ECLI:NL:RBOBR:2021:6479

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
01-997012-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude met subsidies in de varkenshouderij door middel van valsheid in geschrift en schijnconstructies

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen een frauduleuze schijnconstructie heeft opgezet om een hogere subsidie te verkrijgen. De verdachte heeft valse documenten laten opmaken en gebruikt, en subsidie aangewend voor andere doeleinden dan waarvoor deze was verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn varkensbedrijf deed voorkomen alsof het verplaatst was, terwijl het in werkelijkheid was beëindigd. Dit leidde tot de bewezenverklaring van medeplegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk en wederrechtelijk aanwenden van subsidiegelden voor andere doeleinden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 324 dagen, waarvan 216 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De uitspraak volgt op een onderzoek ter terechtzitting op 23 en 30 november 2021, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01/997012-18
Datum uitspraak: 14 december 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortedatum] 1972,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 november 2021 en 30 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 juni 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 30 december 2013 en/of op of omstreeks 24 maart 2014, in elk geval op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand december 2013 tot en met de maand maart 2014 in de gemeente(n) Schaijk en/of Mill, althans (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A. een pachtovereenkomst d.d. 30 december 2013 tussen enerzijds de verpachter van een vleesvarkensbedrijf ( [medeverdachte 1] ) en anderzijds de pachter ( [verdachte] ), voor een varkenshouderij met een totale stalcapaciteit van circa 4000 vleesvarkens, met ingang van 1 januari 2014 voor een looptermijn van 6 jaar ( [nummer 1] ),
en/of
B. een voergeldovereenkomst d.d. 24 maart 2014 tussen enerzijds de voergeldgever ( [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ) en anderzijds de voergeldnemer ( [verdachte] ), inhoudende dat de varkens door één partij (voergeldgever) aan een tweede partij ter verzorging worden gegeven (voergeldnemer) en waarbij een vergoeding voor de verzorging wordt betaald, met ingang van 1 januari 2014
( [nummer 2] ),
en/of
C. een overeenkomst van opdracht d.d. 24 maart 2014 tussen enerzijds de opdrachtnemer ( [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ) en anderzijds de opdrachtgever ( [verdachte] ), inhoudende dat de opdrachtnemer alle werkzaamheden verzorgt m.b.t. de bedrijfsvoering van de vleesvarkenshouderij, gelegen aan de [adres 2] , voor een jaarlijkse vergoeding van 12.000, met ingang van 1 januari 2014 voor onbepaalde tijd ( [nummer 3] ),
zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst,
bestaande die valsheid/valsheden daaruit dat er in werkelijkheid geen sprake was van overeenkomsten van pacht, voergeld en opdracht,
immers hebben verdachten met voornoemde overeenkomsten alleen willen doen voorkomen dat er sprake was van een verplaatsing van een varkensbedrijf (van de locatie [adres 1] naar de locatie [adres 2] ), terwijl in werkelijkheid geen verplaatsing van een varkensbedrijf heeft plaatsgevonden,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door een ander of anderen te doen gebruiken;
t.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 17 maart 2017, in elk geval op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2017 tot en met 23 juni 2017 in de gemeente Heesch, althans (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A. een factuur genummerd [nummer 4] en gedateerd 4 januari 2011 van [bedrijf 1] gericht aan [persoon] , met als omschrijving 'Advieskosten' ( [nummer 5] ),
en/of
B. een factuur genummerd [nummer 6] en gedateerd 3 mei 2011 van [bedrijf 1] gericht aan [persoon] , met als omschrijving 'Advieskosten' ( [nummer 7] ),
en/of
C. een factuur genummerd [nummer 8] en gedateerd 1 juni 2011 van [bedrijf 1] gericht aan [persoon] , met als omschrijving 'Advieskosten' ( [nummer 9] ),
zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) aldaar (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de werkelijkheid willen doen voorkomen dat de facturen betrekking hebben op gemaakte advieskosten terwijl de facturen in werkelijkheid betrekking hebben op de leverantie van voer,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door een ander of anderen te doen gebruiken;
Subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 maart 2017, in de gemeente(n) 's-Hertogenbosch en/of Mill, althans (elders) in Nederland, (tekens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt, althans gebruik heeft laten maken van de/het hierna te noemen vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en), te weten:
A. een factuur genummerd [nummer 4] en gedateerd 4 januari 2011 van [bedrijf 1] gericht aan [persoon] , met als omschrijving 'Advieskosten' ( [nummer 5] ),
en/of
B. een factuur genummerd [nummer 6] en gedateerd 3 mei 2011 van [bedrijf 1] gericht aan [persoon] , met als omschrijving 'Advieskosten' ( [nummer 7] ),
en/of
C. een factuur genummerd [nummer 8] en gedateerd 1 juni 2011 van [bedrijf 1] gericht aan [persoon] , met als omschrijving 'Advieskosten' ( [nummer 9] ),
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken -zakelijk weergegeven- er (telkens) hierin dat
hij, verdachte, en/of (één of meerdere van) zijn medeverdachte(n), toen aldaar één of meer van bovengenoemd(e) geschrift(en) heeft/hebben verzonden en/of verstrekt en/of overgelegd en/of afgegeven, althans laten verzenden en/of verstrekken en/of overleggen en/of afgeven aan de Provincie Noord-Brabant, althans het Provinciehuis te 's-Hertogenbosch,
en bestaande die valsheid of vervalsing -zakelijke weergegeven- hierin dat hij, verdachte, en/of (één of meerdere van) zijn medeverdachte(n) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de werkelijkheid heeft/hebben willen doen voorkomen dat de facturen betrekking hebben op gemaakte advieskosten terwijl de facturen in werkelijkheid betrekking hebben op de leverantie van voer;
T.a.v. feit 3:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 in de gemeente Mill, althans (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk middelen die met een bepaald doel door en/of vanwege de overheid zijn verstrekt, te weten
subsidiegelden inzake de Subsidieregeling verplaatsing intensieve veehouderijen (VIV-regeling), althans subsidiegelden, heeft/hebben aangewend en/of heeft/hebben doen aanwenden voor andere doeleinden dan waarvoor zij zijn/is verstrekt, te weten voor de kosten van het verplaatsen van intensieve veehouderijen, immers heeft/hebben verdachte en/of één of meer van zijn medeverdachte(n) de uitgekeerde subsidiegelden aangewend om zakelijke leningen en/of hypothecaire leningen af te lossen bij [bedrijf 2] , en/of de uitgekeerde subsidiegelden niet aangewend om het varkensbedrijf te verplaatsen.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 23 november 2021 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat sprake is van (gedeeltelijke) nietigheid van de dagvaarding, voor wat betreft de tenlastelegging van feit 1. Volgens de verdediging is sprake van een obscuur libel, omdat het feitencomplex dat in de tenlastelegging is geschetst slechts een feitelijke weergave is van iets wat strafrechtelijk irrelevant is, namelijk het in verband met het verplaatsen van het varkenshouderijbedrijf opstellen van contracten die geen valsheid behelzen. De in de tenlastelegging genoemde opgemaakte contracten en het daaraan gekoppelde voornemen om het varkenshouderijbedrijf te verplaatsen waren reëel. Op 24 maart 2013 [
de rechtbank begrijpt:2014] stond een eventuele onhaalbaarheid van het voornemen tot verplaatsing van het varkenshouderijbedrijf van verdachte niet vast.
De rechtbank stelt voorop dat de dagvaarding in samenhang met het strafdossier moet worden gelezen. In artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering is onder meer bepaald dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het feit zou zijn begaan en onder de vermelding van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het onder 1 ten laste gelegde feit aan deze bepaling en is van een obscuur libel geen sprake. De eventuele bewijsbaarheid van de ten laste gelegde feiten, waarop het betoog van de raadsman in feite doelt, is niet relevant voor de beoordeling van de geldigheid van de dagvaarding. Uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank aanwijzingen gekregen dat het verdachte niet duidelijk is welke verwijten hem worden gemaakt en waartegen hij zich heeft te verweren.
