ECLI:NL:RBOBR:2021:6508

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
01-879467-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal en opzetheling met strafkorting wegens overschrijding redelijke termijn

Op 16 december 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere diefstallen en opzetheling. De feiten vonden plaats tussen maart 2017 en april 2017, waarbij de verdachte betrokken was bij de diefstal van verschillende voertuigen, waaronder bedrijfsauto's en personenauto's. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 maart 2017 te Someren een bedrijfsauto heeft gestolen door middel van braak. Daarnaast is hij schuldig bevonden aan het medeplegen van opzetheling van een Volkswagen Golf en het voorhanden hebben van een gestolen Renault Clio. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank heeft een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en heeft een strafkorting van twee maanden toegepast vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelde dat de verdachte eerder voor vermogensdelicten was veroordeeld en dat zijn handelen een minachting voor andermans eigendom toonde. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van de verdachte en de eisen van de officier van justitie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie ‘s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/879467-17
Datum uitspraak: 16 december 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortedatum] 1980,
wonende te [adres 1] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in een penitentiaire inrichting in Leuven (België).
Dit vonnis is op tegenspraak (artikel 279 Sv) gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 oktober 2021.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 2 december 2021 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 maart 2017 te Someren, in elk geval in Nederland,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
(bedrijfs)auto (merk VW, type Transporter TDI, kenteken [kenteken 1] ), in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te
nemen (bedrijfs)auto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
en/of verbreking, (te weten door een portierslot te forceren);
2.
hij op een tijdstip gelegen in de periode van 26 april 2017 tot en met
27 april 2017 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (bedrijfs)auto (Volkswagen,
type Transporter, kenteken [kenteken 2] ) (waarin opgeslagen een fiets en/of
gereedschap en/of speaker en/of oordoppen), in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte;
subsidiair:
hij op (een) tijdstip(pen) in de periode 26 april 2017 tot en met 28 april
2017 te Eersel en/of te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, een goed te weten een (bedrijfs)auto (merk VW, type
Transporter, kenteken [kenteken 2] ) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of
overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden
krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat
het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij op (een) tijdstip(pen) in de periode 17 april 2017 tot en met 28 april
2017 te Eersel en/of te Nuenen een goed te weten
- een (bedrijfs)auto (merk VW, type Caddy, kenteken [kenteken 3] ) of
- een de (achter)deuren van een (bedrijfs)auto (merk VW, type Caddy,
kenteken [kenteken 3] )
heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde
van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed
betrof;
subsidiair:
hij op een tijdstip in de periode van 17 april 2017 tot en met 18 april 2017
te Nuenen, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een (bedrijfs)auto (merk VW, type Caddy,
kenteken [kenteken 3] ) (waarin een hoeveelheid gereedschap) in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
hij op een tijdstip gelegen in de periode van 12 april 2017 tot en met 13
april 2017 te Bergeijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen een (personen)auto (merk VW, type Golf, kenteken [kenteken 4] ), in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
(artikel 310 jo 311 Wetboek van Strafrecht);
subsidiair:
hij op (een) tijdstip(pen) gelegen in de periode van 12 april 2017 tot en met
20 april 2017 te Bergeijk en/of te Eindhoven en/of te Helmond en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te
weten een (personen)auto (merk VW, type Golf, [kenteken 4] ) heeft verworven,
voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten
tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en),
althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf
verkregen goed betrof;
5.
hij op (een) tijdstip(pen) in de periode 13 april 2017 tot en met 20 april
2017 te Eersel en/of te Zwijndrecht en/of te Helmond en/of elders in Nederland
een goed te weten een (personen)auto (merk Renault, type Clio, kenteken [kenteken 5] )
heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde
van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed
betrof;
subsidiair:
hij op (een) tijdstip(pen) gelegen in de periode van 13 april 2017 tot en met
14 april 2017 te Zwijdrecht, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (personen)auto (merk
Renault, type Clio, kenteken [kenteken 5] ) (waarin een aantal rackets en/of
tennisschoenen en/of een zonnebril en/of een tas), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte.

De voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
In 2016 werden er opvallend veel (bestel)auto’s weggenomen in de gemeenten Eersel, Bergeijk, Valkenswaard en Aalst-Waalre. Het ging voornamelijk om bestelauto’s van het merk Mercedes Benz, type Sprinter en Vito maar soms ook om personenauto’s. Een opsporingsonderzoek met de naam Burgwedel werd gestart.
Gedurende dat onderzoek ontstond de verdenking dat in een loods, gelegen op het adres [adres 2] te Helmond en in gebruik bij verdachte, gestolen voertuigen werden gestald en gedemonteerd, met het oog op de doorverkoop. De politie heeft diverse opsporingsmiddelen ingezet om deze verdenking te onderzoeken en uiteindelijk op 28 april 2017 een inval in de loods gedaan. In de loods werden verdachte en zijn vader [naam] , die op dat moment aan een gestolen Volkswagen Transporter aan het sleutelen waren, op heterdaad aangehouden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair, 3 subsidiair, 4 subsidiair en 5 primair ten laste gelegde en daartoe verwezen naar de aangiften en de overige inhoud van het dossier.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft op de gronden zoals vervat in de door haar overgelegde pleitnota algehele vrijspraak bepleit.
De beoordeling door de rechtbank.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is er niet voor alle ten laste gelegde feiten voldoende wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank zal allereerst die feiten bespreken, waar zij tot een vrijspraak komt. Daarna zal zij de feiten bespreken waarvoor zij wel voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig acht.
Feiten waarvan verdachte wordt vrijgesproken
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde:
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 primair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft erop gewezen dat de telefoon van verdachte op 26 april 2017 om 23:11 uur een mast in Geldrop en om 23:51 uur een mast in Eindhoven aanstraalde, dat deze locaties in de buurt liggen van de plek waar het voertuig is weggenomen, dat de reistijd tussen de twee locaties negen minuten is terwijl de telefoon van verdachte er veertig minuten over deed en dat deze locaties niet in de buurt van de woonplaats van verdachte liggen. Ofschoon deze omstandigheden een verdenking jegens verdachte opleveren, zijn zij onvoldoende specifiek om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat de verdachte in dit tijdsbestek de hem verweten diefstal heeft gepleegd. Ander bewijs dat verdachte het voertuig heeft weggenomen ontbreekt.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde:
De heling die verdachte wordt verweten, heeft plaatsgevonden in Helmond. Helmond is echter niet als pleeglocatie in de tenlastelegging opgenomen, zodat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van dat wat is ten laste gelegd. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken voor dit feit.
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde:
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 3 primair is ten laste gelegde, omdat de heling die verdachte wordt verweten heeft plaatsgevonden in Helmond en Helmond niet als pleeglocatie in de tenlastelegging is opgenomen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het hem onder 3 primair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde:
Uit de bewijsconstructie van de officier van justitie leidt de rechtbank af dat het openbaar ministerie ervan uit gaat dat verdachte in de nacht van de diefstal in de buurt van de plaats delict is geweest omdat zijn telefoon daar aanstraalde. Dit is vastgesteld omdat er een zogenaamde ‘silent ping’ is geactiveerd. Met de raadsvrouw is de rechtbank echter van oordeel dat op basis van het dossier onvoldoende is vast te stellen naar welke telefoon de
silent pingis verstuurd, en of deze telefoon die avond in gebruik was bij verdachte. Nu zonder deze vaststelling niet is komen vast te staan dat het verdachte is geweest die in de nacht waarin de diefstal is gepleegd zich vanuit Eindhoven naar de plaats delict en terug heeft bewogen en ander bewijs voor directe betrokkenheid van verdachte bij de diefstal ontbreekt, zal verdachte ook van de hem subsidiair verweten diefstal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde:
De rechtbank is, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van het onder 4 primair ten laste gelegde, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. In het dossier bevindt zich geen enkel bewijsmiddel waaruit blijkt dat verdachte het voertuig heeft weggenomen, dan wel dat hij daar enige rechtstreekse betrokkenheid bij heeft gehad.
