ECLI:NL:RBOBR:2021:6482

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
01/113934-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval met aanmerkelijke onvoorzichtigheid en taakstraf

Op 15 december 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een dodelijk verkeersongeval dat plaatsvond op 16 januari 2021 te Bergeijk. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van het veroorzaken van dit ongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als bestuurder van een personenauto onvoldoende rechts had gehouden in een flauwe bocht, waardoor hij een tegemoetkomende fietser, genaamd [slachtoffer], aanreed, die hierbij om het leven kwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een snelheid van 72 km/u reed, terwijl de maximumsnelheid op die weg 60 km/u was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in aanmerkelijke mate tekort was geschoten in hetgeen van hem als verkeersdeelnemer mocht worden verwacht. De officier van justitie had een taakstraf van 240 uur en een rijontzegging van één jaar geëist. De rechtbank legde deze straffen op, met de overweging dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een ernstig feit met dodelijke gevolgen, en dat hij niet had ingeschat dat hij als sterkere verkeersdeelnemer extra voorzichtig had moeten zijn. De rechtbank sprak de verdachte partieel vrij van zwaardere schuldvarianten, maar oordeelde dat zijn gedrag aanmerkelijk onvoorzichtig was geweest.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01.113934. 21 [verdachte]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.113934.21
Datum uitspraak: 15 december 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 oktober 2021.mAan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 januari 2021 te Bergeijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [pleegplaats] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, in een naar, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, naar links verlopende bocht onvoldoende rechts te houden en/of rijdende aan de linkerzijde van die weg tegen een hem, verdachte, tegemoetkomende fietser te rijden, waardoor een ander (te weten die fietser, genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 januari 2021 te Bergeijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [pleegplaats] , in een, gezien zij, verdachtes, rijrichting, naar links verlopende bocht onvoldoende rechts heeft gehouden en/of rijdende aan de linkerzijde van die weg, tegen een hem, verdachte, tegemoetkomende fietser is gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeerd op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Bewijsbijlage
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, heeft
de rechtbank acht geslagen op de bewijsmiddelen die haar uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn gebleken. De door de rechtbank gebezigde bewijs-middelen zijn opgenomen in de bewijsbijlage die onderdeel uitmaakt van dit vonnis.
De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Inleiding.
Aan de orde is de beoordeling van een noodlottig verkeersongeval op 16 januari 2021 op
de [pleegplaats] te Bergeijk als gevolg waarvan (fietser) [slachtoffer] is komen te overlijden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde
gerekwireerd. Volgens de officier van justitie heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig
gereden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijke pleitnota vrijspraak van het primair tenlastegelegde en ontslag van alles rechtsvervolging van het subsidiair tenlaste-gelegde bepleit. Volgens de raadsman is verdachte naar de linker weghelft uitgeweken omdat het slachtoffer op de verkeerde weghelft fietste. Daarnaast zou er slechts sprake geweest zijn van ‘momentale’ onoplettendheid zijdens verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Juridisch kader artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW)
Het schuldvereiste in de zin van artikel 6 van de WVW heeft betrekking op de relatie tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Voor een bewezenverklaring van het misdrijf op grond van artikel 6 van de WVW moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Voor deze ‘schuld’ is (minimaal) een min of meer grove of aanmerkelijke schuld vereist. Deze vorm van schuld wordt wel aangeduid als (aanmerkelijke) onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of onoplettendheid. Deze onvoorzichtigheid moet bovendien verwijtbaar zijn. Het gaat bij ‘schuld’ in deze zin dus in de kern om een ‘aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid’. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding is voldoende voor het aannemen van schuld. Het gaat om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt, dan wel of het rijgedrag aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een bestuurder van een motorvoertuig wordt geëist.
Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Of sprake is van een dergelijke mate van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandig-heden van het geval. Daarbij is de weging en selectie van het beschikbare bewijsmateriaal voorbehouden aan de feitenrechter.
Beoordeling
Het staat niet ter discussie dat verdachte op 16 januari 2021 op de [pleegplaats] te Bergeijk,
