ECLI:NL:RBOBR:2021:6489

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
01-238391-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mensenhandel en witwassen door verdachte in vereniging met anderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in vereniging met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, waarbij twee slachtoffers, aangeduid als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], in de prostitutie zijn uitgebuit. De verdachte heeft gebruik gemaakt van dwangmiddelen zoals misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de slachtoffers in een afhankelijke en kwetsbare positie verkeerden, waardoor zij niet zelfstandig konden bepalen of en voor wie zij werkten. De verdachte heeft hen vervoerd, overgebracht en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting, en heeft opzettelijk voordeel getrokken uit hun seksuele uitbuiting. Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan het medeplegen van witwassen van de opbrengsten uit deze misdrijven. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 16 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de rol van de verdachte in de uitbuitingssituatie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.238391.20
Datum uitspraak: 15 december 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren in [geboortedatum] 1995,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 november 2021 en 1 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 september 2021.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 2 september 2019 tot en met 17 december 2019 te Helmond en/of Vianen en/of Veldhoven en/of Eindhoven en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer 1] (werknaam [slachtoffer 1] ),
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (sub 1), en/of
- heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (sub 4), en/of
- heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met of voor een derde tegen betaling (sub 9),
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 6),
waarbij voornoemde (onder sub 4) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het begeleiden/vervoeren van die [slachtoffer 1] bij/naar seksafspraken en/of
- het bijhouden en/of in ontvangst nemen van de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] en/of
- het opmaken en/of versturen van (een) betaalverzoek(en), bedoeld voor de klant(en) van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij in of omstreeks de periode van 2 september 2019 tot en met 11 juni 2020 te Helmond en/of Vianen en/of Veldhoven en/of Eindhoven en/of elders in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer 2] ,
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (sub 1), en/of
- heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (sub 4), en/of
- heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 2] met of voor een derde tegen betaling (sub 9),
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 2] (sub 6),
waarbij voornoemde (onder sub 4) “enige handeling” heeft bestaan uit:
- het begeleiden/vervoeren van die [slachtoffer 2] bij/naar seksafspraken en/of
- het kopen van credits voor de seksadvertentie (op [naam 1] ) van die [slachtoffer 2] en/of
- het bijhouden en/of in ontvangst nemen van de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 2] en/of
- het opmaken en/of versturen van (een) betaalverzoek(en), bedoeld voor de klant(en) van die [slachtoffer 2] ;
3.
hij in of omstreeks de periode van 2 september 2019 tot en met 11 juni 2020 te Helmond en/of Vianen en/of Veldhoven en/of Eindhoven en/of elders in Nederland en/of België,
tezamen met een ander of anderen, althans alleen,
- van (een) voorwerp(en), te weten diverse geldbedragen (opbrengsten uit seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] ), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voormeld(e) voorwerp(en) was, en/of
- (een) voorwerp(en), te weten diverse geldbedragen (opbrengsten uit seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] ), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voormeld(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat voormeld(e) voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
Ten gevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging begaan, staat in feit 1 de naam “
[slachtoffer 1]” vermeld in plaats van “
[slachtoffer 1]”. De rechtbank herstelt deze schrijffout en leest het laatste in plaats van het eerste. Voor zover overigens in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Tijdens een grootschalig politieonderzoek genaamd “Moncton” ter zake van seksuele uitbuiting van een kwetsbare vrouw genaamd [slachtoffer 1] en witwassen zijn ten aanzien van de verdachte verschillende verdenkingen van mensenhandel gerezen. De verdachte wordt (kort gezegd) verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in vereniging (in de vorm van uitbuiting in de prostitutie) van [slachtoffer 1] (feit 1) en [slachtoffer 2] (feit 2). Daarnaast zou hij zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen in vereniging (feit 3).
De slachtoffers en de medeverdachten zullen hierna allemaal bij hun achternaam genoemd worden met uitzondering van de broers [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van alle ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.

Juridisch kader.

Onder bepaalde voorwaarden is prostitutie in Nederland legaal. Dit is anders als (daarnaast) sprake is van mensenhandel. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 273f (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en de jurisprudentie volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Het te beschermen belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De in dit artikel opgenomen verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat die leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze en afhankelijkheid komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen van artikel 273f Sr, waarbij deze gedragingen alleen bestraft kunnen worden als ze zijn begaan onder omstandigheden waarbij (het oogmerk van) uitbuiting kan worden verondersteld.
Het oogmerk van uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan in het tweede lid van voornoemd artikel door de opsomming van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid. In relatie tot de seksindustrie spreken de wetgever en de Hoge Raad van een uitbuitingssituatie indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren. In het geval van prostitutiewerkzaamheden zal er – gelet op de aard van het werk en de forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer – in het geval van gebruik van enig dwangmiddel en enig financieel gewin bij de verdachte al snel sprake zijn van uitbuiting. Wanneer gebruik is gemaakt van enig dwangmiddel, is instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant. Evenmin is de omstandigheid dat het slachtoffer voorafgaand aan de uitbuitingssituatie reeds werkzaam was als prostituee een beletsel voor een bewezenverklaring. Een beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om het gedwongen karakter van de prostitutie aan te nemen. Er hoeft geen sprake te zijn van zodanige dwang of druk dat voor de betrokkene geen andere keuze meer mogelijk was.
De rechtbank dient in de onderhavige zaak te beoordelen of de verdachte (al dan niet samen met een ander of anderen) zich ten opzichte van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de zin van artikel 273f, sub-onderdelen 1, 4, 6 en 9 van lid 1. Blijkens de wet is ten aanzien van sub 1 en 6 (het oogmerk van) uitbuiting een vereiste en ten aanzien van sub 4 en 9 is dit volgens vaste rechtspraak een impliciet bestanddeel.

