom dat het op 6 december 2021 ingediende wrakingsverzoek moet worden aangemerkt als een volgend wrakingsverzoek in de zin van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder g, van het wrakingsprotocol. Dit betekent dat het wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen. Verzoeker wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek.
2.3
Ter voorlichting wijst de rechtbank op artikel 5, derde lid, van het wrakingsprotocol. Op grond van die bepaling kan de rechter beslissen het wrakingsverzoek niet aan de wrakingskamer voor te leggen als zich de onder artikel 5, tweede lid, aanhef en onder g, van het wrakingsprotocol genoemde omstandigheid zich voordoet.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven op 7 december 2021 door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. J.J. Jansen, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier.
voorzitter
De griffier is verhinderd de beslissing te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat
geenrechtsmiddel open (artikel 39 lid 5 Rv).