Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 december 2021 in de zaak tussen
[eisers] , te [woonplaats] , eisers 1,
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres 2,(gemachtigden: [naam] en [naam] )
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss, verweerder
[naam] B.V.(vergunninghoudster), te Laren, gemachtigde: mr. K. Hamelink.
Procesverloop
Overwegingen
- De projectlocatie bevindt zich tussen een bosrijk natuur- en recreatiegebied in het noorden en een recent gerealiseerd bedrijventerrein “Vorstengrafdonk” in het zuiden. Ten westen van de projectlocatie is relatief kleinschalig landschap aanwezig met landbouw. Ten oosten van de projectlocatie ligt de provinciale weg N329, met pal ten oosten daarvan natuurgebied Herperduin. Ten noorden van de projectlocatie is op ongeveer 100 meter een aantal woningen en bedrijfswoningen gesitueerd aan de [adres] .
De gronden, kadastraal bekend [nummers] , zijn nu nog in gebruik als agrarisch grasland. De gronden zijn gelegen binnen het bestemmingsplan “Buitengebied Oss - 2020” (vastgesteld op 16 april 2020) en zijn bestemd tot “Agrarisch met waarden - Landschap” met de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie verwachtingswaarde hoog”. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor agrarische bedrijfsvoering en mogen op grond van de hieraan toegekende bestemmingen niet worden bebouwd met zonnepanelen.
- Het zonnepark heeft een bruto oppervlak van 10,8 hectare, netto 6,7 hectare. Daarmee kan potentieel 7 MWp aan gezamenlijk vermogen worden gerealiseerd, waarmee bijna 2.000 huishoudens jaarlijks kunnen worden voorzien van duurzame stroom. De overige 4,1 hectare wordt benut voor landschappelijke inpassing. De zonnepanelen worden aangebracht in rijen op zuid-gerichte stellages, op ongeveer 0,8 m boven maaiveld. Het hoogste punt van de panelen ligt op circa 2,3 m boven maaiveld.
- Door onder meer eisers 1 (omwonenden) en eiseres 2 zijn zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbesluit, dat van 30 juli 2020 tot en met 9 september 2020 ter inzage heeft gelegen.
- Daarna heeft verweerder het bestreden besluit genomen, waarbij wat de activiteit afwijken van het bestemmingsplan betreft toepassing is gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo).
Relevante regelgeving
De voor deze zaak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
m.e.r.-beoordeling ingetrokken.
14 april 2021 [1] een uitspraak gedaan naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021 [2] . De Afdeling heeft geoordeeld dat in omgevingsrechtelijke zaken die zijn voorbereid met toepassing van de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) niet kan worden tegengeworpen aan belanghebbenden. Dit geldt niet alleen voor het beroepsrecht als zodanig, maar ook voor de – tot dusverre in de rechtspraak toegepaste – zogenoemde onderdelentrechter die met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure tot stand zijn gekomen en die uit verschillende besluitonderdelen bestaan. De rechtbank zal reeds hierom deze beroepsgronden inhoudelijk behandelen.
9 september 2020.
Alleen het ontwerpbesluit en de ruimtelijke onderbouwing inclusief natuurtoets en landschappelijke inpassing zijn gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl.Artikel 1.2.1a, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (het Bro) bevat geen verplichting om alle op het besluit betrekking hebbende stukken elektronisch beschikbaar te stellen. Bovendien heeft verweerder de gemachtigde op zijn verzoek de stukken waarom hij per
e-mail van 5 augustus 2020 nog expliciet heeft verzocht op 19 augustus 2020, binnen de zienswijzetermijn, toegezonden. De rechtbank ziet in het betoog van eisers 1 daarom geen aanleiding tot vernietiging van het bestreden besluit.
Dit betoog slaagt niet.
Verder brengen eisers 1 naar voren dat het besluit van de raad tot instemming met het hier aan de orde zijnde project in strijd is met de wettelijke systematiek en niet kan worden beschouwd als een vvgb, omdat dit raadsbesluit geen juridische status heeft maar uitsluitend betrekking heeft op politieke verhoudingen. Daarbij komt dat dit besluit niet in werking is getreden, omdat het niet is bekend gemaakt op de voorgeschreven wijze.
Tot slot stellen eisers 1 dat verweerder zich in deze kwestie niet voldoende objectief heeft opgesteld, waarbij zij erop wijzen dat in de nota van zienswijzen niet is ingegaan op het feit dat in het raadsbesluit staat vermeld dat “we” maximaal 4 projecten gaan uitvoeren, terwijl het hier gaat om een particulier initiatief.
