ECLI:NL:RBOBR:2021:6533

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
8964440 CV 21-133
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van een overeenkomst als agentuurovereenkomst en de gevolgen daarvan voor vorderingen op basis van provisie en schadeloosstelling

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, staat de kwalificatie van een overeenkomst tussen [eiser] en Gemco Engineers B.V. centraal. De zaak betreft een geschil over de vraag of de op 3 juni 2010 gesloten overeenkomst kan worden aangemerkt als een agentuurovereenkomst. [eiser] vordert onder andere provisie en schadeloosstelling van Gemco, die zij stelt te zijn verschuldigd op basis van deze overeenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst specifiek betrekking had op het HIF-project en dat er geen aanwijzingen zijn dat deze ook voor andere projecten gold. De rechtbank concludeert dat de overeenkomst niet voldoet aan de kenmerken van een agentuurovereenkomst zoals gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek. Hierdoor zijn de vorderingen van [eiser] op basis van provisie en schadeloosstelling afgewezen. Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiser] recht heeft op betaling van een restantvergoeding van € 25.197,58 voor haar werkzaamheden in het kader van het HIF-project. De proceskosten zijn voor rekening van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 8964440
Rolnummer : 21-133
Uitspraak : 23 december 2021
in de zaak van:
[eiser],
gevestigd en kantoorhoudende te [kantoorplaats], [land],
eisende partij,
gemachtigde: mr. B. Santen,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Gemco Engineers B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Son en Breugel,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. F.W.H. Weelen.
Partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘Gemco’ genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding

1.1.
Dit blijkt uit de volgende stukken:
  • het tussenvonnis van 29 april 2021 en de daarin genoemde stukken. In dit vonnis is een mondelinge behandeling gelast;
  • een akte (met producties 44 tot en met 50) van 4 oktober 2021 van Gemco,
  • een akte (met producties 21 tot en met 27) van 8 oktober 2021 van [eiser],
  • de spreekaantekeningen van partijen en de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling (hierna ook: de zitting) van 19 oktober 2021.
1.2.
In de akte van 8 oktober 2021 heeft [eiser] de gevorderde veroordeling in de proceskosten vermeerderd, in die zin dat ook vergoeding wordt gevorderd van de kosten verbonden aan het door haar gelegde conservatoir derdenbeslag. Op zitting, in de spreekaantekeningen, heeft [eiser] de juridische grondslag van de gevorderde provisie gewijzigd. Zij maakt subsidiair aanspraak op loon als bedoeld in artikel 7:405 BW. Beide eiswijzigingen zijn bij de beoordeling betrokken. Gemco heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt en ook ambtshalve is er geen reden om vanwege strijd met de goede procesorde hieraan voorbij te gaan.
1.3.
Tot slot is opnieuw vonnis bepaald.

2.Inleiding en feiten

2.1.
In deze zaak gaat het vooral over de vraag of de tussen partijen op 3 juni 2010 tot stand gekomen overeenkomst een agentuurovereenkomst is en of [eiser] aan die overeenkomst nog rechten kan ontlenen.
2.2.
In dat verband staat tussen partijen als niet dan wel onvoldoende weersproken, en voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende vast.
2.3.
Gemco richt zich, naar eigen zeggen en voor zover voor dit geschil relevant, op het ontwerpen en realiseren van gieterijen.
2.4.
Gemco is vanaf 2007 bekend met Helwan Iron Foundries (hierna: HIF). In 2008 raakte zij op de hoogte van een in [land] uitgeschreven aanbesteding voor het HIF-project, bestaande uit het opbouwen van een gieterij. Voor die aanbesteding werd door Gemco gebruik gemaakt van de diensten van de heer [A] (hierna: [A] ) als ‘sole representative’.
2.5.