De rechtbank verwerpt het door de raadsman gevoerde verweer strekkende tot nietigheid van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Het door de raadsman gevoerde verweer merkt de rechtbank tevens aan als een bewijsverweer en zal de rechtbank hierna beoordelen onder de bewijsoverwegingen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleven dat de dagvaarding geldig is en dat de dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn voor het overige geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan in de vervolging van verdachte worden ontvangen.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

De beoordeling van het ten laste gelegde

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, ingaan op de nadere standpunten van de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair voor alle feiten vrijspraak bepleit. Subsidiair ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging aangevoerd dat de tenlastelegging zou moeten leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging – naar de rechtbank begrijpt - omdat iets ten laste gelegd is wat strafrechtelijk irrelevant is, namelijk het opstellen van documenten die niet vals zijn. De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, ingaan op de nadere standpunten van de verdediging.
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bewijsoverwegingen
t.a.v. feit 1:
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift inzake het valselijk opmaken van een pachtovereenkomst, een voergeldovereenkomst en een overeenkomst van opdracht die bestemd waren tot bewijs van enig feit, terwijl in werkelijkheid geen sprake was van (uitvoering van) deze overeenkomsten. Verdachte zou met de voornoemde overeenkomsten willen doen voorkomen dat sprake was van verplaatsing van een varkensbedrijf, terwijl deze verplaatsing in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden.
-
De overeenkomsten
De verdediging heeft bepleit dat geen sprake kan zijn van valsheid van de overeenkomsten, omdat verdachte daadwerkelijk de pacht is aangegaan, een voergeldverhouding in het leven heeft geroepen en daartoe opdracht aan een derde heeft verleend om de dieren te verzorgen. Verdachte had op het moment van ondertekenen van de overeenkomsten ook het voornemen deze daadwerkelijk uit te voeren. Verdachte had het voornemen om het varkenshouderijbedrijf van [medeverdachte 5] , dat lag binnen een extensiveringsgebied te verkopen aan de provincie en op een andere, wel geschikte en levensvatbare locatie het bedrijf in zijn eenmanszaak voort te zetten. Met het oog hierop heeft hij advies ingewonnen van derden en dit advies opgevolgd. Het verplaatsen van het bedrijf was het oogmerk van verdachte, aldus de verdediging, waardoor geen sprake kan zijn van intellectuele valsheid van de overeenkomsten op 24 maart 2013 [
de rechtbank begrijpt: 2014]. De verdediging stelt daarbij dat slechts dan sprake zou zijn van valsheidsopzet, indien de onhaalbaarheid van het voornemen van verdachte vaststond op het moment van ondertekening van de betreffende overeenkomsten.
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het procesdossier het volgende vast.
De pachtovereenkomst is ondertekend op 30 december 2013. In de pachtovereenkomst is onder meer beschreven dat de pacht tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] wordt overeengekomen voor de duur van zes jaren en dat verpachter [medeverdachte 1] aan verdachte varkensstallen verpacht aan de [adres 2] . Daarnaast is beschreven dat de jaarlijkse pachtprijs van € 79.520,- in maandelijkse termijnen dient te worden voldaan door storting of overmaking dan wel door verrekening in rekening-courant. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verpachter [medeverdachte 1] € 162.500,- heeft ontvangen teneinde dit pachtcontract aan te gaan en dat de pachtovereenkomst niet na zes jaren zoals beschreven, maar per 31 december 2015 is beëindigd, dit laatste op grond van een tussen verdachte en [medeverdachte 1] gesloten beëindigingsovereenkomst d.d. 28 december 2015.
De voergeldovereenkomst en de overeenkomst van opdracht zoals in de tenlastelegging benoemd, zijn door partijen ondertekend op 24 maart 2014. In de voergeldovereenkomst is beschreven dat de voergeldgever, te weten medeverdachte [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] (hierna te noemen: [medeverdachte 4] ) aan de voergeldnemer, zijnde verdachte, varkens op voergeld geeft ten behoeve van het vleesvarkensbedrijf van de voergeldnemer op de bedrijfslocatie aan de [adres 2] . Daarnaast is beschreven dat verdachte als voergeldnemer de verzorging van de dieren verricht onder begeleiding van de voergeldgever, medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . Ook is beschreven dat de voergeldgever en voergeldnemer een maandelijks overleg hebben ten aanzien van de verzorging van de dieren op basis van onder andere de technische resultaten van het bedrijf. De vergoeding die wordt betaald door de voergeldgever aan de voergeldnemer - de verdachte - bedraagt €17,- per afgeleverde big en vleesvarken. Deze vergoeding wordt per maand betaald of verrekend op basis van een voorschot van € 14.854,-.