Verder heeft de raad op 19 december 2019 besloten om de door wethouder Van der Schoot voorgestelde aanpak in zijn brief van 18 december 2019 te volgen. Dat betekent onder andere dat er maximaal vier projecten worden uitgevoerd, waarna wordt geëvalueerd en mogelijk bijgesteld, en dat zowel principeverzoeken als conceptvergunningen met betrekking tot de ontwikkeling van een zonneveld ter besluitvorming aan de raad worden voorgelegd. Als de raad het afwegingskader heeft vastgesteld en zowel besluit over het principeverzoek als over de eindbeoordeling is een verklaring van geen bezwaar volgens deze aanpak overbodig. Het afwegingskader waarop wordt gedoeld, is de genoemde beleidsnotitie “Grootschalige opwekking zonne-energie in Oss”. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat bij de gemeenteraad de behoefte bestond om een vinger aan de pols te houden bij politiekgevoelige dossiers zoals dit zonnepark, maar die betrokkenheid heeft volgens verweerder geen juridische consequenties.
Dit betoog slaagt.
19 november 2020, dus voor het nemen van het bestreden besluit, heeft ingestemd met de ontwerp-omgevingsvergunning voor het voorziene zonnepark, waarbij de ingediende zienswijzen zijn betrokken en verweerder toestemming heeft gegeven de vergunning definitief te verlenen. Het standpunt van de raad is daarmee bekend, komt materieel overeen met een verklaring van geen bedenkingen en komt tevens overeen met het besluit van verweerder tot het verlenen van het bestreden besluit.
22. Vergunninghoudster heeft ter zitting aangegeven dat het projectplan als gevolg van inspraak op een aantal punten wel degelijk is aangepast. Zo worden onder andere de zonnepanelen op grotere afstand van de woningen geplaatst en worden er meer groenvoorzieningen aangebracht.
23. Volgens het door de gemeente gevoerde beleid laat de initiatiefnemer van een zonnepark omwonenden participeren bij het maken van de plannen voor het realiseren van een zonnepark. Zonder dat beleid bestaat er geen verplichting om hiermee bij de afweging rekening te houden, met dat beleid wel.
Volgens de rechtbank heeft vergunninghoudster voldoende inspanningen verricht die gericht zijn op het informeren van omwonenden en het verwerven of vergroten van het maatschappelijk draagvlak voor het voorziene zonnepark. Daarnaast heeft vergunninghoudster zich bereid getoond het project aan te passen. Dat is niet door eisers 1 betwist. Hiermee heeft verweerder voldoende invulling gegeven aan participatie. Voor het mogelijk maken van een ruimtelijke ontwikkeling is niet vereist dat de initiatiefnemer en omwonenden met elkaar overeenstemming bereiken over de nieuwe locatie. Verweerder dient immers zelf, na afweging van alle betrokken belangen, een standpunt in te nemen over de aanvaardbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling op een bepaalde locatie. Verder heeft verweerder terecht gesteld dat de omstandigheid dat niet iedere omwonende van het zonnepark tevreden wordt gesteld, niet betekent dat er onvoldoende draagvlak in de omgeving is. Bij projecten zoals dit zonnepark moet het bestuursorgaan een afweging maken tussen het belang van een duurzame energievoorziening in het kader van de energietransitie en de belangen van omwonenden. Het ontbreken van draagvlak bij direct omwonenden is in die belangenafweging geen dragend argument voor weigering van de planologische medewerking., Daarbij wijst de rechtbank op de uitspraken van de Afdeling van 1 april 2020 en van 15 juli 2020. [7] Economische uitvoerbaarheid
Dit betoog slaagt niet.
50% energiebesparing, zonne-energieopwekking op daken en na de mogelijkheid van duurzame warmte er nog een restopgave resteert van 1045 TJ, maar daarbij is geen rekening gehouden met de mogelijkheid van een wettelijke verplichting voor het toepassen van zonnepanelen op daken en ook is geen rekening gehouden met verdere ontwikkelingen in die branche. Aan de doelstelling uit het RES kan volgens eisers 1 ook worden voldaan als er meer energie gestoken wordt in het plaatsen van zonnepanelen op daken, windenergie en zonneparken op andere locaties. Naar dat laatste is volgens eisers 1 onvoldoende onderzoek gedaan. Daarbij wijzen eisers 1 op de mogelijkheid een zonnepark te combineren met een geluidwal of met een stedelijke functie in het buitengebied of op restlocaties. Verder ontbreekt volgens eisers 1 een vergelijkend overzicht van waarden in het buitengebied.