Na een periode van verkennende gesprekken, zijn in mei 2010 de onderhandelingen tussen Gemco en HIF gestart. [A] hielp Gemco bij het verrichten van alle administratieve formaliteiten, het vergaren van de noodzakelijke gegevens waaronder informatie van ondernemingen die door Gemco als onderaannemer (toeleverancier) konden worden aangesteld, het indienen van de aanbesteding, het verzorgen van vertalingen, het onderhouden van contact met overheidsinstanties en het regelen van vervoer.
2.6.
In 2010 is Gemco in contact gekomen met de heer [B] (hierna: [B] ) van [eiser], waarna laatstgenoemde partij [A] is opgevolgd als ‘sole representative’ van Gemco in het HIF-aanbestedingsproces. In een brief van 5 juli 2010 is dit door Gemco aan HIF bevestigd.
2.7.
Op 24 en 25 mei 2010 hebben [eiser] en Gemco via e-mail met elkaar gecorrespondeerd over het HIF-project, de kansen voor participatie daarin door Gemco en de door [eiser] gewenste provisie voor haar inzet. [eiser] verzoekt Gemco haar een ‘Exclusive Representation Agreement’ te sturen om te ondertekenen.
2.8.
Tussen [eiser], als ‘Agent’, en Gemco, als ‘Company’, is op 3 juni 2010 een schriftelijke overeenkomst gesloten met als opschrift ‘Agency Agreement for Helwan Tender New Modern Foundry’.
2.9.
Voor zover relevant luidt de overeenkomst als volgt:

In consideration of the mutual covenants and agreements contained herein, the parties
hereto, intending to be legally bound, hereby agree on the following:
1.
Object
The Company appoints the Agent as its exclusive representative for the Helwan Tender for a new Modern Foundry and promoting the Company’s engineering and contracting services for a period of two years from the date of signing this Agreement or the closure of the subject project, whichever is latest.
2.
Obligations
In consideration of the Agency hereby granted by the Company to the Agent, the Agent undertakes to:
i.) Not to enter into any agreement and/or deal with companies, organizations, person(s) who are or can become in competition with the Company’s respective engineering and contracting services and respective foundry equipment. (…)
ii.) The Agent is to do their utmost to promote and sell the Company’s engineering and contracting. The Company will provide to the Agent free of charge – documents, technical specifications and assistance, as the Company deems necessary for the support of the Agent hereunder. The Agent agrees to follow the Company’s general or specific recommendations.
iii.) In case a contract is awarded to the Company, the Agent will give the Company, during the entire life of the contract, full assistance for the correct and proper fulfilment of the contract and shall assist the Company in obtaining timely payments from the respective client(s) and in the investigation of possible guarantee claims against the Company.
(…)
v.) The Agent is to establish market intelligence, monitoring of present and prospective clients.
vi.) The Agent is to assist the Company and its field personnel in carrying out its duties within the Territory, and accompany its personnel on visits to present and prospective clients including translation services.
(…)
viii.) The Company will provide the necessary technical and commercial data for its services and products and will issue the required bonds for the relevant projects and will bear the cost of relevant Tender Documents.
(…)
xi.) Any disputes hereunder shall be exclusively settled by the Court under The Netherlands law.
3. Commissions
The Company grants the Agent the following commission schedule at the Ex-Works price for each respective project in the foundry related industry and on the total contract value.
(…)
i.) The Agent will receive payment of its commission on prorata basis according to the respective contract schedule that is set in writing with the respective contract.
(…)

3.Het geschil

3.1.
Na vermeerdering van eis vordert [eiser] om Gemco bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan haar te betalen:
€ 1.698.400,00 aan provisie voor de DSM-overeenkomst;
€ 985.483,33 aan schadeloosstelling;
€ 1.698.400,00 aan klantenvergoeding;
€ 25.198,51 als restant consultant fee HIF-project;
de wettelijke handelsrente vanaf 2 februari 2020 over de hiervoor vermelde vorderingen;
€ 6.775,00 met de daarover verschuldigde btw, als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
de proceskosten, inclusief de kosten verbonden aan het conservatoir derdenbeslag.
3.2.
