ECLI:NL:RBOBR:2021:6492

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
01/879127-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van overtreding van voorschriften gesteld krachtens de Wet milieubeheer met betrekking tot afvalstoffen van synthetische drugs

Op 14 december 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het verrichten van handelingen met afvalstoffen afkomstig van de fabricage van synthetische drugs. De verdachte heeft deze afvalstoffen, die in vaten en jerrycans zaten, achtergelaten in bedrijfswagens op de openbare weg, wat nadelige gevolgen voor het milieu kon veroorzaken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van overtreding van voorschriften gesteld krachtens de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 6 maanden en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijkheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, en heeft geoordeeld dat het adolescentenstrafrecht van toepassing is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn meerderjarigheid, een onrijpe ontwikkeling vertoont die niet past bij zijn leeftijd. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak in aanmerking genomen en heeft de strafmaat verlaagd. De vordering van de benadeelde partij, de gemeente, tot schadevergoeding van 33.694,95 euro is gedeeltelijk toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/879127-19
Datum uitspraak: 14 december 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [postcode] [plaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 juli 2021 en 30 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 juni 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 augustus
2018 tot en met 07 oktober 2018 te Eindhoven en/of Urk en/of een of meer
(andere) plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en)
dan wel alleen, al dan niet opzettelijk,
(een) handeling(en) met afvalstoffen heeft verricht waarvan hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs had(den) kunnen weten dat daardoor
nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan, terwijl
hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet aan zijn/hun verplichting
heeft/hebben voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem
en/of zijn mededader(s) konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel
mogelijk te voorkomen en/of te beperken,
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
meerdere hoeveelheden (gevaarlijke) afvalstoffen, zijnde afval afkomstig van
de vervaardiging van amfetamine en/of mefedron, althans afval afkomstig van de
vervaardiging van synthetische drugs, in (een) jerrycan(s) en/of (een)
va(a)t(en) geplaatst en/of vervoerd in (een) bestelbus(sen) voorzien van
valse kentekenplaten;
feit 2:
hij op of omstreeks 6 oktober 2018, te Eindhoven, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), dan wel alleen, (telkens) al dan
niet opzettelijk, zich van afvalstoffen heeft ontdaan door deze - al dan niet
in verpakking - buiten een inrichting te storten, of anderszins op of in de
bodem te brengen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- op of omstreeks 06 oktober 2018, een (grote) hoeveelheid vaten en/of
jerrycans bevattende vloeistoffen en/of chemicaliën, althans afvalstoffen
afkomstig van de vervaardiging van amfetamine en/of mefedron, vervoerd en/of
op de [pleegplaats] te Eindhoven achtergelaten in een Mecedes-Benz, type
Sprinter voorzien van de valse kentekenplaten [kenteken 1] , terwijl een of meer
van die vat(en) en/of jerrycan(s) lekte(n) en/of anderszins op of in de
(onbeschermde) bodem gebracht op de [pleegplaats] te Eindhoven;
feit 3:
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juli 2018
tot en met 07 oktober 2018 te Steyl, gemeente Venlo, en/of Venlo en/of
Eindhoven en/of een of meerdere (andere ) plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer, althans alleen, meermalen, althans eenmaal
een of meer goederen, te weten: een bestelauto, merk: Mercedes-Benz, type:
Sprinter, origineel voorzien van kenteken [kenteken 2] en/of een een bestelauto,
merk: Mercedes-Benz, type: Sprinter, origineel voorzien van kenteken [kenteken 3] ,
heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij en zijn mededader(s) telkens ten tijde van de verwerving of het
voorhanden krijgen van deze goederen wisten althans redelijkerwijs had(den)
moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Kort gezegd wordt verdachte verweten dat hij samen met een ander drugsafval in een bestelbus heeft geplaatst en vervoerd met (mogelijk) negatieve gevolgen voor het milieu (feit 1) en samen met een ander drugsafval heeft achtergelaten en dit afval in de bodem terecht is gekomen (feit 2). Onder feit 3 wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) opzetheling dan wel schuldheling van twee bestelbussen.
Onder feit 3 wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) opzetheling dan wel schuldheling van twee bestelbussen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit (op gronden genoemd in de door de verdediging overgelegde pleitnotitie) vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten. Daartoe is aangevoerd dat verdachte ten tijde van de feiten 1 en 2 niet in de voertuigen aanwezig was of bij die voertuigen betrokken was en hij geen zeggenschap had over de afvalstoffen, vaten en jerrycans in die bestelbussen. Wat betreft feit 3 is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte feitelijk zeggenschap over de voertuigen heeft gehad.
Het oordeel van de rechtbank.