Wat de alternatieve locaties betreft, stelt verweerder dat in het kader van de verlening van een omgevingsvergunning voor een zonnepark een (uitputtend) algemeen vergelijkend onderzoek naar de geschiktheid van alternatieve locaties niet is vereist. Verder is volgens verweerder niet gebleken dat door verwezenlijking van alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
In de beleidsnotitie ‘Grootschalige opwekking van zonne-energie in Oss’ is gesteld dat de gemeente Oss de ambitie heeft om te komen tot 0,93 PJ aan duurzame energie in 2030 en om energieneutraal te zijn in 2050. Het totale energieverbruik in de gemeente Oss bedroeg in 2018 8,098 PJ.
In totaal is de potentie van zon op dak in Oss becijferd op 0,21 PJ, waarvan ten tijde van het nemen van het bestreden besluit bijna de helft was ingevuld. Verder blijkt uit het onderzoek ‘Oss energieneutraal in 2020’ van CE Delft van januari 2017 dat als de mogelijkheden voor duurzame warmte maximaal worden benut er nog een restopgave in de gemeente Oss van ongeveer 1.045 TJ overblijft, vergelijkbaar met 2,9 km² zonnepanelen of 44 windmolens van 3 MW. Eisers hebben genoemde cijfers als zodanig niet betwist. Verder blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing dat het op 27 juni 2019 vastgestelde bestemmingsplan voor de ontwikkeling van windmolenpark Elzenburg – de Geer voorziet in 4 windturbines en de mogelijkheid tot uitbreiding naar 6 windturbines. Ook loopt er volgens de ruimtelijke onderbouwing een verkenning naar een duurzame polder van zonne- en windenergie met de gemeente ’s-Hertogenbosch. Met al deze plannen tezamen kan niet worden voorzien in de volledige energievraag in Oss.
35. Ten aanzien van alternatieve locaties overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder dient te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het project zoals daarvoor vergunning is aangevraagd. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kan het bestaan van alternatieven, indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarbij gaat het niet alleen om bezwaren aan de kant van eisers, maar ook aan de kant van verweerder en vergunninghoudster. [9] De rechtbank stelt vast dat eisers 1 geen concrete alternatieve locatie hebben aangedragen. Zij hebben reeds hierom niet aannemelijk gemaakt dat op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden verkregen met aanmerkelijk minder bezwaren.
In de ruimtelijke onderbouwing is verwezen naar de in 2017 vastgestelde gemeentelijke visie ‘Energie en Ruimte’, waarin wordt aangegeven dat er mogelijkheden voor de inpassing van relatief kleine zonnevelden in uiterwaarden, oeverwallen, dekzandranden en dekzandruggen zijn. De projectlocatie ligt volgens de Nota Landschapsbeleid van de gemeente Oss, vastgesteld in 2015, binnen het landschapstype dekzandrug, zodat het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 3.41, eerste lid, onder b, van de Iov.
Verder betwist verweerder dat het projectplan in strijd zou zijn met de Visie Energie en Ruimte, die een leidraad bevat voor het behandelen van initiatieven voor grootschalige opwekking van duurzame energie. Met het landschappelijk inpassingsplan voor het zonnepark wordt volgens verweerder wel degelijk gemotiveerd ingezet op het terugbrengen van kleinschalig mozaïeklandschap zoals dat past bij de dekzandrug en zoals bedoeld in de visie. Over de bufferfunctie heeft verweerder gesteld dat deze niet planologisch is vastgelegd.
Dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten behoeve van het bedrijventerrein Vorstengrafdonk zou zijn toegezegd dat de projectlocatie grasland zou blijven, hebben eisers 1 niet aannemelijk gemaakt, nog daargelaten welk gewicht hieraan in dit geval zou moeten worden toegekend.
41. Eisers 1 stellen verder dat de maatschappelijke meerwaarde niet is onderbouwd, omdat hier geen sprake is van meervoudig ruimtegebruik. Ook leidt het bestreden besluit tot vernietiging van de ter plaatse aanwezige ecologische en planologische waarden. Voorts dient het zonnepark slechts één doel en dat is energieopwekking. Het bestreden besluit is hierom in strijd met artikel 3.41, eerste lid, onder d, van de Iov.
a. de mate van meervoudig ruimtegebruik;
b. de maatregelen die getroffen worden om de impact op de omgeving te beperken;
c. de bijdrage die wordt geleverd aan andere maatschappelijke doelen.