In de overeenkomst van opdracht is beschreven dat verdachte de opdrachtgever is en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] de opdrachtnemer. In deze overeenkomst is opgenomen dat de opdrachtnemer alle werkzaamheden verzorgt met betrekking tot de bedrijfsvoering van de vleesvarkenshouderij aan de [adres 2] en dat de werkzaamheden in beginsel worden uitgevoerd door en/of onder begeleiding en verantwoordelijkheid van medeverdachte [medeverdachte 1] . Ook is in de overeenkomst van opdracht opgenomen dat opdrachtnemer jaarlijks een vergoeding ontvangt van € 12.000,- op basis van 10.500 afgeleverde vleesvarkens per jaar.
Uit de hiervoor reeds genoemde beëindigingsovereenkomst blijkt dat ook de voergeld- en opdrachtovereenkomst per 31 december 2015 zijn beëindigd.
-
Overwegingen ten aanzien van de overeenkomsten
De rechtbank overweegt dat in artikel 325, boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, is neergelegd dat een pachtovereenkomst een duur van ten minste zes jaren moet hebben. In sommige gevallen kan daarvan worden afgeweken. Verkorting van de duur van de overeenkomst kan slechts geschieden, na voorafgaande toestemming van de grondkamer. Uit het procesdossier blijkt dat Grondkamer Zuid op 31 december 2013 de pachtovereenkomst met de duur van zes jaren heeft goedgekeurd. De provincie refereert expliciet aan deze goedkeuring door de grondkamer in haar brief van 27 maart 2015 aangaande het besluit tot afronding van de bedrijfsverplaatsing van de [medeverdachte 5] (hierna te noemen: [medeverdachte 5] ).
De rechtbank overweegt dat een voergeldovereenkomst en overeenkomst van opdracht zoals bovengenoemd, redelijk gebruikelijk zijn binnen de veehouderij. Daarom zal de rechtbank hieronder ingaan op de context waarbinnen de overeenkomsten zijn opgesteld.
De door de Grondkamer Zuid goedgekeurde pachtovereenkomst en voergeldovereenkomst waren nodig bij de aanvraag in het kader van de VIV-regeling bij de provincie Noord-Brabant (hierna; de provincie) in verband met het vereiste dat het bedrijf verplaatst moest worden om voor subsidie in aanmerking te komen. De pachtovereenkomst is daartoe ook overgelegd.
-
De VIV-regelingen
De rechtbank komt nu toe aan de bespreking van de Beleidsregeling Verplaatsing Intensieve Veehouderijen 2005 (
hierna: de Beleidsregeling VIV) en de daaraan gekoppelde Subsidieregeling Verplaatsingskosten Intensieve Veehouderijen 2006 (hierna gezamenlijk te noemen: de VIV-regelingen). Het bestuur van de provincie heeft door middel van uitvoering van reconstructie- en gebiedsplannen een integrale revitalisering van het landelijk gebied in de provincie willen realiseren. Een belangrijk accent daarbij lag op de bescherming en herstel van natuur-, landschaps- en milieuwaarden in gebieden die gesitueerd waren in of in de directe omgeving van de Ecologische Hoofdstructuur, waar onder meer als beleidsdoel wordt nagestreefd dat de intensieve veehouderij in deze gebieden werd afgebouwd. Het beëindigen van de intensieve veehouderij in deze kwetsbare gebieden is bevorderd door het door de provincie aankopen van de bedrijven, veelal gelegen in extensiveringsgebied, van ondernemers die voldoende economisch perspectief hadden en op een andere wel geschikte, duurzame locatie (gelegen buiten het extensiveringsgebied) een nieuw en levensvatbaar bedrijf op wensten te zetten.