Vrijspraak feit 3.

De rechtbank kan op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bij gebrek aan wettige bewijsmiddelen niet vaststellen dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de in de tenlastelegging genoemde voertuigen wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat deze voertuigen door misdrijf waren verkregen.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring van feit 1 en feit 2.

De rechtbank verklaart de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten bewezen.
Bewijsoverwegingen.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de feiten uit van (onder meer maar niet uitsluitend) de volgende redengevende feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de bewijsmiddelen.
Op 6 oktober 2018 werd door de politie een witte bestelbus (Mercedes-Benz, type Sprinter kenteken [kenteken 1] ) aangetroffen op de [pleegplaats] in Eindhoven. Uit deze bestelbus lekte een behoorlijke hoeveelheid chemische vloeistoffen naar het riool. Uit onderzoek bleek dat deze vloeistoffen lekten uit een vat dat in de bestelbus was omgevallen. In de laadbak van de bestelbus bevond zich een grote hoeveelheid vaten en jerrycans waarvan is gebleken dat daarin afvalstoffen zaten afkomstig van een drugslaboratorium.
Op 7 oktober 2018 trof de politie aan de [pleegplaats] in Eindhoven na een melding door buurtbewoners een brandende witte bestelbus (Mercedes-Benz, type Sprinter)aan die zo dicht bij een flatgebouw geparkeerd stond dat het flatgebouw moest worden ontruimd. Deze bestelbusis ontploft. Uit onderzoek bleek later dat ook deze bedrijfswagen was geladen met afvalstoffen, afkomstig van de fabricage van chemische drugs.
Na verder opsporingsonderzoek is op 7 oktober 2018 in Urk een grootschalige opslaglocatie aangetroffen. De goederen en chemicaliën die op deze locatie zijn aangetroffen, passen bij de productie van amfetamine en mefedron.
Op 22 november 2018 ontdekte de politie op de [adres Bladel] in Bladel een ontmanteld drugslaboratorium waarbij een verdachte werd aangehouden. Hij had foto’s op zijn mobiele telefoon van drugsgerelateerde goederen die hij naar eigen zeggen zelf had gemaakt in het pand aan de [adres Bladel] in Bladel. Hij verklaarde dat op 6 oktober 2018 jonge mannen in kleine witte vrachtwagens waren verschenen en dat zij spullen zoals jerrycans en een gasfles uit de loods hadden gehaald en afgevoerd.
Uit vergelijkend onderzoek bleek dat de goederen en afvalstoffen die op 6 en 7 oktober 2018 op de [pleegplaats] in Eindhoven zijn aangetroffen in zowel de lekkende als in de uitgebrande bedrijfswagen overeenkomsten vertonen met de in Urk aangetroffen goederen en stoffen die verband houden met de fabricage van chemische drugs. Daarnaast vond de politie overeenkomsten tussen enerzijds de goederen op de foto’s van de locatie in Bladel en goederen in de loods in Urk en anderzijds tussen goederen op de foto’s en goederen in de lekkende bestelbus op de [pleegplaats] in Eindhoven.
Verband verdachte/bestelbussenVerdachte wordt beschreven als iemand met een bijzondere manier van lopen. Verdachte erkent moeilijk te lopen sinds een verwonding aan zijn been.
Op camerabeelden is waargenomen dat een persoon die door [getuige] herkend wordt als verdachte (onder meer vanwege zijn specifieke manier van lopen) en een andere persoon die door een verbalisant herkend wordt als de medeverdachte, op 5 oktober 2018 bij de opslaglocatie in Urk samen met een onbekend gebleven derde goederen in en uit twee witte Mercedes-Benz Sprinters laden. Deze bedrijfswagens zijn dezelfde bedrijfswagens die in Eindhoven op 6 oktober 2018 en 7 oktober 2018 lekkend en brandend zijn aangetroffen.
In de bedrijfswagen [kenteken 1] zijn sporen aangetroffen op handschoenen en twee colablikjes. Deze sporen bevatten DNA-materiaal van verdachte. Verdachte geeft daar geen aannemelijke verklaring voor. Op twee van deze handschoenen zijn eveneens DNA-sporen aangetroffen die overeenkomen met het DNA-profiel van medeverdachte. En daarnaast is er in dezelfde bus nog een andere handschoen aangetroffen met uitsluitend DNA-sporen die overeenkomen met het DNA-profiel van de medeverdachte.
Onderzoek naar de telefoongegevens van verdachte en zijn medeverdachte bevestigt dat beide telefoons op 5 oktober masten nabij of in Urk en Eindhoven hebben aangestraald en op 6 oktober een telefoon mast in Bladel.
Diverse getuigen hebben verdachte zien rijden in een bedrijfswagen, soortgelijk als de bedrijfswagens die in Urk zijn waargenomen en soortgelijk als in de tenlastelegging genoemde bedrijfswagens.
Conclusie
De rechtbank komt tot de vaststelling dat verdachte samen met een ander of anderen, in de periode van 5 oktober 2018 tot en met 7 oktober 2018, afvalstoffen, zoals beschreven in de tenlastelegging, heeft vervoerd en samen met een ander of anderen op 6 oktober 2018 afvalstoffen, zoals beschreven in de tenlastelegging, heeft vervoerd en heeft achtergelaten in een bedrijfswagen aan de [pleegplaats] te Eindhoven. Kijkend naar de aard van de locaties waar verdachte en zijn medeverdachte in Urk en Bladel zijn geweest en de laad-, los en opruimactiviteiten die daar zijn verricht, acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat verdachte niet wist wat hij vervoerde en achter heeft gelaten.