[eiser] heeft aan haar hoofdvorderingen, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
Tussen partijen is op 3 juni 2010 een agentuurovereenkomst tot stand gekomen. De overeenkomst is na de totstandkoming van een overeenkomst in het kader van het HIF-project stilzwijgend door partijen voortgezet. Zij heeft als handelsagent succesvol bemiddeld bij de totstandkoming van de DSM-overeenkomst in januari 2020. Over de totale contractwaarde van € 18.730.000,00 is Gemco nog € 1.698.400,00 aan provisie aan haar verschuldigd. Hierop wordt aanspraak gemaakt.
3.2.2.
Gemco heeft de agentuurovereenkomst op 2 februari 2020 opgezegd. Op grond van artikel 7:437 BW had een opzegtermijn van 6 maanden in acht genomen moeten worden. Dit is niet gedaan. Gemco is gehouden haar voor die onregelmatige opzegging schadeloos te stellen (artikel 7:439 en 7:441 BW). Gebaseerd op de verdiende provisie in de laatste 12 maanden en rekening houdende met alle andere in acht te nemen factoren wordt aanspraak gemaakt op een schadeloosstelling van € 985.473,33.
3.2.3.
Omdat aan de vereisten daarvoor is voldaan, komt zij in aanmerking voor de wettelijke klantenvergoeding. In dit geval is het niet redelijk dat de hoogte daarvan wordt beperkt door de in artikel 7:442 lid 2 BW gestelde bovengrens van de beloning van één jaar. Dit artikel is niet van dwingend recht. De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen mee dat voor de hoogte van de klantenvergoeding moet worden uitgegaan van de verdiende provisie ter zake van de DSM-overeenkomst, oftewel € 1.698.400,00.
3.2.4.
Voor de uitgevoerde advies- en begeleidingswerkzaamheden in het kader van de uitvoering van de HIF-overeenkomst is tussen partijen, naast de overeengekomen provisie, een vaste vergoeding van € 800.000,00 overeengekomen. Van dit bedrag moet Gemco nog
€ 25.191,51 aan haar betalen.
3.3.
Gemco concludeert bij antwoord tot afwijzing van alles wat door [eiser] is gevorderd, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

4.De beoordeling

Bevoegdheid Nederlandse rechter
4.1.
Omdat [eiser] een rechtspersoon naar buitenlands recht is en de vorderingen daarom een internationaal karakter hebben, moet eerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is om van die vorderingen kennis te nemen.
4.2.
De vorderingen onder 1, 2 en 3 van het petitum zijn primair gebaseerd op de op 3 juni 2010 tot stand gekomen overeenkomst. In artikel 2
xivan de overeenkomst zijn partijen overeengekomen dat geschillen exclusief geregeld zullen worden ‘by the Court under The Netherlands law’. Gelet op die keuze acht de kantonrechter zich op grond van artikel 25 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012; ook wel aangeduid als
"Brussel I bis") bevoegd om van die vorderingen kennis te nemen.
4.3.
Op grond van artikel 4 in samenhang met artikel 63 EEX-Vo 2012 wordt die bevoegdheid ook aangenomen voor het onder 4 van het petitum gevorderde. Gemco is statutair gevestigd te Son en Breugel. Op grond van diezelfde bepalingen acht de kantonrechter zich bevoegd om kennis te nemen van de provisievordering (de vordering onder 1 van het petitum) voor zover die subsidiair is gebaseerd op het bestaan van een overeenkomst van opdracht.
4.4.
Tussen partijen is de bevoegdheid van de Nederlandse (kanton)rechter overigens ook niet in geschil.
Toepasselijkheid Nederlands recht
4.5.
Op de vorderingen wordt Nederlands recht toegepast. Voor de vorderingen gebaseerd op de overeenkomst van 3 juni 2010 hebben partijen in artikel 2
xivan de overeenkomst hiervoor gekozen. Voor het overige hebben partijen zich niet expliciet uitgelaten over het toepasselijke recht. De kantonrechter begrijpt hieruit, en uit de op het Nederlandse recht gebaseerde stellingen van partijen, dat partijen ook voor de overige vorderingen hebben gekozen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht.