In hoofdstuk 6.2 van het landschappelijk inpassingsplan wordt de toegevoegde waarde van de beplanting (struweelhaag, eikenhakhoutsingel en kruidenrijk grasland) voor de biodiversiteit toegelicht. De ruimte tussen en onder de zonnepanelen biedt ruimte voor natuurwaarden, doordat de gronden rondom de zonnepanelen nauwelijks betreden hoeven te worden. De grote tussenafstanden bieden ruimte om kruidenrijk grasland te laten ontstaan. Ook zal er een amfibieënpoel worden aangelegd als “stepping stone” in de ecologische verbinding.
De rechtbank stelt vast dat daarmee maatregelen getroffen worden om de impact op de omgeving te beperken als bedoeld in artikel 3.41, tweede lid, onder b, van de Iov.
Gelet op wat hiervoor is gesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3.41, eerste lid, onder d, van de Iov.
48. Verweerder is van mening dat aan dit onderdeel van artikel 3.41 wel degelijk is voldaan, omdat de financiële zekerheid is verzekerd via een contractuele bankgarantie die in een anterieure overeenkomst is opgenomen.
52. Om invulling te geven aan het Klimaatakkoord werken overheden, inwoners, bedrijfsleven, netbeheerders en maatschappelijke organisaties in 30 regio's samen aan een RES, zo ook de gemeente Oss.
Verweerder heeft terecht gesteld dat de RES geen rechtstreeks toetsingskader is waaraan de aanvraag om omgevingsvergunning had moeten worden getoetst. De RES is alleen bedoeld richtinggevend te zijn en hieraan wordt concreet invulling gegeven op (onder meer) gemeentelijk niveau. Hiertoe is de beleidsnotitie ‘Grootschalige opwekking van zonne-energie in Oss’ vastgesteld.
In de Opinienota RES zijn enkel opiniërende vragen opgenomen over de RES en andere ontwikkelingen met betrekking tot de energietransitie in Oss, zodat verweerder ook hierover heeft kunnen stellen dat de aanvraag hieraan niet behoefde te worden getoetst. Daarom kan in het midden blijven of het relativiteitsvereiste hier aan eisers 1 kan worden tegengeworpen.
53. Voor zover eisers 1 met deze beroepsgrond tevens hebben beoogd te stellen dat de ontwikkeling op regionaal niveau niet zou zijn afgestemd zoals bedoeld in artikel 3.41,
eerste lid, onder e, van de Iov, faalt dit betoog, gelet op genoemde regionale samenwerking.
In de rechtsoverwegingen 37 tot en met 40 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat verweerder in deze door eisers 1 aangevoerde gronden geen aanleiding heeft behoeven te zien om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren, zodat het betoog dat sprake is van strijd met de zorgplicht daarom niet slaagt.
Uit de Wabo en daarop gebaseerde regelgeving vloeit voort dat verweerder de bevoegdheid heeft om in het kader van een aanvraag om omgevingsvergunning af te wijken van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De aanleiding en behoefte aan wijziging van het gebruik ten opzichte van het gebruik in het bestemmingsplan behoort onderdeel te zijn van de afweging van de betrokken belangen, maar anders dan eisers 1 veronderstellen, stelt de Wabo niet als voorwaarde aan toepassing van deze bevoegdheid dat er een (dringende) noodzaak moet bestaan aan wijziging van het gebruik. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de behoefte aan een zonnepark voldoende heeft aangetoond. Het feit dat de gronden ook nog steeds geschikt zijn voor agrarisch gebruik maakt niet dat deze, mits voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening, niet voor ander gebruik mogen worden aangewend.
Dat verweerder in de [adres] handhavend heeft opgetreden wegens het gebruik van percelen in strijd met het bestemmingsplan leidt niet tot een ander oordeel, omdat hier sprake is van vergunningverlening en niet van handhaving.
Afgezien van het feit dat dit rapport geen toetsingskader is waaraan de aanvraag had moeten worden getoetst, heeft eiseres 2 ook niet geconcretiseerd wat er volgens haar, gelet op het rapport, aan de uitvoering van het zonnepark schort.
62. Eiseres 2 brengt voorts naar voren dat de ontwikkeling in strijd is met de gemeentelijke ‘Routekaart Groen, Blauw en Natuur’ (GBN), waarbij dit gebied toegevoegd zou worden aan de ‘Zuidelijke geleidingszone’, een natuurrijke verbinding ten zuiden van Oss. Door de vergunning verliest deze groene verbindingszone in ontwikkeling zijn waarde, aldus eiseres 2. In de vergunning is geen opsomming gegeven van dieren die momenteel en mogelijk in de toekomst gebruik maken van deze ecologische verbinding en de maatregelen die migratie en/of vestiging van deze dieren waarborgen, wat in strijd is met de Routekaart.