De bewijsmiddelen.

Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen niet op deze plaats opgenomen, maar in een bijlage bij dit vonnis. Deze bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 5 oktober 2018 tot en met 07 oktober 2018 te Eindhoven en Urk en andere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk,
handelingen met afvalstoffen heeft verricht waarvan hij, verdachte, en zijn mededader(s) redelijkerwijs hadden kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan, terwijl hij, verdachte en zijn mededader(s) niet aan zijn/hun verplichting heeft/hebben voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem
en zijn mededader(s) konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader(s)
gevaarlijke afvalstoffen, zijnde afval afkomstig van de vervaardiging van amfetamine en/of mefedron, in jerrycans en vaten vervoerd in bestelbussen voorzien van valse kentekenplaten;
feit 2:
op of omstreeks 6 oktober 2018, te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk zich van afvalstoffen heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s) op of omstreeks 06 oktober 2018, een grote hoeveelheid vaten en jerrycans bevattende afvalstoffen afkomstig van de vervaardiging van amfetamine en/of mefedron, vervoerd en op de [pleegplaats] te Eindhoven achtergelaten in een Mecedes-Benz, type Sprinter voorzien van de valse kentekenplaten [kenteken 1] , terwijl een of meer van die vaten lekte(n) en of anderszins die afvalstoffen in de (onbeschermde) bodem gebracht op de [pleegplaats] te Eindhoven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert dat verdachte dient te worden berecht onder toepassing van het volwassenstrafrecht en vordert een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
In het geval de rechtbank verdachte berecht onder het adolescentenstrafrecht vordert zij een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit een straf op te leggen onder toepassing van het adolescentenstrafrecht. Er is verder geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verrichten van handelingen met betrekking tot afvalstoffen, die afkomstig waren van de fabricage van synthetische drugs. Hij heeft deze afvalstoffen die in vaten en jerrycans zaten, achtergelaten in bedrijfswagens die hij op de openbare weg had geparkeerd. Verdachte had redelijkerwijs kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan en heeft niets gedaan om die gevolgen te voorkomen of te beperken.
Het vervoeren en achterlaten van afvalstoffen afkomstig van een drugslaboratorium, zoals in dit geval, levert risico’s op voor brand, en kan gevaar en schade voor de volksgezondheid en milieuschade veroorzaken, waarvan in dit geval ook is gebleken.
Door het verrichten van handelingen zoals bewezenverklaard, heeft verdachte een bijdrage geleverd aan het faciliteren en voortbestaan van de productie van synthetische drugs.
In zijn eigen woonstraat heeft verdachte ernstig gevaar veroorzaakt voor de leefomgeving. De door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben grote materiële en financiële schade veroorzaakt.
Verdachte heeft geen blijk gegeven van inzicht of van de ernst van zijn gedragingen.
Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid
dat verdachte, afgezien van een boete voor een verkeersdelict in 2021, niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 14 oktober 2021 betreffende verdachte. De reclassering adviseert op basis van het wegingskader adolescentenstrafrecht het jeugdstrafrecht toe te passen en op basis van een risicoanalyse wordt het risico dat verdachten opnieuw strafbare feiten zal begaan als laag ingeschat.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte ook rekening met de omstandigheden dat
verdachte zelf is getroffen door de gevolgen van de door hem gepleegde strafbare feiten in die zin dat deze feiten voor hem grote financiële gevolgen hebben nu aan verdachte ook een verplichting tot schadevergoeding wordt opgelegd voor een aanzienlijk bedrag en dat sinds
het tijdstip waarop de door hem gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
Toepassing jeugdsanctiestrafrecht.
De verdediging heeft verzocht verdachte (die ten tijde van bet begaan van de bewezenverklaarde feiten meerderjarig was) te berechten volgens het adolescentenstrafrecht (toepassing van het jeugdsanctiestrafrecht) overeenkomstig artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt het volgende.