Te bewijzen feiten
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis, en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. Wanneer verwezen wordt naar het dossier, dan wordt bedoeld het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, met onderzoeksnummer [nummer 1] (Burgwedel, deelonderzoek Steinbach), BVH nummer [nummer 2] , afgesloten op 28 mei 2018, pagina 1 tot en met 489, tenzij anders vermeld.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, kort gezegd de aangifte, de camerabeelden, de herkenning door aangever van de persoon op hem getoonde camerabeelden als verdachte, de sms contacten van verdachte met [medeverdachte 1] en de mastgegevens van het op basis van stemherkenning aan verdachte toegeschreven telefoonnummer [nummer 3] , acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar verweer dat uit de enkele omstandigheid dat verdachte uit een straat komt gelopen waar de gestolen bedrijfsauto zojuist was geparkeerd, niet zou kunnen worden opgemaakt dat de verdachte de dief is geweest. Nog daargelaten dat door aangever maar één persoon is gezien, kan aan de hand van het dossier de route van verdachte worden gereconstrueerd. De telefoon van verdachte straalde in de nacht van de diefstal om 00:21 uur een zendmast in Someren, en kort na de diefstal een mast in Nederweert aan. Aangever zag rond 00:15 uur zijn bedrijfsauto van zijn oprit wegrijden en volgde deze totdat die in Nederweert werd geparkeerd. Aangever zag zijn auto geparkeerd staan in de Rooseveltstraat en zag daar een persoon uitlopen en in de richting lopen van de kerk. Verdachte had die nacht contact met medeverdachte [medeverdachte 1] Verdachte kreeg aanwijzingen hoe te rijden, die corresponderen met de route die aangever zijn kort daarvoor gestolen bedrijfsauto zag rijden. Verdachte en [medeverdachte 1] spraken af bij de kerk in Nederweert. Later is op de camerabeelden van een bedrijf aan de Kerkstraat 47 te zien dat verdachte uit de richting van de kerk komt gelopen. Aangever heeft de verdachte herkend als de persoon die hij eerder de Rooseveltstraat had zien uitlopen. Naar het oordeel van de rechtbank laten de voornoemde omstandigheden geen andere conclusie dan dat het verdachte is geweest die de bedrijfsauto in Someren heeft gestolen.
Ten aanzien van het onder 4 subsidiair ten laste gelegde:
Op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, kort gezegd de aangifte, de communicatie met [medeverdachte 2] over het verplaatsen van het voertuig, het peilbaken, de communicatie over het demonteren van het voertuig en de inkijk in de loods, acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Op 18 april 2017 had [medeverdachte 2] contact met verdachte over het verplaatsen van het voertuig: [medeverdachte 2] zou de auto vlakbij de Lidl neerzetten. Het peilbaken onder het voertuig bewoog op 19 april 2017 en registreerde dat het voertuig in een loods op de [adres 2] te Helmond werd verplaatst. De loods was bij verdachte in gebruik. Uit tapgesprekken tussen verdachte en zijn zoon, [persoon] , bleek dat [persoon] bezig was een auto te demonteren en aan zijn vader vroeg hoe hij dit het beste kon doen. Tijdens de tapgesprekken bleef het baken van de gestolen Volkswagen Golf bewegen. Bij een inkijk in de nacht van 19 op 20 april 2017 werd de Golf aangetroffen. Het voertuig was volledig gedemonteerd. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat verdachte niet alleen van meet af aan wist dat de Volkswagen Golf gestolen was, maar heeft hij deze ook, in elk geval toen deze in zijn loods door zijn zoon op zijn aanwijzingen werd gedemonteerd, voorhanden gehad. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat het baken in beweging bleef terwijl kennelijk een voertuig werd gedemonteerd er juist op wijst dat dat voertuig niet de Golf kan zijn geweest. De rechtbank volgt haar daarin niet: wanneer bij demontage het onderdeel waaraan het baken is bevestigd beweegt, is immers ook het baken zelf in beweging.
Ten aanzien van het onder 5 primair ten laste gelegde:
Op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, kort gezegd de aangifte, observatie, tapgesprekken en de inkijk in de loods, acht de rechtbank de primair ten laste gelegde heling wettig en overtuigend bewezen.