Voor zover eiseres 2 stelt dat in de vergunning, gezien de Routekaart GBN, ten onrechte geen opsomming is gemaakt van dieren die gebruik (kunnen) maken van deze ecologische verbinding en geen maatregelen zijn genoemd die dit kunnen borgen, overweegt de rechtbank dat eiseres 2 ter zitting niet heeft kunnen onderbouwen waaraan zij dit standpunt ontleent en de rechtbank ook anderszins niet is gebleken dat de routekaart GBN hiertoe verplicht.
Ter zitting hebben verweerder en vergunninghoudster gesteld zich erin te kunnen vinden als de rechtbank, zelf voorziend, alsnog een voorwaarde aan de omgevingsvergunning verbindt die vergunninghoudster ertoe verplicht de landschappelijke inrichting in stand te houden.
Dit betoog slaagt.
Verder stelt verweerder dat het soortenbeschermingsregime van de Wnb de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Daarbij wordt verwezen naar de notitie van Royal Haskoning DHV van 5 oktober 2020, die deel uitmaakt van de aanvraag. Gelet op wat hierin is gesteld zijn volgens verweerder geen negatieve effecten te verwachten op de das bij realisatie van het zonnepark. De ontwikkeling van het intensief beheerde agrarische grasland naar deels zonnepark (40%) en deels natuur (60%) leidt volgens verweerder daarom niet tot een overtreding van artikel 3.10, eerste lid onder b, van de Wnb ten aanzien van de das.
Over de door eiseres 2 genoemde vogels is in het verweerschrift aangegeven dat uit de Quickscan Wnb van 22 maart 2019 volgt dat de geraadpleegde verspreidingsgegevens niet wijzen op het voorkomen van wettelijk beschermde vogels binnen het plangebied.
Ook het aanvullend rapport van DHV dat op 19 mei 2021 naar aanleiding van het beroep van eiseres 2 is uitgebracht bevestigt volgens verweerder dat soortenbescherming op grond van de Wnb niet aan vergunningverlening voor het zonnepark in de weg staat. Mitigerende of compenserende maatregelen zijn volgens verweerder daarom niet aan de orde.
72. In de notitie van Royal Haskoning DHV van 5 oktober 2020 is gesteld dat het plangebied als kwalitatief goed fourageergebied voor de das is gewaarborgd door de voorgenomen inrichting en het bijbehorende beheer. Daarbij wordt erop gewezen dat van het circa 10,8 hectare grote perceel het oppervlak aan zonnepanelen slechts 4,3 hectare zal beslaan en de rest van het beschikbare oppervlak zal worden ingericht als kruiden- en faunarijk grasland, met struweelhagen, een eikenhakhoutsingel en een poel. Het voedselaanbod zal door de aanleg van struweelhagen en de ontwikkeling naar kruidenrijk grasland diverser worden. In dat kader wordt gewezen op een onderzoek van Van der Zee et al. uit 2019 (Zonneparken natuur en landbouw: Wageningen Environmental Research), waarin is gesteld dat indien het grasland in een zonnepark kruidenrijk is en veel dekking geeft, het zonnepark in potentie een aantrekkelijker leefgebied voor zoogdieren is ten opzichte van intensief gebruikt agrarisch gebied. Hierbij is in de studie ook verwezen naar veldstudies waarbij sporen van onder andere dassen in zonneparken zijn waargenomen. Wanneer het zonnepark ook planmatig extensief beheerd wordt, waarbij een kruiden- en faunarijke vegetatie wordt nagestreefd, kan volgens genoemde studie gesteld worden dat de biodiversiteit van zonneparken veel hoger kan zijn dan gangbaar gebruikt agrarisch gebied. Voorts hebben de panelen een zuid-opstelling en zijn deze 3 meter van elkaar gelegd en relatief hoog geplaatst ten opzichte van het maaiveld, wat gunstiger is voor licht- en waterinval ten opzichte van een oost-west opstelling van de zonnepanelen.
Verder hebben de aanwezige dassen buiten het plangebied nog andere foerageergebieden tot hun beschikking, waaronder enkele boomgaardjes naast het plangebied en agrarische graslanden langs de Docfalaan. Primaire afhankelijkheid van beschikbaar foerageergebied in het plangebied is zodoende niet aannemelijk. Aldus zijn er volgens Royal Haskoning DHV geen negatieve effecten te verwachten op de das.