De mogelijkheid dat het jeugdsanctiestrafrecht kan worden toegepast, geldt voor jongvolwassenen die ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van 23 jaar nog niet hebben bereikt. Gelet op de strafmaat, het pedagogische doel van het jeugdstrafrecht en de diversiteit aan maatregelen die ingezet kunnen worden, is de toepassing van het jeugdstrafrecht een voor een verdachte gunstiger regime.
Bij jongvolwassenen zijn er individuele verschillen in ontwikkeling. Het advies vanuit de wetenschap en de praktijk is om bij de beoordeling van de persoon van de verdachte rekening te houden met een eventuele 'achterstand in' of 'vertraagde ontwikkeling’.
Tevens is het van belang de pedagogische beïnvloedbaarheid te betrekken bij de afweging of iemand in aanmerking moet komen voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
Verdachte was ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten 20 jaar oud. Verdachte heeft speciaal onderwijs gevolgd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat bij verdachte een licht verstandelijke beperking is vastgesteld en dat verdachte kwetsbaar en beïnvloedbaar is en een beperkte mate van zelfredzaamheid heeft. Verdachte heeft geen dagbesteding en wordt momenteel ondersteund met hulpverlening onder meer door een Jobcoach.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, aanleiding om recht te doen overeenkomstig de bepalingen van het jeugdstrafrecht (adolescentenstrafrecht).
Ondanks dat hij meerderjarig is, is het gedrag van verdachte niet conform zijn leeftijd.
Daarbij is voor de rechtbank een belangrijk aspect dat bij verdachte sprake is van een onrijpe ontwikkeling die niet past bij zijn kalenderleeftijd. Dit is mede gebleken door de wijze waarop hij tijdens de behandeling van de zaak ter terechtzitting reageerde op vragen van de rechtbank. Verdachte is beïnvloedbaar en geneigd tot impulsief handelen.
Begeleiding en een stok achter de deur om herhaling te voorkomen zijn in deze zaak belangrijke doelen van de straf waar de nadruk op moet komen te liggen.
Strafmaat.
De rechtbank ziet aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie. Hoewel de ernst van het feit een onvoorwaardelijke jeugddetentie zou rechtvaardigen, acht de rechtbank dat niet aangewezen omdat verdachte first offender is en een dergelijke straf de begeleiding en het benodigde toezicht voor verdachte zou doorkruisen. Een geheel voorwaardelijke jeugddetentie en een taakstraf doet recht aan de situatie van verdachte.
De rechtbank ziet gezien het feit dat sprake is van twee ernstige delicten wel aanleiding om door middel van het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie het door verdachte opnieuw plegen van strafbare feiten te voorkomen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het onder feit 3 tenlastegelegde en de eis van de officier mede is gegrond op strafoplegging voor dat feit en omdat de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tijdsverloop.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is niet gebleken.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het tijdsverloop in deze zaak het volgende.
Uit de stukken blijkt dat verdachte op 13 februari 2019 door de politie als verdachte voor de tenlastegelegde feiten in verzekering is gesteld. Nu de rechtbank op 14 december 2021 vonnis zal wijzen is er sprake van een tijdsverloop in deze zaak twee jaar en tien maanden. Daarmee is de redelijke termijn in aanzienlijke mate overschreden.
Rekening houdend met dit tijdsverloop zal de rechtbank, een strafkorting toepassen in het voordeel van verdachte.
Slotsom.
Alles afwegende acht de rechtbank in beginsel een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 7 maanden passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot 6 maanden.
Daarnaast is, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
De rechtbank is verder van oordeel dat het in het belang van de verdere persoonlijke ontwikkeling en begeleiding van verdachte aangewezen is toezicht van de jeugdreclassering op te leggen als in de beslissing zal worden vermeld. Aan de voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.