Ten aanzien van feit 1.

[slachtoffer 1]

Uit de verklaring van [slachtoffer 1] (studioverhoor) volgt onder meer dat zij vanaf juni/juli 2019 voor medeverdachte [medeverdachte 1] in de prostitutie heeft gewerkt. Zij werd door [medeverdachte 1] naar werkplekken gebracht en hij betaalde de seksadvertenties en het “ophogen” daarvan. Af en toe beantwoordde hij via WhatsApp klanten voor van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] deed trio’s met [slachtoffer 2] die zij via [medeverdachte 1] had leren kennen. De ene keer had ze twee klanten, dan geen en soms wel acht op een dag. Ze werkte vijf dagen in de week en haar verdiensten waren gemiddeld € 700,- tot € 800,- per dag. Volgens [slachtoffer 1] wist [medeverdachte 1] alles van haar; dat ze begeleid woonde bij Amarant, dat ze geen contact met haar moeder had en dat haar vader was overleden. Ook heeft ze verklaard dat [medeverdachte 3] , bijnaam “ [medeverdachte 3] ” (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 3] ) haar af en toe wegbracht voor haar prostitutiewerkzaamheden.
Dwangmiddelen.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de volgende dwangmiddelen: misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.

Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
Bij misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht gaat het om een geobjectiveerd bestanddeel waardoor bescherming wordt geboden aan hen die in een uitbuitingssituatie werkzaam zijn. De rechtbank neemt als uitgangspunt, zoals reeds overwogen, dat aan dit bestanddeel is voldaan indien de prostituee verkeert of komt te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een “mondige prostituee” in Nederland pleegt te verkeren.
In de onderhavige zaak is van deze situatie sprake geweest. Een eerste omstandigheid waaruit dit misbruik uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht blijkt, is dat uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 1] zwakbegaafd en beïnvloedbaar is. [slachtoffer 1] verbleef ten tijde van het ten laste gelegde bij [naam 2] . Zij is naar eigen zeggen via Facebook met [medeverdachte 1] in contact gekomen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij wist dat [slachtoffer 1] bij een instelling woonde, omdat hij haar daar telkens ophaalde en terugbracht. Op enig moment moest [slachtoffer 1] kennelijk bij Amarant weg. Uit de bewijsmiddelen volgt dat zij vervolgens voor haar huisvesting en tewerkstelling afhankelijk was van [medeverdachte 1] . Hij bepaalde haar verblijf- en werkadressen en haar werktijden. [medeverdachte 1] regelde onder meer een studio voor haar. Hij regelde de klanten en onderhield de contacten met hen. [medeverdachte 1] bepaalde wat [slachtoffer 1] moest doen en wat ze tegen de seksklanten moest zeggen. Zo kocht hij bijvoorbeeld seksspeeltjes voor een specifieke klant en vertelde [slachtoffer 1] wat zij daarmee moest doen. [slachtoffer 1] had zelf geen rijbewijs en ze was van [medeverdachte 1] en de medeverdachten, onder wie [verdachte] , afhankelijk voor haar vervoer naar de klanten. Verdachte en de medeverdachten, die [slachtoffer 1] (mede) op verzoek van [medeverdachte 1] vervoerden, wisten dat [slachtoffer 1] zelf geen onderdak had en dat zij [slachtoffer 1] vervoerden naar seksafspraken die [slachtoffer 1] tegen betaling met derden had. Ook ging een groot deel van haar verdiensten naar [medeverdachte 1] . Als zij een klant had gehad, gaf zij het geld eerst af aan verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] of [medeverdachte 3] , waarna [medeverdachte 1] bepaalde welk deel voor wie was. Verdachte en de medeverdachten waren op de hoogte van deze werkwijze en gaven daaraan uitvoering.
Een tweede omstandigheid is dat [slachtoffer 1] een klein sociaal netwerk had, zodat zij geen mogelijkheden zag om zich aan het overwicht van [medeverdachte 1] te onttrekken.
Door aldus te handelen heeft [medeverdachte 1] in vereniging met anderen, onder wie verdachte, [slachtoffer 1] in haar vrijheid beperkt. Hieruit volgt dat [slachtoffer 1] in een situatie verkeerde die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee pleegt te verkeren in Nederland; dat zij niet zelfstandig kon bepalen of en wanneer en voor wie zij werkte en niet de beschikking kreeg over (al) haar inkomsten.