In het aanvullend door Royal Haskoning DHV uitgebrachte rapport van 19 mei 2021 is geconcludeerd dat er in de ruime omgeving van het plangebied dassen voorkomen en dat het plangebied ook geschikt is als fourageergebied voor dassen in verband met de hoge beschikbaarheid van regenwormen. Niet gebleken is echter dat het plangebied ook daadwerkelijk als zodanig wordt gebruikt, zodat niet kan worden geconcludeerd dat het plangebied een essentieel onderdeel van het leefgebied van de das is. Met de komst van het zonnepark zal het plangebied geschikt en toegankelijk (geen ‘Heras’ hekwerk om het projectgebied) blijven voor de das en zal het voedselaanbod naar verwachting verder verbreden omdat naast de regenwormen onder andere valfruit, noten, insecten, paddenstoelen en slakken beschikbaar komen. Bovendien blijft buiten het plangebied en reeds bestaande dassenfoerageergebieden nog altijd een voldoende groot areaal en voldoende breed scala van geschikte foerageergebieden bestaan waarin meerdere dassen jaarrond voedsel kunnen vinden binnen handbereik van bekende burchtlocaties. Gelet hierop is er volgens het aanvullende rapport voor de ontwikkeling van het zonnepark geen ontheffing op grond van de Wnb nodig voor de das.
Over de vogels is in de Quick Scan Wnb van 22 maart 2019 gesteld dat er in de laatste
5 jaar slechts één beschermde soort is waargenomen, te weten de grauwe vliegenvanger, maar dat was geen broedgeval maar een incidentele waarneming. Tijdens het veldbezoek van 7 februari 2019 is geconstateerd dat het plangebied zelf weinig geschikt is voor op de grond broedende vogels in graslanden als gevolg van het intensieve gebruik en droge conditie. In de rondom liggende lijnvormige elementen waren enkele nesten van waarschijnlijk eksters aanwezig. Dit is een soort waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn als er in de omgeving geen ander alternatief aanwezig is. Omdat alle omliggende landschapselementen behouden zullen blijven is, zo valt in de Quick Scan te lezen, geen sprake negatieve effecten op de broedvogels.
In genoemd aanvullend rapport van 19 mei 2021 is aangegeven dat er op verschillende data is geïnventariseerd of jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn. Er zijn in de directe omgeving van het plangebied meerdere nesten waargenomen van zwarte kraaien en eksters. Soms worden deze nesten wel eens als broedplaats in gebruik genomen door soorten als buizerd en boomvalk. Er is echter geen indicatie gevonden voor gebruik door een soort waarvan het nest jaarrond beschermd is. Evenmin is gebleken van nesten van andere soorten die hiervoor uitgebouwd kunnen worden. Royal Haskoning onderschrijft dat delen van de omgeving van het plangebied onderdeel uitmaken van het territorium van buizerd of havik.
Wel moeten maatregelen getroffen worden om verstoring tijdens het broedseizoen te voorkomen als een van de nesten (van ekster/kraai) tijdens de aanlegfase in gebruik blijkt te zijn door een vogel met een jaarrond beschermd nest.
Als met de aanlegperiode rekening wordt gehouden met het broedseizoen is een ontheffing van de Wnb niet nodig.
Ten slotte is over de vleermuizen in het rapport van 22 maart 2019 gesteld dat er weliswaar geen vleermuizen in de directe omgeving van en in het plangebied zijn waargenomen, maar dat de lanen en hagen wel geschikt zijn voor vleermuizen als foerageer- en migratieroute. Het directe plangebied heeft echter geen functie als leefgebied voor wettelijk beschermde zoogdieren.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 7 juli 2021 [11] , volgt dat foerageergebieden in beginsel niet worden beschermd via het soortenbeschermingsregime van de Wnb. Op dit uitgangspunt gelden volgens de Afdeling twee uitzonderingen.
De eerste uitzondering betreft gevallen waarbij een foerageergebied samenvalt met een vaste voortplantings- of rustplaats. De rechtbank is niet gebleken dat die situatie zich in deze zaak voordoet. Er liggen geen vaste voortplantings- en rustplaatsen van dassen op het perceel waarop het zonnepark is voorzien. De door eiseres 2 ter zitting genoemde kunstburcht ligt net buiten de projectlocatie.
Verder is niet aannemelijk geworden dat dit perceel wordt gebruikt door een vogelsoort waarvan het nest jaarrond beschermd is of als leefgebied van vleermuizen.
De tweede uitzondering betreft gevallen waarbij essentiële foerageergebieden die niet samenvallen met een vaste voortplantings- of rustplaats zodanig worden aangetast dat daardoor de functionaliteit van de vaste voortplantings- of rustplaatsen van de betrokken diersoort wordt aangetast. Onder een essentieel foerageergebied wordt daarbij verstaan: een foerageergebied dat van wezenlijk belang is voor het functioneren van de voortplantings- of rustplaats wanneer er geen alternatieve foerageergebieden zijn om eventuele aantasting daarvan op te vangen.