De gestolen Renault Clio is in de nacht van 19 op 20 april 2017 gezien in de loods die bij verdachte in gebruik was, en waar ook de onder 4 op de tenlastelegging genoemde, eveneens gestolen Volkswagen Golf werd aangetroffen. De Clio was voorzien van gestolen kentekenplaten. Uit tapgesprekken blijkt dat [persoon] voor zijn vader voordat deze in de gestolen Clio stapte, controleerde of het kenteken als gestolen stond geregistreerd, en of de gegevens die bij het kenteken hoorden, overeenkwamen met de kenmerken van het voertuig waar de gestolen kentekenplaten op waren gemonteerd. Uit deze handeling blijkt naar oordeel van de rechtbank niet dat, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, verdachte als verkrijger te goeder trouw wilde uitsluiten dat het voertuig gestolen was, maar in tegendeel dat verdachte wist dat het voertuig van diefstal afkomst was en wilde nagaan of dit voor de politie op grond van uiterlijke kenmerken direct kenbaar zou zijn.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op 14 maart 2017 te Someren, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bedrijfsauto (merk VW, type Transporter TDI, kenteken [kenteken 1] ) toebehorende aan [slachtoffer 1] , waarbij verdachte die weg te nemen bedrijfsauto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, te weten door een portierslot te forceren;
4.
subsidiair:
op 19 april 2017 te Helmond, tezamen en in vereniging met anderen, een personenauto (merk VW, type Golf, [kenteken 4] ) heeft voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
5.
primair
op 19 april 2017 te Helmond een personenauto (merk Renault, type Clio, kenteken [kenteken 5] ) heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om, rekening houdend met de termijnoverschrijding, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde diefstal en (medeplegen) van opzetheling. Diefstal en heling zijn hinderlijke feiten, die overlast en schade veroorzaken. Heling bevordert diefstal en zorgt voor een illegaal circuit van goederen, waardoor de reguliere, eerlijke (detail)handel wordt verstoord. Uit het handelen van verdachte spreekt minachting voor andermans eigendom. Verdachte heeft de feiten deels in samenwerking met anderen gepleegd, kennelijk gedreven door de zucht naar geldelijk gewin
Verdachte is eerder voor vermogensdelicten veroordeeld en heeft uit die veroordelingen kennelijk niet de les getrokken dat dergelijk strafbaar gedrag niet wordt getolereerd.
Ten aanzien van het tijdsverloop overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) waarborgt het recht van een verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft, volgens de uitleg die de Hoge Raad aan de redelijke termijn heeft gegeven, als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting is afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, behoudens bijzondere omstandigheden die maken dat van deze termijn in redelijkheid kan worden afgeweken. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld.
De rechtbank neemt in de onderhavige zaak bij de bepaling van de aanvang van deze termijn 28 april 2017, de dag van inverzekeringstelling, als uitgangspunt, en stelt vast dat de termijn van twee jaren aldus met ruim twee jaar en zeven maanden is overschreden. Niet is gebleken dat de overschrijding aan de verdediging is toe te rekenen of dat zich anderszins omstandigheden hebben voorgedaan die een dergelijke overschrijding rechtvaardigen. Geconcludeerd moet worden dat verdachtes recht op berechting binnen een redelijke termijn als beschermd door artikel 6 van het EVRM fors is geschonden, hetgeen aanzienlijke matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Alles afwegende acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden passend en geboden. Zij zal deze, gelet op de geconstateerde schending van artikel 6 van het EVRM, volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank komt tot een lichtere straf dan door de officier van justitie gevorderd, nu de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 en 3 ten laste is gelegd.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
27, 47, 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair en 4 primair ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 4 subsidiair en 5 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 4 subsidiair en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
ten aanzien van feit 1:

diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
ten aanzien van feit 4 subsidiair:

medeplegen van opzetheling
ten aanzien van feit 5 primair:

opzetheling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. K.G. Witteman en mr. C.M. Salemans, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 16 december 2021.
mr. K.G. Witteman en mr. C.M. Salemans zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.