4.6.
Dat Nederlands recht wordt toegepast is tussen partijen ook niet in geschil.
Is tussen partijen een agentuurovereenkomst tot stand gekomen?
4.7.
Partijen houdt verdeeld of, zoals [eiser] stelt en Gemco betwist, de overeenkomst van 3 juni 2010 als een agentuurovereenkomst kan worden aangemerkt.
4.8.
Artikel 7:428 lid 1 BW omschrijft de agentuurovereenkomst als een overeenkomst waarbij de ene partij, de principaal, aan de andere partij, de handelsagent, opdraagt, en deze zich verbindt, voor een bepaalde of een onbepaalde tijd en tegen beloning bij de totstandkoming van overeenkomsten bemiddeling te verlenen, en deze eventueel op naam en voor rekening van de principaal te sluiten zonder aan deze ondergeschikt te zijn.
4.9.
Of sprake is van een agentuurovereenkomst, de kwalificatie, hangt niet af van hoe partijen dit beoordelen, maar uitsluitend van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden die de wet stelt.
4.10.
De vraag naar de kwalificatie van de overeenkomst moet worden onderscheiden van de daaraan voorafgaande vraag welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen (Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034). Om dit vast te stellen moet de overeenkomst worden uitgelegd aan de hand van de zogeheten
Haviltex-maatstaf. Dit betekent dat bij die uitleg niet alleen gekeken moet worden naar de taalkundige betekenis van de tekst van de overeenkomst. Het komt in belangrijke mate aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen aan de uitlatingen die zij over en weer hebben gedaan en op wat zij op basis daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.11.
Overwogen wordt als volgt.
4.11.1.
Het ‘object’ van artikel 1 van de overeenkomst is, kort gezegd, het aanbestedingsproject van HIF. De in dit artikel beschreven promotieactiviteiten hebben eveneens betrekking op dit project. Voor zover [eiser] bedoelt te stellen dat ook promotieactiviteiten zijn overeengekomen die verder strekken dan het HIF-project, staat hieraan in de weg dat de tekst van artikel 1 één langlopende zin is die duidelijk is gericht op het traject van de aanbesteding van het HIF-project tot en met de afsluiting daarvan.
4.11.2.
Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om [eiser] te kunnen volgen in haar stelling dat zij op basis van de (verdere) inhoud van de overeenkomst en de daaraan voorafgaande correspondentie ervan mocht uitgaan dat de overeenkomst tevens haar aanstelling als handelsagent voor Gemco in algemene zin behelsde. In artikel 2 van de overeenkomst is uitgewerkt welke verplichtingen (en werkzaamheden) partijen op zich nemen en in artikel 3 is de provisieafspraak neergelegd. Uit die tekst kan niet worden begrepen dat het accent van de werkzaamheden van [eiser], anders dan in het kader van het HIF-project, ligt op het optreden als tussenpersoon van Gemco bij de totstandkoming van overeenkomsten. Door Gemco is dit gemotiveerd weersproken, onder andere met verwijzing naar verklaringen van [B] (producties 6,7 en 8 van Gemco). Volgens [B] wordt met die artikelen verwezen naar toekomstige mogelijkheden binnen het kader van uitsluitend het HIF-project. De betreffende bepalingen zijn volgens hem opgenomen, omdat – en dat staat tussen partijen vast – het HIF-project bij het aangaan van de overeenkomt nog niet was gerealiseerd. [B] is omstreeks 2020 vertrokken bij [eiser] en is nu voor Gemco werkzaam bij Intertrade Egypt. Zelfs als moet worden aangenomen dat [B] de aanleiding en de oorzaak van de breuk tussen Gemco en [eiser] is, betekent dit niet per definitie dat aan zijn verklaringen over de totstandkoming van de overeenkomst en welke rechten en verplichtingen daarbij zijn overeengekomen, geen betekenis kan worden gehecht. Vast staat immers dat [B] , namens [eiser], betrokken was bij de onderhandelingen over de totstandkoming van de overeenkomst. [eiser] heeft niets aangevoerd wat aan de verklaringen van [B] op dit punt doet twijfelen, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan.