ter hoogte van nummer [pleegplaats] , als bestuurder van een personenauto (Mazda Demio) een fietser ( [slachtoffer] ) heeft aangereden, waardoor deze is komen te overlijden. Evenmin is een discussiepunt dat verdachte hierbij in een voor zijn rijrichting naar links verlopende bocht niet rechts heeft gehouden en hij aan de linkerzijde van die weg tegen het hem tegemoetkomende slachtoffer is aangereden.
Van belang is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden in of direct na een, vanuit de rijrichting van verdachte bezien, flauwe bocht naar links op een zeer smalle weg in agrarisch (buiten)gebied. De weg heeft geen as-markering of een andere wegmarkering op de asfaltstrook, met uitzondering van het tracé kort voor en na voornoemde bocht alwaar
beide (buitenste) zijden van weg deels zijn voorzien van onderbroken kantstrepen. Naast de asfaltstrook zijn grasbetonblokken als bermverharding aangebracht. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de asfaltstrook circa 2.70 meter bedraagt en dat er op die strook een vrije ruimte van ongeveer 55 centimeter aan de linkerzijde van de personenauto moet zijn geweest, wanneer die zich uiterst rechts op de asfaltstrook zou bevinden.
De rechtbank leidt hieruit af dat een verkeersdeelnemer zich op deze smalle weg reeds bij een geringe afwijking op de niet zichtbare weghelft van de tegenligger bevindt. Gezien de
smalle situatie ter plaatse acht de rechtbank het bovendien zeer wel voorstelbaar dat een weggebruiker zich voortbeweegt over de as van het geasfalteerde deel van de weg als er
geen sprake is van tegemoetkomend verkeer.
De rechtbank kan niet zonder gerede twijfel vaststellen dat het slachtoffer rond het moment van de aanrijding voldoende rechts heeft gehouden. De opmerking in de Verkeers-OngevallenAnalyse waaruit het tegendeel afgeleid zou kunnen worden, is niet onderbouwd en volgt de rechtbank daarom niet.
Gezien de feitelijke situatie ter plaatse zoals hiervoor omschreven en gelet op de verklaring van verdachte ( ‘de fietser reed midden op de weg’, ‘ik zag de fietser recht op mij afkomen’)
gaat de rechtbank uit van het scenario dat zowel verdachte als het slachtoffer zich op of nabij het midden van het geasfalteerde deel van de weg bevonden kort voor het ongeval.
Uit de verklaring van verdachte volgt voorts dat hij het slachtoffer nog voor het inrijden
van de flauwe bocht naar links, naar eigen zeggen op een afstand van 300-500 meter, op het midden van de weg aan zag komen fietsen. Verdachte denkt bovendien dat hij toen geen snelheid heeft geminderd.
Uit onderzoeksresultaten van track & trace gegevens van de personenauto die verdachte bestuurde, volgt dat zijn voertuig op 0,94 kilometer reisafstand van zijn woning, op locatie [pleegplaats] Bergeijk, een snelheid had van 72 km per uur en dat het voertuig op 1,17 kilometer reistafstand, op locatie [pleegplaats] Bergeijk, stilstond. De rechtbank leidt uit deze gegevens in elk geval af dat verdachte kort voor de aanrijding en dus bij het inrijden van eerdergenoemde bocht met een hogere snelheid dan de toegestane 60 km per uur reed. Dit vindt ook bevestiging in de verklaring van getuige [naam getuigen] wonende op de [adres getuigen] .
De rechtbank overweegt het volgende met betrekking tot de schuldvraag.
Verdachte was bekend met de situatie op de [pleegplaats] . Hij reed nagenoeg dagelijks met zijn auto over deze weg. De [pleegplaats] is een zeer smalle weg zonder as-markering. Op deze weg geldt een maximumsnelheid van 60 km per uur. Verdachte reed kort voorafgaand aan het ongeval en bij het naderen van de bocht met een curve naar links - vooraf aangegeven met een verkeersbord - harder dan de toegestane 60 km per uur. Verdachte zag het hem tegemoetkomende slachtoffer reeds voor het inrijden van de flauwe bocht, naar eigen zeggen op zeer ruime afstand (300-500 meter) van hem, op het midden van de weg rijden.
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte, als zijnde de sterkere verkeersdeelnemer,
in de gegeven omstandigheden extra voorzichtigheid moeten betrachten, door zijn snelheid te minderen of zijn voertuig tot stilstand te brengen en/of zijn voertuig naar de bermverharding aan de rechterzijde van zijn rijbaan te manoeuvreren. Echter, verdachte zag in dit alles geen aanleiding om zijn snelheid aan te passen, dan wel anderszins te handelen en is het slachtoffer met dezelfde snelheid blijven naderen. Verdachte heeft daarbij niet geanticipeerd op de positie van het slachtoffer op de smalle weg. Hij heeft feitelijk het initiatief bij het slachtoffer neergelegd. In dit verband zijn de navolgende citaten uit zijn verklaring ook veelzeggend: ‘Hij kon zich makkelijker verplaatsen’, ‘Ik verwachtte dat de fietser naar rechts zou gaan’, ‘De fietser heeft niet uitgeweken’, ‘Hij had als fietser veel meer kunnen doen als ik’, ‘Ik had niet gedacht dat het zover kon komen’ en ‘Ik dacht dat fietser mij zou zien en naar rechts zou gaan.’