De subsidieregeling Verplaatsingskosten Intensieve Veehouderijen 2006 (hierna: Subsidieregeling VIV) was rechtstreeks gekoppeld aan de Beleidsregeling VIV en had tot doel om te komen tot een set van financiële bijdragen voor intensieve veehouderijbedrijven die zich zouden verplaatsen vanuit extensiveringsgebieden naar elders. De vergoeding bestond onder meer uit de subsidiëring in de verplaatsingskosten, waarbij werd uitgegaan van ‘daadwerkelijk verplaatste NGE’. NGE is de afkorting van Nederlandse Grootte Eenheid, wat de productiecapaciteit van een bedrijf uitdrukt. De definitie van het CBS is de ‘economische maat voor de omvang van een agrarisch bedrijf gebaseerd op het verschil tussen opbrengsten en bijbehorende specifieke kosten’.
Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft deelgenomen aan de VIV-regelingen door de provincie de bedrijfsgebouwen te laten aankopen tegen de vervangingswaarde en door de verplaatsingskosten, bestaande uit sloopkosten en advieskosten, gesubsidieerd te krijgen. [medeverdachte 5] heeft haar stallen aan de [adres 1] afgebroken en verdachte heeft de provincie te kennen gegeven het varkenshouderijbedrijf, maar nu in zijn nieuw opgerichte eenmanszaak, te hebben verplaatst naar de [adres 2] . De pachtovereenkomst heeft verdachte daartoe overgelegd aan de provincie. Uit de besluiten van de provincie blijkt dat in de periode 1 mei 2014 tot en met 23 juni 2017 [medeverdachte 5] op grond van de VIV-regelingen ruim één miljoen euro heeft ontvangen van de provincie ter zake van de aankoop door de provincie van onroerend goed inclusief opstallen en ter zake van subsidies in verband met verplaatsingskosten.
-
Is sprake van verplaatsing van het varkensbedrijf van verdachte?
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of sprake is van verplaatsing van het varkensbedrijf van [medeverdachte 5] . En zo nee, of op het moment van tekenen van de overeenkomsten bekend was bij verdachte en zijn medeverdachten dat van daadwerkelijke verplaatsing geen sprake zou zijn. Hierbij merkt de rechtbank op dat van verplaatsing in de zin van de VIV-regelingen sprake is indien de NGE’s zijn verplaatst.
Kasrondje
In de jaren 2014 en 2015 hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] elkaar diverse facturen gestuurd op grond waarvan enerzijds verdachte aan [medeverdachte 1] bedragen zoals pacht moest betalen, en anderzijds [medeverdachte 1] bedragen als voergeld aan [verdachte] moest betalen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat deze facturen werden opgesteld door medeverdachte [medeverdachte 2] en dat het saldo van de bedragen die aan elkaar gefactureerd werden op € 0,- uitkwam. De bedragen zijn verrekend, waardoor er geen sprake is van geldstromen op bijvoorbeeld rekening-courant. Medeverdachten hebben verklaard dat dit vanaf het begin de bedoeling is geweest. Getuige [naam] heeft verklaard dat de over en weer verstuurde facturen fictieve geldstromen betroffen en slechts bedoeld waren om de schijnwerkelijkheid van bedrijfsverplaatsing geloofwaardig en verdedigbaar te maken. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de accountant bevestigd dat sprake was van een schijnconstructie om de VIV-subsidie te kunnen ontvangen.
Beëindigingsovereenkomst
Op 28 december 2015 is een beëindigingsovereenkomst ondertekend door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . Deze overeenkomst houdt in de beëindiging van de pacht, de voergeldovereenkomst en de overeenkomst van opdracht. Uit het procesdossier volgt dat reeds bij het ondertekenen van de overeenkomsten eind 2013 en begin 2014, voor verdachte en medeverdachten bekend was dat deze ontbonden zouden worden. Dit blijkt onder meer uit een geschreven notitie van een bespreking tussen onder meer medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 24 december 2013, opgesteld door medeverdachte [medeverdachte 2] , waarin staat vermeld ‘
eind 2014 pachtontbinding / [adres 2] ’en
‘€ 20,-/varken -> komt voergeld tegenover. Dus [verdachte] wil 20 / dan stoppen met de pacht’, waarbij het ging om een vergoeding van € 20,- per varken, en tot slot staat op die notitie, onder ‘afspraak’ opgeschreven ‘
ontbindingsovereenkomst pachtcontract’. Diezelfde dag wordt aan verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] de afspraak bevestigd inzake het ondertekenen van de pachtovereenkomst. In het dossier zit nog een geschreven notitie van medeverdachte [medeverdachte 2] , opgesteld van een gesprek bij [bedrijf 2] , waar medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aanwezig waren. De notitie vermeldt ‘ [medeverdachte 1] VIV – [verdachte] ’ en ‘Pachtontbinding begin 2015 (januari)’.