Misbruik van een kwetsbare positie.
Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. De keuzemogelijkheden voor het slachtoffer ontbreken of zijn verminderd.
Ook hiervan is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest. [slachtoffer 1] is, zoals gezegd, zwakbegaafd. De omstandigheden dat zij bekend was met drugsgebruik, dat zij na haar verblijf bij [naam 2] niet over een eigen woonruimte beschikte en een klein sociaal netwerk had, dragen bij aan het oordeel dat [slachtoffer 1] zich in een kwetsbare positie bevond ten opzichte van [medeverdachte 1] , verdachte en de medeverdachten. Uit het dossier volgt genoegzaam dat ook verdachte en de andere medeverdachten wisten dat [slachtoffer 1] een kwetsbare vrouw was.
Er is dan ook sprake van geweest van misbruik van een kwetsbare positie en uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en deze dwangmiddelen zijn instrumenteel ingezet om [slachtoffer 1] te bewegen zich beschikbaar te stellen en/of te houden voor seksuele handelingen met anderen tegen betaling.
Oogmerk van uitbuiting.
Zoals hiervoor is overwogen, is mensenhandel gericht op uitbuiting. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert echter niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke en/of de persoonlijke vrijheid.
[slachtoffer 1] moest een groot deel van haar verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden afstaan aan [medeverdachte 1] . Hij zei dat hij het geld voor haar zou bewaren, maar hij hield het grotendeels zelf. Hij bepaalde tevens dat [slachtoffer 1] haar verdiensten moest afgeven aan de verdachte en de medeverdachten, die haar naar de werkplekken hadden vervoerd en bepaalde dat deze “chauffeurs” uit haar verdiensten werden betaald. Hij zag de werkzaamheden van [slachtoffer 1] als zijn “brood” en daarover wilde hij geen controle verliezen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en het misbruik van de kwetsbare positie van dien aard zijn geweest dat daarmee inbreuk is gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] . Als gevolg van haar werkzaamheden in de prostitutie waren [medeverdachte 1] en de medeverdachten, onder wie verdachte, in staat om gedurende een lange periode geld te verdienen. De werkwijze van hen levert naar het oordeel van de rechtbank een situatie van uitbuiting op. [slachtoffer 1] , die verkeerde in een afhankelijke en kwetsbare positie, werd in haar keuzevrijheid met betrekking tot haar werktijden, de hoeveelheid klanten, de aard van de prostitutiewerkzaamheden en haar inkomsten beperkt door verdachte, door [medeverdachte 1] en door de medeverdachten.
Het oogmerk van verdachte en de overige medeverdachten was ook gericht op de uitbuiting van [slachtoffer 1] . Zij waren vrienden van [medeverdachte 1] . Allen vervoerden [slachtoffer 1] in opdracht van [medeverdachte 1] naar de seksklanten, inden vervolgens de contante opbrengsten uit haar prostitutiewerkzaamheden en/of stuurden betaalverzoeken aan de klanten en ontvingen de gelden op hun bankrekeningen, en gaven deze bedragen vervolgens af aan [medeverdachte 1] . Uit die opbrengsten werden zij vervolgens later ook betaald. Het was voor hen duidelijk dat de opbrengst niet grotendeels naar [slachtoffer 1] ging en zij faciliteerden dit.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte, in vereniging met anderen, [slachtoffer 1] heeft uitgebuit. Uit de bewijsmiddelen blijkt afdoende dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de genoemde medeverdachten.
Opzettelijk voordeel trekken.
Verdachte heeft met anderen voordeel genoten uit de inkomsten die door [slachtoffer 1] met haar prostitutiewerkzaamheden werden verdiend. De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen: verdachte nam betalingen in ontvangst, zowel contant als op zijn bankrekening en kreeg vervolgens voor zijn werkzaamheden betaald uit de opbrengsten uit prostitutie van [slachtoffer 1] , die daarvoor zelf maar een gering deel ontving.
Verschillende handelingen.
Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte, in vereniging met anderen, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie [slachtoffer 1] heeft vervoerd, overgebracht en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting (sub 1). Bovendien kan worden bewezen dat hij enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist dat [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4). Ten slotte kan worden bewezen dat hij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] en dat hij haar heeft bewogen hem uit de opbrengsten van haar seksuele handelingen te bevoordelen (sub 6 en sub 9).
Medeplegen.
Bij de beantwoording van de vraag of de samenwerking tussen [medeverdachte 1] en zijn medeverdachten, onder wie verdachte, zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen kan worden gesproken, moeten de concrete omstandigheden van het geval worden beoordeeld. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen – bijvoorbeeld in de vorm van “in vereniging” – een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Toegepast op de onderhavige zaak komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] heeft aangestuurd in die zin dat hij, veelal in samenspraak met hen, bepaalde op welke momenten zij [slachtoffer 1] naar haar prostitutiewerkzaamheden moesten vervoeren. Verdachte en de medeverdachten hadden soms overleg met [medeverdachte 1] over de wijze waarop [slachtoffer 1] moest werken. Mede op zijn aanwijzingen inden zij de contante opbrengsten van [slachtoffer 1] en zij hielden deze inkomsten bij zich. Zij stelden voorts hun bankrekeningen ter beschikking en ontvingen daarop met regelmaat betalingen van seksklanten van [slachtoffer 1] via al dan niet door hen of [medeverdachte 1] verstuurde betaalverzoeken (“Tikkies”). Verdachte en de medeverdachten werden op hun beurt voor hun werkzaamheden door [medeverdachte 1] betaald uit de prostitutieopbrengsten.
De hiervoor beschreven handelingen waren er allemaal op gericht om [slachtoffer 1] in de prostitutie te laten werken en haar aan het werk te houden. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [medeverdachte 1] , verdachte, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] een gezamenlijk plan hadden om [slachtoffer 1] in de prostitutie te laten werken en zichzelf uit de opbrengsten daarvan te bevoordelen. Allen hebben ook voordeel getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] . Dat het aannemelijk is dat het voordeel dat verdachte, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] hebben getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] kleiner was dan het door [medeverdachte 1] getrokken voordeel, doet aan het voorgaande niet af.
[medeverdachte 1] , verdachte, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] vervulden aldus ieder een eigen, elkaar over en weer aanvullende – en naar het oordeel van de rechtbank essentiële – rol bij het tot stand brengen en/of in stand houden van de uitbuitingssituatie van [slachtoffer 1] . Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten, en met inachtneming van al hetgeen de rechtbank hiervoor in dit kader heeft overwogen, komt de rechtbank tot de slotsom dat [medeverdachte 1] , verdachte, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] in een zodanige mate aan de uitbuitingssituatie hebben bijgedragen, dat van een bewuste en nauwe samenwerking – in de zin van medeplegen – sprake is.