Verdachte is aldus als sterkere verkeersdeelnemer het slachtoffer in de flauwe bocht blijven naderen zonder zijn (te hoge) snelheid aan te passen of anderszins te reageren, dit terwijl het slachtoffer nog steeds op het midden van het geasfalteerde deel van de smalle weg fietste. Verdachte heeft vervolgens wederom niet adequaat gehandeld door in het verloop van de bocht onvoldoende rechts te houden en op de linker weghelft te gaan rijden alwaar de uiteindelijke fatale aanrijding met het hem tegemoetkomende slachtoffer heeft plaatsgevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt de hiervoor weergegeven combinatie van gedragingen de conclusie dat verdachte in aanmerkelijke mate tekort is geschoten in hetgeen van hem als verkeersdeelnemer in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. De rechtbank concludeert dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden.
De verweren van de raadsman met betrekking tot overmacht(noodtoestand) en ‘momentale’ (de rechtbank leest: momentane) onoplettendheid vinden naar het oordeel van de rechtbank een afdoende verwerping in de diverse vaststellingen van de rechtbank zoals hiervoor weergegeven.
De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van de eveneens tenlastegelegde zwaardere schuldvarianten.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
(primair)
op 16 januari 2021 te Bergeijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [pleegplaats] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig, in een naar, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, naar links verlopende bocht onvoldoende rechts te houden en rijdende aan de linkerzijde van die weg tegen een hem, verdachte, tegemoetkomende fietser te rijden, waardoor een ander (te weten die fietser, genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.(bijlage)
De officier van justitie heeft een taakstraf van 240 uren en een rijontzegging van een jaar gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft de oplegging van taakstraf bepleit en zich verzet tegen een onvoorwaardelijke rijontzegging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop. De rechtbank beseft dat geen enkele straf het leed en de leegte die het slachtoffer achterlaat zal verzachten voor de nabestaanden.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten zijn mede een weerslag van strafopleggingen in eerdere (op hoofdlijnen) vergelijkbare zaken en dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Met de oriëntatiepunten wordt onder meer beoogd om in (op hoofdlijnen) vergelijkbare gevallen tot vergelijkbare bestraffing te komen. In dit geval houdt het toepasselijke oriëntatiepunt in een werkstraf voor de duur van 240 uur en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van één jaar.
De rechtbank heeft verder in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is – kort gezegd – met zijn auto in of direct na een flauwe bocht naar links op
de verkeerde weghelft gaan rijden en frontaal tegen het hem tegemoetkomende slachtoffer
(fietser) gereden. Verdachte heeft door zijn handelen aan de nabestaanden een onomkeerbaar en onpeilbaar leed toegebracht, hetgeen door de weduwe en ouders van
het slachtoffer indringend en invoelbaar ter zitting is verwoord tijdens het voorlezen van de slachtofferverklaringen. De rechtbank heeft hierbij ook gezien dat dit verdachte niet onberoerd heeft gelaten. Verdachte lijkt de omvang van het verlies dat de nabestaanden moeten dragen te beseffen en heeft in de ogen van de rechtbank op oprechte wijze zijn deelneming betuigd. Dat verdachte ter terechtzitting is vol blijven houden dat het slachtoffer (in ieder geval hoofdzakelijk) schuldig aan het ongeval was, getuigt naar het oordeel van de rechtbank echter van een te beperkt inzicht in de verwijtbaarheid van zijn eigen handelen.
De rechtbank heeft verder gezien dat verdachte in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van over de persoon van verdachte opgesteld rapport van de reclassering d.d. 26 oktober 2021. Hieruit volgt dat verdachte op geen enkel leefgebied problemen kent en dat hij zijn leven goed op orde heeft.
De verdediging heeft ter terechtzitting nog stukken overgelegd van het uitzendbureau en het bedrijf waarvoor verdachte werkzaam is. Hierin wordt het behoud van het rijbewijs van verdachte bepleit, omdat hij mede zorg draagt voor het vervoer van collega’s naar het werk. De rechtbank ziet hierin en hetgeen in dit verband verder door de verdediging is aangevoerd geen reden om aan de onvoorwaardelijke rijontzegging die als uitgangspunt dient te tornen. De rechtbank leest in de stukken ook niet dat door een rijontzegging het werk van verdachte in het geding komt doch veeleer dat het enkel lastig is. Het komt de rechtbank voor dat het desbetreffende uitzendbureau en bedrijf in staat moeten worden geacht om passend vervoer voor de overzienbare reisafstand naar het werk (circa 25-30 kilometer) van verdachte en zijn collega’s te regelen gedurende de termijn van de rijontzegging.
De rechtbank ziet, alles afwegende, geen reden om in dit specifieke geval af te wijken van
de oriëntatiepunten en acht de oplegging van een taakstraf van de maximale duur van 240 uur en een rijontzegging van één jaar op zijn plaats.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
(primair)
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straffen:

(t.a.v. primair)

*Een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.

*
Een ontzeggingvan de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Bernsen, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. M.J.M.A. van der Put, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 15 december 2021.