De rechtbank is er niet van overtuigd geraakt, gelet op de onderzoeksrapporten van
Royal Haskoning DHV, dat hier sprake is van een essentieel foerageergebied, mede gelet op de andere beschikbare fourageergebieden. Bovendien is de rechtbank niet aannemelijk geworden dat het foerageergebied voor dassen, vogels en vleermuizen gezien de uitgebrachte rapporten wordt aangetast.
De deskundige van Royal Haskoning DHV heeft ter zitting gesteld dat het foerageergebied van een das 500 meter om de burcht ligt, het onderzoeksgebied was ook ruimer dan de projectlocatie. Verder blijkt uit de notitie van 19 mei 2021 dat de maanden september tot en met mei de optimale periode voor onderzoek zijn. Het onderzoek is door een ter zake deskundig ecoloog uitgevoerd over drie fysieke rondes in deze periode, waarbij is gezocht naar sporen die wijzen op activiteit van de das en daarmee gepaard gaand terreingebruik. Verder zijn vier wildcamera’s geplaatst op vier verschillende locaties.
Eiseres 2 heeft naar het oordeel van de rechtbank niet deugdelijk onderbouwd dat de onderzoeken die hebben plaatsgevonden niet voldoen aan de onderzoeksrichtlijnen van het Kennisdocument Das.
Over de ter zitting opgeworpen stelling door eiseres 2 dat het onderzoeksgebied wat de vogels betreft eveneens te beperkt was, overweegt de rechtbank dat zij in deze enkele niet nader gemotiveerde stelling evenmin aanleiding ziet voor het oordeel dat het onderzoek naar broedvogels op onzorgvuldige wijze zou zijn uitgevoerd.
Omdat deze beroepsgrond van eisers 1 en eiseres 2 niet slaagt, behoeft de stelling van verweerder dat het relativiteitsvereiste eisers 1 kan worden tegengeworpen geen bespreking.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de ligging van het voorziene zonnepark in de nabijheid van een industrieterrein, een sportpark (motorcrossterrein) en een provinciale weg, niet zonder nader onderzoek heeft kunnen stellen dat de komst van een zonnepark niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat vanwege een hogere geluidbelasting door reflectie op de woningen van eisers 1. Het bestreden besluit is in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd en niet zorgvuldig voorbereid. Het betoog van eisers 1 slaagt. Gelet echter op de inmiddels verrichte geluidonderzoeken door de ODBN is de rechtbank aannemelijk geworden dat van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van eisers’ woningen vanwege de geluidbelasting van het zonnepark geen sprake zal zijn. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het bestreden besluit in zoverre te vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, maar met instandlating van de rechtsgevolgen.
82. Eisers 1 zijn bang onaanvaardbare lichthinder te zullen ondervinden van het zonnepark door reflectie van (zon)licht op de panelen. Dit geldt gezien de ligging van de percelen vooral ten aanzien van de woning en het bedrijf van eiser [naam] aan de [adres] en in mindere mate voor de woning van [adres] aan de [adres]
83. Verweerder is van mening dat in de aanvraag, die deel uitmaakt van de omgevingsvergunning, voldoende is geborgd dat er moderne panelen worden gerealiseerd. Daarbij wijst verweerder naar de “PV Layout” die als bijlage G deel uitmaakt van de omgevingsvergunning en naar de ruimtelijke onderbouwing. Moderne panelen bestaan onder meer uit een frame met een glaslaag met antireflectie. Door de hoge mate van absorptie van moderne panelen en een antireflectielaag is reflectie volgens verweerder geen issue meer. Bovendien gaat het zonnepark na realisatie vanaf het maaiveld bezien grotendeels schuil achter een struweel, dat verplicht moet worden geplant op grond van het landschappelijke inpassingsplan. Dat geldt ook voor het perceel [adres] dat, ten opzichte van het zonnepark, gelegen is aan de overzijde van de weg met laanbomen. Zelfs als enige reflectie zich zou voordoen, wat volgens verweerder niet te verwachten is vanwege het type panelen, zal die vanaf de omliggende percelen beperkt waarneembaar zijn vanwege de voorgeschreven landschappelijke inpassing en de zuid-opstelling.
4 meter moet worden geplant en dat [adres] aan de noordzijde van het park ligt.
Eisers 1 stellen verder dat hun woningen en (andere) eigendommen in waarde zullen dalen bij realisatie van het zonnepark. Bij het juist aflopen van de zonneladder, een zorgvuldige verkenning van minder belastende alternatieven en het voldoen aan de zorgplicht in de Iov zou nooit voor deze locatie zijn gekozen en zou planschade zijn voorkomen.