Ten aanzien van feit 2.

[slachtoffer 2]

Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] volgt onder meer het volgende. Zij is sinds haar 16e werkzaam in de prostitutie. Ze heeft [medeverdachte 1] via Facebook leren kennen en hij kwam haar in België ophalen toen ze dronken was. Ze lijdt aan een borderline persoonlijkheids-stoornis en is daardoor erg druk. Haar klantencontacten gaan via [medeverdachte 1] . Ook regelt hij haar chauffeurs. Ze heeft met [medeverdachte 1] geen afspraken gemaakt over de verdeling van haar inkomsten uit de prostitutiewerkzaamheden, maar hij krijgt wel € 100,- of € 200,- per dag. Het nadeel is wel dat de werktelefoons altijd bij [medeverdachte 1] liggen. [medeverdachte 1] en zijn vriendin [persoon] zijn haar goede vrienden, maar ze kent [persoon] eigenlijk niet zo goed. “ [medeverdachte 2] ” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ) is een Nederlandse vriend van haar. De vraag waar haar geld is dat ze met de prostitutie heeft verdiend, wil ze niet beantwoorden. Het bedrag van € 3.900,- dat bij [persoon] op enig moment is aangetroffen, was haar geld. Ze had dat aan [medeverdachte 1] gegeven, omdat ze wist dat ze met de politie mee moest.
Dwangmiddelen.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de volgende dwangmiddelen: misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.

Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
In de onderhavige zaak is van deze situatie sprake geweest. Een eerste omstandigheid waaruit dit misbruik uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht blijkt, is dat dat [slachtoffer 2] in Nederland geen sociaal netwerk had. [slachtoffer 2] kwam uit België en verbleef in een voor haar vreemd land. Ze was verstoken van familie. In feite had ze buiten [medeverdachte 1] , zijn vriendin [persoon] en (later) zijn broer [medeverdachte 2] hier in Nederland niemand. Ze was dakloos en verkeerde in slechte financiële omstandigheden. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 2] voor haar huisvesting en tewerkstelling afhankelijk was van [medeverdachte 1] . Ze had geen rijbewijs en was ook voor haar vervoer afhankelijk van verdachte en de medeverdachten. Haar geld en de werktelefoon werden afgepakt, onder meer door verdachte, en daarmee werd zij in een afhankelijke positie gehouden. Ten aanzien van het afpakken van de telefoons wijst de rechtbank expliciet op de apps tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] , waarin [medeverdachte 3] tegen verdachte zegt dat hij de telefoons niet aan [slachtoffer 2] moet geven, dat hij ze allebei mee moet nemen, dat het zijn ( [medeverdachte 3] ’s) verantwoordelijkheid is, waarop verdachte zegt: ‘ja dacht ik ook al, heb afgepakt’.
Een tweede omstandigheid was dat [slachtoffer 2] zodanig verliefd was op [medeverdachte 1] (zij zag hem als god), dat zij ook daardoor kennelijk bereid was naar zijn uitdrukkelijke wens te (blijven) werken in de prostitutie, het door haar verdiende geld aan hem en zijn medeverdachten, die zij ook vertrouwde, af te staan en door hen te laten beheren.
Door aldus te handelen heeft verdachte, in vereniging met [medeverdachte 1] en anderen, [slachtoffer 2] in haar vrijheid beperkt. Hieruit volgt dat [slachtoffer 2] in een situatie verkeerde die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee pleegt te verkeren in Nederland; dat zij niet zelfstandig kon bepalen of en wanneer en voor wie zij werkte en niet de beschikking kreeg over haar inkomsten.