De vordering van de benadeelde partij [gemeente] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 33.694,95 euro, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de maatregel tot schadevergoeding.
Het standpunt van de verdediging.
In geval van vrijspraak kan de benadeelde partij niet worden ontvangen in de vordering.
De verdediging stelt in geval van bewezenverklaring primair dat de vordering niet van eenvoudige aard is en zich niet leent voor behandeling in de strafzaak. De benadeelde partij dient in de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair stelt de verdediging dat de vraag zich aandient of de kosten moeten worden gerelateerd aan de opsporing en vervolging en daarom niet verhaalbaar zijn op verdachte en dat de door de [gemeente] verleende machtiging om namens haar op te treden in de voegingsprocedure niet voldoet aan de bij de wet te stellen eisen.
Beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor zover die hierna zal worden toegewezen zich leent voor behandeling in deze strafzaak omdat de vordering voldoende duidelijk is en voldoende is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat het subsidiaire verweer van de verdediging voor wat betreft de rechtsgeldigheid van de door de [gemeente] verleende machtiging wettelijke grondslag mist. Voor zover het betreft de toerekenbaarheid van de schade aan verdachte acht de rechtbank het verweer onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank verwerpt deze verweren.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door de bewezen verklaarde feiten toegebrachte schade, een bedrag van 33.694,95 euro.
Dit bedrag betreft een vergoeding voor materiële schade.
Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering betreffende de “kosten van eerste bereddering - [naam] ” ten bedrage van 3.141,00 euro.
Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot de bewezen verklaarde feiten onder meer aangezien de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan de vordering voor zover die niet wordt toegewezen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander of anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader(s) samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

Wetboek van Strafrecht art. 36f, 47, 63, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 63;
Wet bodembescherming art. 13;
Wet op de economische delicten art. 1a, 2, 6;
Wet Milieubeheer art. 10.1, 10.2.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 3 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
medeplegen van:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 10.1, eerste lid van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
t.a.v. feit 2:
medeplegen van:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 10.2, eerste lid van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Jeugddetentievoor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Algemene voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich binnen twee werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de jeugdreclassering van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant, [adres + tel. nr.] en zich daarna gedurende de proeftijd bij deze instelling zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht blijft melden en de voorschriften en aanwijzingen van de jeugdzorgwerker zal volgen;
2. gedurende de proeftijd zijn medewerking verleent aan het hebben van een dagbesteding in de vorm van school en/of werk volgens aanwijzingen van en in overleg met de jeugdreclassering.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, [adres jeugdbescherming] Helmond, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa,
eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de
medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo
lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Taakstrafin de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen jeugddetentie met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten taakstraf.

Maatregel van schadevergoeding ten bedrage van 33.694,95 euro.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [gemeente] van een bedrag van 33.694,95 euro (zegge: drieëndertigduizend zeshonderd en vierennegentig euro en vijfennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 90 dagen gijzeling.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het bedrag betreft een vergoeding voor materiële schade.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (5 oktober 2018) tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader(s) is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (één van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [gemeente] :

Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [gemeente] , van een bedrag van 33.694,95 euro (zegge: drieëndertigduizend zeshonderd en vierennegentig euro en vijfennegentig eurocent), betreffende een vergoeding voor materiële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (5 oktober 2018) tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader(s) is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (betreffende de kosten van eerste bereddering door [naam] ) niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. A.E. de Kryger en mr. L. Feuth, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 14 december 2021.
Mr Feuth buiten staat