ECLI:NL:RBOBR:2021:6601

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
8923103_eindvonnis
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van provisie en honorarium voor overige werkzaamheden in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft de kantonrechter op 9 december 2021 uitspraak gedaan in een zaak tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. M. Poelsema, en [gedaagde], vertegenwoordigd door voormalig gemachtigde mr. S.G. Ong. De zaak betreft een vordering van [eiser] tot betaling van provisie en honorarium voor werkzaamheden die hij heeft verricht in de jaren 2017 tot en met 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] recht heeft op een bedrag van € 32.215,15 aan provisie, alsook € 22.052,25 voor overige werkzaamheden, en heeft deze vorderingen toegewezen. De rechtbank heeft ook een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van € 2.379,49 toegewezen, evenals de proceskosten aan de zijde van [eiser].

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat [gedaagde] niet heeft gereageerd op de gewijzigde vordering van [eiser], waardoor de vorderingen als niet weersproken zijn komen vast te staan. De kantonrechter heeft de tegenvorderingen van [gedaagde] afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het inzicht biedt in de beoordeling van vorderingen tot betaling van provisie en honoraria in het civiele recht, evenals de gevolgen van het niet reageren op gewijzigde vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 8923103
Rolnummer : 20-8643
Uitspraak : 9 december 2021
in de zaak van:
[eiser],
handelend onder de naam
[bedrijfsnaam 1],
wonende en zaakdoende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Poelsema,
t e g e n
[gedaagde],
mede handelend onder de naam
[bedrijfsnaam 2],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
voormalig gemachtigde: mr. S.G. Ong,
thans niet langer in rechte vertegenwoordigd.
Partijen worden hierna “ [eiser] ” en “ [bedrijfsnaam 2] ” genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit de volgende stukken:
  • het tussenvonnis van 10 juni 2021 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte vermindering van eis (met productie 28) van [eiser] van 5 augustus 2021;
  • de akte van [bedrijfsnaam 2] van 5 augustus 2021;
  • de antwoordakte van [eiser] van 19 augustus 2021.
1.2.
Op 13 september 2021 heeft mr. Ong zich onttrokken als gemachtigde van [bedrijfsnaam 2] . Hoewel [bedrijfsnaam 2] door haar gemachtigde van de mogelijkheid daarvan op de hoogte is gesteld, heeft zij ervan afgezien om te antwoorden op de akte vermindering van eis van [eiser] van 5 augustus 2021.
1.3.
Tot slot is opnieuw een datum bepaald waarop vonnis wordt gewezen.

2.De verdere beoordeling van de vorderingen van [eiser] (= in conventie)

2.1.
In het tussenvonnis van 10 juni 2021 (hierna: het tussenvonnis) is een oordeel gegeven over de vraag over welke transacties [eiser] recht op provisie heeft, het ontstaans-moment daarvan en of een beding van delcredere van toepassing is. [bedrijfsnaam 2] kan zich niet vinden in het gegeven oordeel en overweegt daartegen in hoger beroep te gaan. Voor zover dit al door haar is bedoeld, is dit geen grond om het gegeven oordeel te heroverwegen.
2.2.
De kantonrechter blijft bij de overwegingen en beslissingen zoals vermeld in het tussenvonnis.
Ad 1 - provisie
2.3.
Beoordeeld moet nog worden het recht op provisie van [eiser] voor transacties die
met zijn tussenkomst, maar buiten zijn rayonin 2018 en 2019 tot stand zijn gekomen (overweging 4.16 van het tussenvonnis).
2.4.
Bij akte van 5 augustus 2021 heeft [eiser] zijn vordering op dit punt verminderd met in totaal € 4.495,15 exclusief btw (€ 5.439,13 inclusief btw).
2.5.
Hoewel zij daartoe in de gelegenheid is gesteld, heeft [bedrijfsnaam 2] niet op deze wijziging van eis gereageerd. Dit betekent dat als door [bedrijfsnaam 2] niet weersproken de juistheid van de verminderde aanspraak vaststaat, zodat daarvan wordt uitgegaan.
2.6.
[eiser] heeft aan de hand van een overzicht van de verkopen van OSC aan [bedrijfsnaam 2] een schatting gemaakt van het recht op provisie voor transacties die in 2017, 2018 en 2019
zonder zijn tussenkomsttot stand zijn gekomen. [bedrijfsnaam 2] is in de gelegenheid gesteld om haar verweer hiertegen te onderbouwen door een provisieopgave van de betreffende transacties in de procedure te brengen (overweging 4.17 van het tussenvonnis). [bedrijfsnaam 2] heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt, zodat de verschuldigdheid van de voor deze transacties gevorderde provisie van € 11.455,47 exclusief btw als onvoldoende gemotiveerd betwist is komen vast te staan.
2.7.
De conclusie voor de periode 2017 tot en met 2019 is dat [eiser] nog recht heeft op € 26.624,09 exclusief btw aan provisie:
- € 1.427,00 overige omzet andere verkopen en B2B klanten;
- € 2.248,00 transacties 2017 met tussenkomst van [eiser] ;
- € 11.493,62 transacties 2018 en 2019 met tussenkomst van [eiser] (€ 18.236,77 -/-
€ 2.248,00 -/- € 4.495,15);
- € 11.455,47 transacties 2017-2019 zonder tussenkomst van [eiser] .
2.8.
Inclusief btw heeft [eiser] , als gevorderd, dus nog recht op € 32.215,15 (€ 26.624,09 x 1,21). De vordering wordt toegewezen. Als niet weersproken ligt ook de gevorderde wettelijke handelsrente voor toewijzing gereed.
Ad 4 – honorarium voor overige werkzaamheden
2.9.
[eiser] is in de gelegenheid gesteld zijn vordering, met inachtneming van de in het tussenvonnis vermelde uitgangspunten en op basis van de door hem bij productie 20 bij dagvaarding overgelegde lijst, nader te onderbouwen door expliciet en gemotiveerd aan te geven welke werkzaamheden van die lijst betrekking hebben op het uitbouwen van het importeurschap (overweging 4.30.4).
2.10.
[eiser] heeft daarop als productie 28 een overzicht overgelegd van de betreffende werkzaamheden. Uitgaande van in totaal 481 uren aan werkzaamheden heeft hij zijn vordering bij akte verminderd tot een bedrag van € 43.650,75 inclusief btw.
2.11.
Vastgesteld wordt dat [eiser] aan het als productie 28 overgelegde overzicht – buiten het in het tussenvonnis gegeven kader – uren heeft toegevoegd voor tijd besteed aan werkzaamheden op internationale beurzen. Het gaat in totaal om 238 uren. De kantonrechter is ambtshalve van oordeel dat deze uren zijn opgevoerd in strijd met de eisen van de goede procesorde (artikel 130 Rv). Dat [eiser] heeft verzuimd om deze uren eerder aan zijn vordering ten grondslag te brengen, ligt in zijn risicosfeer en moet voor zijn rekening blijven.
2.12.
[bedrijfsnaam 2] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bij antwoordakte te reageren op de gewijzigde vordering. Als niet weersproken staat daarom vast dat [eiser] nog recht heeft op loon voor 243 uren besteed aan overige werkzaamheden (2017: 33 uren / 2018: 87 uren / 2019: 123 uren). [bedrijfsnaam 2] wordt veroordeeld om € 22.052,25 inclusief btw
aan [eiser] te betalen (243 uren x € 75,00 x 1,21). Het meerdere wordt afgewezen. De gevorderde wettelijke handelsrente wordt als niet weersproken toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
2.13.
Op basis van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten maakt
[eiser] aanspraak op een vergoeding van € 3.836,82. Toegewezen wordt een bedrag van
€ 2.379,49. Dit bedrag is gebaseerd op de tarieven die horen bij de toegewezen hoofdsom. Het meerdere wordt afgewezen.
Proces- en nakosten
2.14.
[bedrijfsnaam 2] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure, de nakosten en de hierover gevorderde wettelijke rente op de wijze als hierna in de beslissing is vermeld. Aan salaris van de gemachtigde wordt € 748,00 per punt toegekend. Daarbij is aangesloten bij de hoogte van de toegewezen bedragen.