Misbruik van een kwetsbare positie.
Ook hiervan is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest. [slachtoffer 2] was verliefd op [medeverdachte 1] . Ze wilde met hem en haar dochtertje samen een toekomst opbouwen. [medeverdachte 1] wist dat [slachtoffer 2] zich niet over haar dochtertje kon ontfermen, omdat zij was toegewezen aan en verbleef bij haar ex-partner. De omstandigheden dat ze lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis, verslaafd was aan onder andere cocaïne, een verleden met seksueel misbruik kende en – zonder [medeverdachte 1] – niet over een eigen woonruimte beschikte, maar (in de tijd dat [medeverdachte 1] voortvluchtig was en/of preventief gedetineerd was) bij [persoon] en [medeverdachte 2] in [plaats] heeft ingewoond, dragen bij aan het oordeel dat [slachtoffer 2] zich in een kwetsbare positie bevond ten opzichte van [medeverdachte 1] en de andere medeverdachten.
Ook [verdachte] wist dat [slachtoffer 2] in Nederland geen onderdak had. Hij omschreef haar als ‘niet de slimste’. De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte] wetenschap had van de kwetsbaarheid van [slachtoffer 2] . Dit geldt ook voor de medeverdachten. Allen waren van de kwetsbare positie van [slachtoffer 2] op de hoogte. Ze wisten allemaal dat [slachtoffer 2] uit België kwam, dat ze niemand had en dat ze in Nederland afhankelijk was van [medeverdachte 1] voor het hebben van onderdak. Ook waren ze van haar drugsverslaving op de hoogte.
Er is dan ook sprake van geweest van misbruik van een kwetsbare positie en uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en deze dwangmiddelen zijn instrumenteel ingezet om [slachtoffer 2] te bewegen zich beschikbaar te stellen en/of te houden voor seksuele handelingen met anderen tegen betaling.
Oogmerk van uitbuiting.
Evenals [slachtoffer 1] moest [slachtoffer 2] een groot deel van haar verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden afstaan aan [medeverdachte 1] . Hij zei dat hij het geld voor haar zou bewaren, maar hij hield het grotendeels zelf. Hij bepaalde tevens dat [slachtoffer 2] haar contante verdiensten moest afgeven aan zijn medeverdachten, onder wie verdachte, die haar naar de werkplekken hadden vervoerd en bepaalde dat deze “chauffeurs” uit haar verdiensten werden betaald. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij er geld aan wilde verdienen. Hij ziet de werkzaamheden van [slachtoffer 2] als zijn “brood” en daarover wilde hij geen controle verliezen (‘ik maak me eigen brood kapot als ik controle niet houd’). Zelfs op het moment dat [medeverdachte 1] preventief gedetineerd was in de penitentiaire inrichting, stuurde hij [slachtoffer 2] nog aan.
Het oogmerk van de medeverdachten van [medeverdachte 1] , onder wie verdachte, was ook gericht op de uitbuiting van [slachtoffer 2] . De meesten waren vrienden van [medeverdachte 1] . Allen vervoerden [slachtoffer 2] in opdracht van [medeverdachte 1] naar de seksklanten, inden vervolgens de contante opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 2] en/of stuurden betaalverzoeken aan de klanten en ontvingen de gelden op hun bankrekeningen, en gaven deze bedragen vervolgens af aan [medeverdachte 1] . [slachtoffer 2] werd in feite ook door de chauffeurs volledig buiten de betalingen gehouden. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] zowel tijdens de periode dat [medeverdachte 1] voortvluchtig en gedetineerd was als daarvóór zich hebben bezig gehouden met het vervoer van [slachtoffer 2] naar seksklanten en het afpakken van haar inkomsten. Dat ook verdachte erop uit was om (veel) geld te verdienen met het in de prostitutie brengen en houden van de slachtoffers (of andere (kwetsbare) vrouwen), volgt naar het oordeel van de rechtbank bijvoorbeeld uit de apps die verdachte met [medeverdachte 1] wisselde en waarin verdachte een foto van een vrouw aan [medeverdachte 1] stuurt, aangeeft dat zij een studie apart is, dat hij er na zijn toetsen een project van gaat maken, dat zij geld wil verdienen en dat zij lekker is. [medeverdachte 1] reageert door te zeggen: ben je haar aan het paaien, pooier [verdachte] . Verdachte zegt tegen [medeverdachte 1] : ‘na mijn toetsen gaan we alles doordenken en kijken naar alle mogelijkheden broeder’.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en het misbruik van de kwetsbare positie van dien aard zijn geweest dat daarmee inbreuk is gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 2] . Als gevolg van haar werkzaamheden in de prostitutie waren [medeverdachte 1] en de medeverdachten, onder wie verdachte, in staat om gedurende een lange periode geld te verdienen. De werkwijze van hen levert naar het oordeel van de rechtbank een situatie van uitbuiting op. [slachtoffer 2] , die verkeerde in een afhankelijke en kwetsbare positie, werd in haar keuzevrijheid met betrekking tot haar werktijden, de hoeveelheid klanten, de aard van de prostitutiewerkzaamheden en haar inkomsten beperkt door [medeverdachte 1] en de medeverdachten.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat [medeverdachte 1] in vereniging met anderen, onder wie verdachte, [slachtoffer 2] heeft uitgebuit.