4.11.3.
Dat wel degelijk is beoogd dat [eiser], buiten het HIF-project, voor Gemco zou bemiddelen bij de totstandkoming van nieuwe overeenkomsten, kan ook niet worden afgeleid uit de tussen partijen gevoerde mailwisseling van 24 en 25 mei 2010 (productie 4 van [eiser]). Expliciet onderwerp van die mailwisseling was het HIF-project. Dit blijkt niet alleen uit de onderwerpregel van de betreffende mails, maar ook uit de tekst waarmee [eiser] haar e-mail van 24 mei 2010 inleidt. [eiser] beschrijft daar dat zij met de betrokken ‘officials’ heeft gesproken over de kansen van Gemco om deel te nemen in dit specifieke project (‘the subject project’), waarna een weergave volgt van het resultaat van dat overleg. Ook de daaropvolgende alinea’s, waar [eiser] vraagt om een te ondertekenen conceptovereenkomst en zij een opgave doet van de door haar gewenste commissie (‘only if Gemco gets the job’), gaan uitsluitend over het HIF-project. Onder het kopje ‘Our scope-of-work will include, but will not be limited to’ heeft [eiser] vervolgens een opsomming gegeven van de omvang van haar werkzaamheden. Bij die opsomming wordt ook gehint op het verrichten van werkzaamheden voor ‘other future opportunities’ en ‘other potential projects’. In de antwoordmail van 25 mei 2010 heeft Gemco gereageerd door onder de betreffende werkzaamheden ‘OK’ toe te voegen. De betreffende werkzaamheden zijn echter niet als zodanig opgenomen in de op 3 juni 2010 gesloten overeenkomst, zodat [eiser] op grond van die enkele toevoeging er redelijkerwijs niet vanuit kon en mocht gaan dat zij op grond daarvan door Gemco was aangesteld als haar handelsagent voor [land] in algemene zin. Dat partijen met elkaar hebben gesproken over een dergelijke uitbreiding van de werkzaamheden van [eiser] blijkt nergens uit. Integendeel, in de mail van 2 juni 2010, overgelegd als productie 5, schrijft Gemco aan [eiser]: ‘As discussed, we will cooperate with you on the Helwan Iron Foundries project.’
4.11.4.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] door Gemco als ‘
sole representative’was aangesteld voor het HIF-project. Volgens Gemco ligt het zwaartepunt van de werkzaamheden van een ‘sole representative’ op de implementatie en de uitvoering van een project. [eiser] verrichtte in dat kader, aldus Gemco, activiteiten op het gebied van het aanreiken van tenderdocumentatie, het verzorgen van vertalingen, het uitvoeren van instructies wat betreft het aanleveren van onderleveranciers, het verlenen van assistentie en het uitvoeren van projectmanagement. [eiser] heeft dit niet gemotiveerd weersproken. De manier waarop partijen feitelijk uitvoering aan de overeenkomst hebben gegeven wijst er dus niet op dat [eiser] bemiddelingswerkzaamheden bij de totstandkoming van overeenkomsten (met nieuwe of bestaande klanten) heeft verricht. De andersluidende stellingen van [eiser] wat betreft de overeenkomsten met Mercedes Benz Egypt, Egypt German Automotive en Delta Steel Mills, zijn gemotiveerd door Gemco weersproken. Tegenover de onderbouwde stelling van Gemco dat die overeenkomsten steeds op haar eigen initiatief tot stand zijn gekomen, zonder dat [eiser] daarbij betrokken was, heeft [eiser] niets ingebracht wat daaraan doet twijfelen. Dat [eiser] Gemco nieuwe klanten heeft aangebracht of de overeenkomsten met bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid is niet komen vast te staan.
4.11.5.