Verdachte heeft voordat de pachtovereenkomst met [medeverdachte 1] werd opgemaakt, gepoogd een overeenkomst met het oog op een mogelijke verplaatsing te sluiten met andere veehouders. Uit een van de notities van een adviseur blijkt dat vooraf werd besproken dat zodra de provincie de VIV had goedgekeurd, de aandelen van het aan te kopen bedrijf direct weer terug overgedragen konden worden. In dat traject werd eveneens een ‘vergoeding voor de medewerking aan het VIV’ bepaald, in dat geval € 125.000,-.
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier vast dat ook in een andere poging tot samenwerking in het kader van de VIV-regeling vooraf werd besproken dat sprake zou zijn van teruglevering van de aandelen door verdachte na volledige afronding bij de provincie.
Tot slot bevestigt [bedrijf 2] in een brief van de van 15 maart 2013 aan [medeverdachte 5] van verdachte, dat [medeverdachte 5] had besloten tot beëindiging van de bedrijfsactiviteiten.
Feitelijke werkzaamheden bij het varkensbedrijf in Schaijk
Uit het dossier blijkt dat verdachte zelden op het varkenshouderijbedrijf aan de [adres 2] kwam dat van hem zou zijn. Overleggen over technische resultaten vonden niet plaats. Met de inspectie van de provincie op komst - op 6 december 2014, bijna een jaar nadat de verplaatsing volgens verdachte is geschied - stuurt verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 2] een e-mailbericht dat hij komende week laarzen en een overall naar de locatie aan de [adres 2] zal brengen en dat een rondje door de stallen nodig zal zijn. Verdachte vraagt aan medeverdachte [medeverdachte 2] of [medeverdachte 2] aanwezig zal zijn of dat het alleen kan met [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ). Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte zich niet bemoeide met de bedrijfsvoering, dat het [medeverdachte 1] was die de stallen in gebruik had. Het ondertekenen van de hierboven besproken overeenkomsten had voor medeverdachte [medeverdachte 1] niets gewijzigd op of omtrent het/zijn bedrijf aan de [adres 2] . [medeverdachte 1] kocht biggen en voer, verkocht varkens en de veesaldokaarten stonden op zijn naam. Hij zag verdachte in 2014 en 2015 slechts enkele keren op het bedrijf. De pachtovereenkomst was volgens [medeverdachte 1] voor hem slechts bedoeld om ‘een mooi bedrag (die € 162.500,-) binnen te harken’.
Uit de gecombineerde opgaven van [medeverdachte 1] , bij RVO ingediend, blijkt dat [medeverdachte 1] in 2014 en 2015 respectievelijk 3335 en 3283 varkens heeft gehouden. De accountant van ABAB heeft verklaard dat sprake is van het houden van varkens door [medeverdachte 1] voor risico en rekening van de eenmanszaak van [medeverdachte 1] .
Tussenconclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van een daadwerkelijke verplaatsing van de NGE’s zoals bedoeld in de VIV-regeling. De rechtbank stelt ook vast dat al vóór het opstellen en ondertekenen van de in de tenlastelegging opgenomen overeenkomsten bekend was dat van een daadwerkelijke verplaatsing geen sprake zou zijn. De pachtovereenkomst, voergeldovereenkomst en overeenkomst van opdracht zijn niet opgesteld met het doel om uitvoering te geven aan die overeenkomsten, maar zijn enkel opgesteld om het te doen voorkomen alsof het bedrijf van verdachte zou zijn verplaatst. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze overeenkomsten, die gelet op hun gemeenschappelijke doel in verband met de beoogde verplaatsingsconstructie sterk met elkaar samenhangen, vals zijn.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het oogmerk had om middels het (laten) opstellen en ondertekenen van deze overeenkomsten een schijnwerkelijkheid in het leven te roepen, om in aanmerking te komen voor de VIV-regeling.