Opzettelijk voordeel trekken.
Verdachte heeft met anderen voordeel genoten uit de inkomsten die door [slachtoffer 2] met haar prostitutiewerkzaamheden werden verdiend.
Verschillende handelingen.
Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte, in vereniging met anderen, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie [slachtoffer 2] heeft vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (sub 1). Bovendien kan worden bewezen dat hij enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist dat [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4). Ten slotte kan worden bewezen dat hij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2] en dat hij haar heeft bewogen hem uit de opbrengsten van haar seksuele handelingen te bevoordelen (sub 6 en sub 9).
Medeplegen.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank onder meer het volgende af.
[medeverdachte 1] stuurde verdachte, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] aan in die zin dat hij, veelal in samenspraak met hen, bepaalde op welke momenten zij [slachtoffer 2] naar haar prostitutiewerkzaamheden moesten vervoeren. Zij hadden soms overleg met [medeverdachte 1] over de wijze waarop [slachtoffer 2] moest werken. Mede op zijn aanwijzingen inden zij de contante opbrengsten van [slachtoffer 2] en hielden zij deze inkomsten bij zich. Zij stelden voorts hun bankrekeningen ter beschikking en ontvingen daarop met regelmaat betalingen van seksklanten van [slachtoffer 2] via al dan niet door hen of [medeverdachte 1] verstuurde betaalverzoeken (“Tikkies”). Ze werden op hun beurt voor hun werkzaamheden door [medeverdachte 1] betaald uit de prostitutieopbrengsten. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte verschillende malen “credits” heeft gekocht ten behoeve van het “omhoog plaatsen” van de seksadvertentie van [slachtoffer 2] .
Ook [persoon] heeft een rol gespeeld bij het in de prostitutie houden van [slachtoffer 2] . In de periode waarin [medeverdachte 1] voortvluchtig en preventief gedetineerd was, heeft zij samen met [medeverdachte 2] , [slachtoffer 2] in huis genomen. Vanaf dat moment was haar aandeel bij de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 2] substantieel. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat [persoon] een doorgeefluik van [medeverdachte 1] was, zoals zij haar handelen zelf treffend heeft omschreven. Ze vroeg regelmatig aan [medeverdachte 1] hoe het met “zoon” was, met wie ze [slachtoffer 2] bedoelde, zoals volgt uit de bewijsmiddelen. In een door [persoon] geschreven notitie, die op haar in beslag genomen telefoon is aangetroffen, volgt dat “ [medeverdachte 4] ” (volgens het dossier werd hiermee [medeverdachte 4] bedoeld, maar naar het oordeel van de rechtbank wordt waarschijnlijk verwezen naar [medeverdachte 2] , nu het de rechtbank ambtshalve bekend is dat “ [medeverdachte 4] ” ook “broer” kan betekenen) en “ [verdachte] ” (verdachte) in afwezigheid van [medeverdachte 1] moesten doorgaan met het houden van [slachtoffer 2] in de prostitutie.
De rechtbank overweegt dat verdachte ter zitting heeft ontkend dat hij “ [verdachte] ” werd genoemd. Deze verklaring acht de rechtbank niet aannemelijk, nu uit het door de politie verrichte onderzoek afdoende is gebleken dat verdachte wel degelijk de persoon is die “ [verdachte] ” wordt genoemd.
De hiervoor beschreven handelingen waren er allemaal op gericht om [slachtoffer 2] in de prostitutie te laten werken en haar aan het werk te houden. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [medeverdachte 1] , [persoon] , [medeverdachte 2] , verdachte, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] een gezamenlijk plan hadden om [slachtoffer 2] in de prostitutie te laten werken en zichzelf uit de opbrengsten daarvan te bevoordelen. Allen hebben ook voordeel getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 2] . Dat het aannemelijk is dat het voordeel dat de “chauffeurs” hebben getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 2] kleiner was dan het door [medeverdachte 1] getrokken voordeel, doet aan het voorgaande niet af.
Ze vervulden aldus ieder een eigen, elkaar over en weer aanvullende – en naar het oordeel van de rechtbank essentiële – rol bij het tot stand brengen en/of in stand houden van de uitbuitingssituatie van [slachtoffer 2] . Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten, en met inachtneming van al hetgeen de rechtbank hiervoor in dit kader heeft overwogen, komt de rechtbank tot de slotsom dat [medeverdachte 1] , [persoon] , [medeverdachte 2] , verdachte, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] in een zodanige mate aan de uitbuitingssituatie hebben bijgedragen, dat van een bewuste en nauwe samenwerking – in de zin van medeplegen – sprake is.