Alles wat hiervoor staat leidt tot de conclusie dat een redelijke uitleg van de tussen partijen gesloten overeenkomst met zich brengt dat partijen zich slechts hebben verbonden ten aanzien van het HIF-project. De in dat kader overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen niet aan de kenmerken van een agentuurovereenkomst in de zin van artikel 7:428 BW en verder. Ook zijn er geen aanwijzingen dat die overeenkomst na verloop van tijd wel als een agentuurovereenkomst moet worden uitgelegd (of, vooruitlopend op de verdere beoordeling, dat naderhand tussen partijen een agentuurovereenkomst is gesloten).
4.12.
Omdat niet kan worden vastgesteld dat een agentuurovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, bestaat geen wettelijke grond voor de hierop gebaseerde vorderingen ter zake van provisie, schadeloosstelling en wettelijke klantenvergoeding. Deze vorderingen worden afgewezen.
Looptijd van de overeenkomst
4.13.
De overeenkomst is aangegaan ‘for a period of two years from the date of signing this Agreement or the closure of the subject project, whichever is latest.’ De overeenkomst eindigt dus op 3 juni 2012 of, naargelang wat het laatst is, op de datum dat een overeenkomst in het kader van het HIF-project tot stand komt. Dat was op 3 juni 2012 nog niet het geval. Hieruit volgt niet, zoals Gemco aanvoert, dat op dat moment de overeenkomst verviel. Dit strookt niet met de gebruikte woorden ‘whichever is latest’.
4.14.
[eiser] heeft gemotiveerd gesteld dat op 16 september 2013 een overeenkomst tussen Gemco en HIF tot stand is gekomen voor de bouw en levering van een ijzergieterij (productie 6 van [eiser]). Dit is door Gemco niet weersproken. Er wordt daarom van uitgegaan dat op dat moment, vanwege de vervulling van de hierover door partijen gemaakte afspraak, de overeenkomst is geëindigd. Anders gezegd, vanaf 16 september 2013 kan [eiser] geen rechten meer ontlenen aan de overeenkomst van 3 juni 2010.
4.15.
Vast staat dat [eiser] en Gemco gedurende de looptijd van de overeenkomst, en daarna, met elkaar hebben gecontracteerd over de inzet van [eiser] bij Egyptian German Automotive (en/of Alexandria Automotive Casting) en over een extra beloning voor de uitvoering van de HIF-overeenkomst. Als gemotiveerd door Gemco gesteld en door [eiser] niet weersproken staat vast dat daarbij steeds separaat afspraken zijn gemaakt over de inhoud van die werkzaamheden en de beloning daarvoor. Uit de totstandkoming van die overeenkomsten kan dus niet worden afgeleid dat daarmee de looptijd van de overeenkomst van 3 juni 2010 stilzwijgend is voortgezet.
4.16.
Aan de omstandigheid dat de overeenkomst tussen Gemco en HIF op 13 mei 2014
nog zou zijn aangepast, is voorbijgegaan. [eiser] heeft niet toegelicht waarom dit relevant is voor de einddatum van de tussen partijen bestaande overeenkomst.
Recht op provisie/loon voor de overeenkomst met Delta Steel Mills
4.17.
[eiser] stelt dat door haar bemiddeling op 8 januari 2020 een overeenkomst tussen Gemco en Delta Steel Mills (hierna: DSM) tot stand is gekomen. Zij vordert Gemco te veroordelen om € 1.698.400,00 aan provisie aan haar te betalen.
4.18.
Zoals hiervoor al overwogen wordt deze vordering, voor zover die is gebaseerd op het bestaan van een agentuurovereenkomst, bij gebrek aan een wettelijke grondslag afgewezen.
4.19.
Subsidiair heeft [eiser] haar vordering gebaseerd op het in artikel 7:405 lid 2 BW geregelde recht op een gebruikelijk dan wel redelijk loon. Voor de vraag wat daaronder moet worden verstaan, verwijst [eiser] naar de gemaakte provisieafspraken in de vervallen overeenkomst van 3 juni 2010. Hieruit volgt, aldus [eiser], dat Gemco haar nog € 1.698.400,00 is verschuldigd.