3.De verdere beoordeling van de tegenvorderingen van [bedrijfsnaam 2] (= in reconventie)

3.1.
Ook wat betreft de tegenvorderingen van [bedrijfsnaam 2] blijft de kantonrechter bij de overwegingen en beslissingen zoals vermeld in het tussenvonnis van 10 juni 2021.
Ad A - provisie
3.2.
De door [bedrijfsnaam 2] ingestelde tegenvordering inzake de volgens haar teveel aan [eiser] betaalde provisie over 2018 en 2019 moet nog verder worden beoordeeld.
3.3.
[bedrijfsnaam 2] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar tegenvordering bij akte te herzien.
3.4.
Zoals in het tussenvonnis al is overwogen kan [bedrijfsnaam 2] niet worden gevolgd in de berekening van de hoogte van haar tegenvordering, onder meer omdat daarbij is uitgegaan van een aantal onjuiste uitgangspunten (zie de overwegingen onder 4.15.1 en 4.15.2.). Omdat [eiser] de juistheid van deze tegenvordering gemotiveerd heeft betwist en een nadere onderbouwing daarvan niet is gegeven, moet deze vordering als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Proceskosten
3.5.
[bedrijfsnaam 2] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

4.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie (wat betreft de vorderingen van [eiser] ):
veroordeelt [bedrijfsnaam 2] om aan [eiser] te betalen € 32.215,15 inclusief btw aan provisie, te voldoen binnen 7 dagen na dagtekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente hierover vanaf 15 maart 2020 tot en met de dag van algehele betaling;
veroordeelt [bedrijfsnaam 2] om aan [eiser] te betalen € 22.052,25 inclusief btw als honorarium voor overige werkzaamheden, te voldoen binnen 7 dagen na dagtekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente hierover vanaf 4 september 2020 tot en met de dag van algehele betaling;
veroordeelt [bedrijfsnaam 2] om aan [eiser] te betalen € 2.379,49 als vergoeding voor buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [bedrijfsnaam 2] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 106,47 aan explootkosten, € 499,00 aan griffierecht en € 1.870,00 (2,5 punten) als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), met de wettelijke rente hierover vanaf de 15e dag nadat [bedrijfsnaam 2] schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand;
veroordeelt [bedrijfsnaam 2] in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 124,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), en te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [bedrijfsnaam 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van de betekening van het vonnis en met de wettelijke rente over de nakosten vanaf de 15e dag nadat [bedrijfsnaam 2] schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie (wat betreft de tegenvorderingen van [bedrijfsnaam 2] ):
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [bedrijfsnaam 2] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 935,00 (1,25 punten) als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast).
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 9 december 2021.