Ten aanzien van feit 3.

Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen worden bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een deel van de uit prostitutiewerkzaamheden verrichtte verdiensten.
Zoals hiervoor is vastgesteld en uit de bewijsmiddelen blijkt, heeft verdachte zich in vereniging schuldig gemaakt aan mensenhandel, onder meer door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te bewegen hem en anderen te bevoordelen uit de opbrengst van hun seksuele handelingen en voordeel te trekken uit haar uitbuiting.
Gelet op het feit dat het gaat om gelden uit eigen misdrijf (mensenhandel) moet er sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben van de verdiensten van het slachtoffer daarvan. De rechtbank is daarom van oordeel dat in dit geval enkel ten aanzien van de digitale geldbedragen die via betaalverzoeken aan klanten van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn ontvangen, sprake is van gedragingen die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen geld gericht karakter hebben. De rechtbank zal de verdachte van het overige deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Uit de bewijsmiddelen volgt (kort gezegd) dat betalingen afkomstig van betaalverzoeken (“Tikkies”) aan klanten die betrekking hadden op seksafspraken terechtkwamen op de bankrekeningen van verdachte en de medeverdachten. Bovendien volgt uit het dossier dat er bij de betaalverzoeken omschrijvingen stonden die de daadwerkelijke herkomst van het geld verhullen, zoals bijvoorbeeld “kastje”, “Marktplaats”, “Benzine”, “Fiets””, “Aaa” of “Weekend”. De betaalverzoeken werden veelal door [medeverdachte 1] verstuurd aan de chauffeurs, onder wie verdachte. Deze chauffeurs hebben op hun beurt hun bankrekeningen ter beschikking gesteld om daar het geld afkomstig van de betaalverzoeken aan de seksklanten (mensenhandel) te laten storten, waardoor de rechthebbende op dat geld, in dit geval [medeverdachte 1] telkens werd verhuld.
Verdachte heeft in vereniging de geldbedragen die uit misdrijf afkomstig waren het legale betalingscircuit ingebracht en daarmee veilig gesteld. Hij heeft zich aldus schuldig gemaakt aan medeplegen van witwassen, zoals hem onder feit 3 is ten laste gelegd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
1.
in de periode van 2 september 2019 tot en met 17 december 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 1] (werknaam [slachtoffer 1] ), telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft vervoerd, overgebracht en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting (sub 1) en
- enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4) en
- heeft bewogen hem, verdachte, en zijn mededaders te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met of voor een derde tegen betaling (sub 9) en
- telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 6)
waarbij voornoemde (onder sub 4) “enige handeling” heeft bestaan uit:
- het begeleiden/vervoeren van die [slachtoffer 1] bij/naar seksafspraken en
- het bijhouden en in ontvangst nemen van de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] en
- het opmaken en versturen van betaalverzoeken, bedoeld voor de klanten van die [slachtoffer 1] ;
2.
in de periode van 2 september 2019 tot en met 11 juni 2020 in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 2] , telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (sub 1) en
- enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4) en
- heeft bewogen hem, verdachte, en zijn mededaders te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 2] met of voor een derde tegen betaling (sub 9) en
- telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 2] (sub 6)
waarbij voornoemde (onder sub 4) “enige handeling” heeft bestaan uit:
- het begeleiden/vervoeren van die [slachtoffer 2] bij/naar seksafspraken en
- het kopen van credits voor de seksadvertentie (op [naam 1] ) van die [slachtoffer 2] en
- het bijhouden en in ontvangst nemen van de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 2] en
- het opmaken en versturen van betaalverzoeken, bedoeld voor de klanten van die [slachtoffer 2] ;
3.
in de periode van 2 september 2019 tot en met 11 juni 2020 in Nederland en/of België, tezamen met anderen, van voorwerpen, te weten diverse geldbedragen (opbrengsten uit seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ), de herkomst heeft verborgen en verhuld wie de rechthebbende op voormelde voorwerpen was, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat voormelde voorwerpen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk –
afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan
4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft haar betoog gericht op de bewezenverklaring van het feit. Zij heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende ruim negen maanden met anderen schuldig gemaakt aan mensenhandel waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de prostitutie zijn gebracht of gehouden. Hij heeft op kwalijke wijze misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van deze vrouwen. De verdachte heeft ter terechtzitting van 10 november 2021 verklaard dat hij beide slachtoffers naar prostitutieklanten heeft vervoerd en soms als beveiliger heeft opgetreden. Verder heeft hij verklaard dat hij een aantal malen betaalverzoeken naar medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verstuurd, die [medeverdachte 1] op zijn beurt naar de seksklanten stuurde. Ook heeft de verdachte een keer een hotelreservering gemaakt voor een seksafspraak van één van de vrouwen met een klant. Uit het dossier volgt dat de verdachte met regelmaat hotelkamers voor de vrouwen boekte, de financiën met betrekking tot de seksafspraken regelde, betaalverzoeken met betrekking tot die seksafspraken stuurde en het geld op zijn bankrekening ontving, het geld afkomstig van de prostitutiewerkzaamheden van de slachtoffers inde en op verzoek van [medeverdachte 1] seksadvertenties “omhoog” plaatse. Uit het dossier volgt voorts dat de verdachte zijn betrokkenheid bij de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 2] heeft voortgezet in de periode dat [medeverdachte 1] voortvluchtig was en later preventief gedetineerd was op verdenking van mensenhandel. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zeer aan.