4.20.
Gemco betwist dat met [eiser] een overeenkomst is gesloten op grond waarvan zij als opdrachtnemer/bemiddelaar inzake DSM is aangesteld en recht op provisie heeft. [eiser] heeft daaraan ook nooit gerefereerd. Voor zover er wel afspraken zijn gemaakt, wijst Gemco erop dat het DSM-project niet van de grond is gekomen. De overeenkomst van 8 januari 2020 is op 31 december 2020 geannuleerd, omdat er geen ‘letter of credit’ was geopend. DSM heeft ter zake ook niets aan Gemco betaald, terwijl dit voorwaarde is voor een eventueel bestaand recht op provisie. Wel is in januari 2021 opnieuw een overeenkomst tussen Gemco en DSM tot stand gekomen. Daaraan ligt echter een overeenkomst van opdracht met Intertrade Egypt ten grondslag, waarbij laatstgenoemde, aldus Gemco, net als voorheen [eiser] het projectmanagement en de uitvoering ten behoeve van Gemco voor haar rekening neemt. Omdat ook voor die overeenkomst de ‘letter of credit’ niet binnen de termijn is geopend en omdat Gemco de oorspronkelijk overeengekomen prijzen en tarieven niet langer kan hanteren, is die overeenkomst nog niet in werking getreden. Sowieso kan [eiser] aan die overeenkomst geen rechten ontlenen, aldus Gemco.
4.21.
Overwogen wordt als volgt.
4.22.
Vaststaat dat op 8 januari 2020 aan Gemco de DSM-aanbesteding is gegund. Tussen DSM en Gemco is een overeenkomst tot stand gekomen. Gelet op het gemotiveerde verweer van Gemco staat niet vast dat die overeenkomst door de bemiddeling van [eiser] tot stand is gekomen. Van een bemiddelingsovereenkomst, als bedoeld in artikel 7:425 BW, is geen sprake. Dat neemt niet weg dat vaststaat dat [eiser] ten behoeve van die aanbesteding werkzaamheden voor Gemco heeft verricht. Het gaat daarbij in ieder geval om de volgende werkzaamheden (pagina 34 conclusie van antwoord):
- het informeren van Gemco over de benodigde tenderdocumentatie;
  • het als ‘sole representative’ aanwezig zijn bij een gesprek op het betreffende ministerie;
  • het namens Gemco aankopen van de ‘tender’;
  • het ondersteunen van Gemco bij het maken van een offerte;
  • het vergaren van de nodige documentatie en het indienen van tenderdocumentatie;
  • het indienen van de ‘Bid Bond’ bij DSM en
  • het printen en indienen van een gereviseerde offerte.
4.23.
Hieruit volgt dat voor die werkzaamheden tussen [eiser] en Gemco een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen (artikel 7:400 BW). Volgens het Nederlandse recht gelden daarvoor geen vormvereisten, zodat niet relevant is dat de overeenkomst van opdracht niet op schrift is gesteld. Gemco is voor die werkzaamheden loon aan [eiser] verschuldigd (artikel 7:405 lid 1 BW).
4.24.
De enkele omstandigheid dat Gemco ervoor gekozen heeft om zich voor het DSM-project niet langer door [eiser] te laten vertegenwoordigen staat hieraan niet in de weg. Daarbij is overwogen dat de op 8 januari 2020 tussen Gemco en DSM gesloten overeenkomst weliswaar op 31 december 2020 is geannuleerd (productie 34 van Gemco), maar vrijwel direct daarna is opgevolgd door de overeenkomst van 21 januari 2021 (productie 35 van Gemco). In die overeenkomst staat niet langer vermeld dat [eiser] als vertegenwoordiger van Gemco optreedt. Die plaats is ingenomen door Intertrade Egypt. Gemco heeft niet weersproken dat die overeenkomst voor het overige gelijk is aan de eerdere overeenkomst van 8 januari 2020. De totstandkoming van die nieuwe overeenkomst maakt dat [eiser] de met Gemco overeengekomen werkzaamheden in het kader van het DSM-project niet kan volbrengen. Omdat niet is gesteld dat omstandigheden aan de zijde van [eiser] tot deze wijziging hebben geleid, wordt geconcludeerd dat [eiser] in beginsel recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen loon voor de al door haar verrichte werkzaamheden in het kader van dit project (artikel 7:411 BW).