Dat het zonnepark voorziet in een behoefte als bedoeld in het rijks- provinciaal en gemeentelijk beleid heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank toereikend gemotiveerd, waarbij de rechtbank wijst op overweging 29 en volgende.
Ten aanzien van eiseres 2 bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
- verklaart het beroep van eisers 1 gegrond en van eiseres 2 ongegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden:
1. vergunninghoudster dient voor de in hoofdstuk 3.2 genoemde herstel- en verwijderingsverplichting vóór het verstrijken van de vergunningtermijn financiële zekerheid te stellen.
2. Vergunninghoudster dient de in hoofdstuk 3.2 genoemde landschappelijke inpassing in stand te houden tot de vergunde activiteiten worden beëindigd en de percelen worden teruggebracht in de oorspronkelijke staat en de opstelling voor zonne-energie wordt verwijderd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eisers 1 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers 1 tot een bedrag van € 1.496,00.
mr. J.A.W. Huijben, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op17 december 2021.
Rechtsmiddel
BIJLAGE
1. Afdeling 2 is van toepassing op:
a. alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten;
(…).
Bijlage I Categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid
1. Duurzame energie
aanleg of uitbreiding van productie-installaties ten behoeve van de productie van biogas, biomassa, getijdenenergie, golfenergie, hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte met behulp van aardwarmte, omgevingswarmte, osmose, rioolwaterzuiveringsgas, stortgas, waterkracht en zonne-energie.
1. Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebben stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage, met uitzondering van stukken waarvoor bij wettelijk voorschrift mededeling op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze is voorgeschreven.
(…).
Geen beroep kan bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
1. In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
i. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
(…).
1. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de wet stellen burgemeester en wethouders, gedeputeerde staten en Onze Minister of Onze Minister die het aangaat de volgende visies, plannen, besluiten en verordeningen, in voorkomend geval met de daarbij behorende toelichting of onderbouwing, aan eenieder elektronisch beschikbaar:
a. structuurvisie;
b. bestemmingsplan;
c. wijzigings- of uitwerkingsplan;
d. voorbereidingsbesluit;
e. beheersverordening;
f. provinciale verordening als bedoeld in artikel 4.1 van de wet;
g. aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2 of 4.4 van de wet;
h. exploitatieplan;
i. rijkstbestemmingsplan.
(…).
(…)
2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
(…).
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…),
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan,
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
(…).
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1˚. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2˚. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3˚. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
(…).
1. In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
(…).
1. Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, wordt de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.
(…).
(…).
1. Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.
2. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
a. zorgvuldig ruimtegebruik;
b. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
c. meerwaardecreatie.
a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
1. nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
2. er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.
1. Binnen Landelijk gebied is nieuwvestiging mogelijk van zelfstandige opstellingen van zonnepanelen om te kunnen voldoen aan de doelstellingen voor het opwekken van duurzame energie als:
a. uit onderzoek blijkt dat de capaciteit voor het opwekken van duurzame energie in Stedelijk gebied, op bestaande bouwpercelen en rekening houdend met de ontwikkelingsmogelijkheden van windenergie onvoldoende is;
b. de nieuwvestiging past in het onderzoek naar geschikte locaties voor zelfstandige opstellingen van zonnepanelen, gelet op zorgvuldig ruimtegebruik en omgevingskwaliteit;
c. de ontwikkeling qua omvang inpasbaar is in de omgeving;
d. e ontwikkeling een maatschappelijke meerwaarde geeft;
e. de ontwikkeling op regionaal niveau is afgestemd met omliggende gemeenten en de netwerkbeheerder, gelet op de ontwikkeling van overige duurzame energie initiatieven in de omgeving.
2. De maatschappelijke meerwaarde wordt onderbouwd vanuit de volgende criteria:
a. de mate van meervoudig ruimtegebruik;
b. de maatregelen die getroffen worden om de impact op de omgeving te beperken;
c. de bijdrage die wordt geleverd aan andere maatschappelijke doelen.
a. de omgevingsvergunning geldt voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt;
b. na het verstrijken van de termijn wordt de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld en wordt de opstelling voor zonne-energie verwijderd;
c. voor het gestelde onder b. wordt financiële zekerheid gesteld.
1. Onverminderd artikel 3.5, eerste, vierde en vijfde lid, is het verboden:
(…);
b. de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in onderdeel a opzettelijk te beschadigen of te vernielen, of
(…).
1. Voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b. strafbare feiten te plegen.