Door zo te handelen heeft de verdachte samen met anderen bewust een actieve rol gehad in de uitbuiting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Financieel gewin was voor de verdachte het motief. De verdachte heeft het belang van de slachtoffers bij het behoud van hun waardigheid en zelfbeschikkingsrecht daaraan ondergeschikt gemaakt. Hij heeft zich op geen moment bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers. Uit menige appgesprekken volgt dat de verdachte en de medeverdachten met weinig eerbied over [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] spraken. De psychische gevolgen van dergelijke uitbuiting voor slachtoffers van mensenhandel zijn doorgaans groot, zo is algemeen bekend.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan witwassen in vereniging van de opbrengsten uit de door hem gepleegde mensenhandel. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aangetast en de verdachte heeft met zijn handelen daaraan een bijdrage geleverd.
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op een verdachte betreffend rapport van Reclassering Nederland van 11 juni 2021. Uit dit rapport volgt onder meer dat de reclassering geen inschatting heeft kunnen maken van eventuele risico's of van criminogene factoren die mogelijk aan het
delictgedrag ten grondslag liggen, omdat de verdachte ten tijde van het opstellen van het rapport zich op zijn zwijgrecht beriep. De verdachte is niet eerder veroordeeld en er is geen sprake van een delictpatroon. Hij lijkt zijn leven naar de maatschappelijk geaccepteerde normen in te vullen en op de leefgebieden komen geen problemen naar voren. De reclassering heeft daarom geen aanknopingspunten gevonden voor de inzet van nadere reclasseringsinterventies.
De rechtbank merkt de verdachte, gezien diens blanco strafblad, aan als een first offender.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor mensenhandel die weliswaar pas sinds 21 mei 2021 bestaan. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank ziet in deze zaak zowel omstandigheden die passen bij de in de toelichting op het oriëntatiepunt beschreven elementen van categorie I (het slachtoffer kan zich met enige moeite onttrekken aan situatie; uitgangspunt is een gevangenisstraf van vier maanden per slachtoffer) als van categorie II (er is sprake van een grotere inbreuk op de grondrechten en autonomie van het slachtoffer, het slachtoffer kan zich niet zomaar onttrekken aan de situatie en er is sprake van meer overwicht op het slachtoffer dan in categorie I, te denken valt aan “loverboy-zaken”; uitgangspunt is een gevangenisstraf van veertien maanden per slachtoffer). Omdat de aard en ernst van de feiten en omstandigheden in de onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank tussen de hiervoor genoemde categorie I en categorie II in liggen, zal de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden per slachtoffer als uitgangspunt nemen.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten een richtsnoer vormen bij het bepalen van de op te leggen straf, waarbij het de rechtbank vrijstaat om van deze oriëntatiepunten af te wijken.
Nu geen sprake is van strafvermeerderende omstandigheden, zal de rechtbank voor wat betreft de op te leggen straf aansluiting zoeken bij de eis van de officier van justitie. De gevorderde straf acht de rechtbank in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde.
De rechtbank acht aldus een gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte 12 maanden bedraagt, passend.
Gezien het blanco strafblad van verdachte is de rechtbank, evenals de officier van justitie, van oordeel dat aan de verdachte tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, enerzijds om de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door hem opnieuw plegen van een strafbaar feit tegen te gaan.
Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd als de verdachte gedurende de proeftijd geen strafbaar feit pleegt.
Alles overziend zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten zal op het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 273f en 420bis van het Wetboek van Strafrecht , zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak.
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 telkens:
mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid, onder 1°, 4°, 6° en 9° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van witwassen;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

* een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden;

bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf,
groot 4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 3 jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Soeteman, voorzitter,
mr. C.J. Sangers-de Jong en mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 15 december 2021.
Mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage A – de bewijsmiddelen (verkort en zakelijk weergegeven).
(...)