4.25.
De hoogte van het loon is niet door partijen bepaald, zodat daarvoor moet worden aangesloten bij het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon (artikel 7:405 lid 2 BW).
4.26.
Mede gelet op het hiertegen gerichte verweer van Gemco, kan daarvoor niet worden aangesloten bij de provisieafspraken die partijen in het kader van het HIF-project in 2010 met elkaar hebben gemaakt. [eiser] heeft voor het overige niets gesteld op grond waarvan het loon kan worden vastgesteld, terwijl dit als eisende partij wel op haar weg had gelegen. [eiser] is niet aan haar stelplicht op dit punt blijven voldoen, zodat de vordering bij gebrek aan een feitelijke grondslag wordt afgewezen.
Nog te betalen vergoeding voor HIF
4.27.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] voor door haar uitgevoerde advies- en begeleidingswerkzaamheden in het kader van de uitvoering van de HIF-overeenkomst nog recht heeft op betaling van Gemco. Op grond van het door Gemco als productie 23 overgelegde overzicht, waarvan de juistheid niet door [eiser] is bestreden, gaat het om € 25.197,58.
4.28.
Op zitting heeft Gemco naar voren gebracht dat door de gevolgen van de coronacrisis haar overeenkomst met HIF van inhoud is veranderd en dat dit gevolgen heeft voor het aan [eiser] uit te betalen bedrag.
4.29.
Overwogen wordt als volgt.
4.30.
Voor zover Gemco op zitting heeft bedoeld te stellen dat [eiser] vanwege nieuwe afspraken tussen Gemco en HIF genoegen moet nemen met een lagere vergoeding dan tussen partijen is overeengekomen, wordt die stelling verworpen. [eiser] is niet betrokken geweest bij die nieuwe afspraken en het gaat niet aan om de gevolgen daarvan, door een eenzijdige wijziging van de overeenkomst, af te wentelen op [eiser].
4.31.
Op zitting heeft Gemco bevestigd dat HIF afgelopen zomer (2021) aan haar betalingsverplichtingen jegens Gemco heeft voldaan, zodat Gemco veroordeeld wordt tot betaling van het nog openstaande bedrag van € 25.197,58 aan hoofdsom. Op het moment van de ingebrekestelling in de brief van 28 oktober 2020 (productie 19 van [eiser]) was de vordering nog niet opeisbaar. Als door [eiser] niet weersproken staat immers vast dat Gemco het openstaande bedrag pas verschuldigd was nadat HIF het daaraan gerelateerde bedrag aan Gemco had betaald. Dit betekent dat een wettelijke grondslag voor de gevorderde handelsrente vanaf 2 februari 2020 en de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ontbreekt. Die nevenvorderingen worden afgewezen.
Proceskosten
4.32.
Omdat slechts een klein deel van de vorderingen van [eiser] wordt toegewezen, is zij de grotendeels in het ongelijk gestelde partij en zal zij in de proceskosten worden veroordeeld. Op pagina 59 van haar conclusie van antwoord stelt Gemco aanspraak te hebben op vergoeding van wettelijke rente over de proceskosten. Die aanspraak komt echter niet terug in de door haar op pagina 60 geformuleerde conclusie, zodat hierop niet behoeft te worden beslist.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt Gemco om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 25.197,58 ter zake het restant van de
consultant-feevoor het HIF-project;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, aan de zijde van Gemco tot vandaag vastgesteld op € 2.988,00 (2 punten) als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 23 december 2021.