-
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De overeenkomsten zijn opgesteld en besproken en (mede)ondertekend door verdachte en medeverdachten. De op die overeenkomsten gebaseerde facturen ten behoeve van het kasrondje - tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] - zijn door medeverdachte [medeverdachte 2] opgemaakt. Daarnaast blijkt uit het procesdossier dat inzake het gebruik van de VIV-regeling diverse besprekingen met anderen, waaronder medeverdachten, hebben plaatsgevonden. Tot slot blijkt dat verdachte onderdeel uitmaakte van diverse correspondentie over de gekozen constructie.
Gelet op het procesdossier, het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten.
Conclusie t.a.v. feit 1
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het valselijk opmaken van de pachtovereenkomst, de voergeldovereenkomst en de overeenkomst van opdracht. De rechtbank acht het onder 1 aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
t.a.v. feit 2
Ten aanzien van feit 2 dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het vervalsen van drie facturen, met als omschrijving ‘advieskosten’ terwijl de facturen in werkelijkheid betrekking hadden op leverantie van voer, met het oogmerk die facturen als echt en onvervalst te gebruiken.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte van zijn adviseurs had vernomen dat hij advieskosten kon doorbelasten aan de provincie [
de rechtbank: in het kader van de onder feit 1 beschreven VIV-regeling] tot een totaalbedrag van € 100.000,-. Medeverdachte [medeverdachte 2] zou zich gemeld hebben met de mededeling dat ook hij advieswerkzaamheden had verricht welke constatering op zich juist is, aldus de verdediging. Medeverdachte [medeverdachte 2] had echter deze advieswerkzaamheden niet bij afzonderlijke nota’s aan verdachte belast maar een vergoeding van die advieswerkzaamheden zou verdisconteerd zijn in de in rekening gebrachte bedragen voor de voerleveranties. Medeverdachte [medeverdachte 2] berekende een marge op de voerrekening in verband met gegeven adviezen. Medeverdachte [medeverdachte 2] zou ten behoeve van doorbelasting aan de provincie een aantal nota’s in de computer hebben aangepast en hebben verzonden zodat deze kosten alsnog voor vergoeding in aanmerking kwamen.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van het valselijk opmaken van de drie facturen benoemd in de tenlastelegging. De drie facturen waren oorspronkelijk facturen voor het voer geleverd in 2011 door medeverdachte [medeverdachte 2] en als zodanig ook betaald. De facturen waren gericht aan [persoon] , vader van verdachte en destijds maat in [medeverdachte 5] van verdachte. Deze facturen zijn vervolgens door verdachte [medeverdachte 2] aangepast in 2017, voorzien van een ander logo en een andere omschrijving (te weten ‘advieskosten’) en een foutief BTW percentage, maar met hetzelfde factuurnummer, bonnummer en hetzelfde te betalen bedrag. Deze ‘nieuwe’ facturen zijn bovendien nooit betaald door verdachte. Deze ‘nieuwe’ facturen zijn aangetroffen in een blauwe ordner met meerdere aan [medeverdachte 5] gerichte facturen, kennelijk onderdeel van de administratie van [medeverdachte 5] .
Deze valse facturen zijn door verdachte op 20 maart 2017 ingediend bij de provincie teneinde ook voor deze kosten subsidie in het kader van de VIV-regeling te verkrijgen.
De rechtbank heeft in het oordeel betrokken dat gelet op het procesdossier medeverdachte [medeverdachte 2] verdachte van advies heeft voorzien, zoals de verdediging heeft betoogd. Dit doet echter niets af aan de feitelijke handelingen inzake het valselijk opmaken van de facturen die oorspronkelijk betrekking hadden op de voerleveranties. Immers zouden de ‘nieuwe’, valse facturen volgens de omschrijving enkel betrekking hebben op advieskosten, terwijl feitelijk op de respectievelijke factuurnummers in elk geval ook voerleveranties hebben plaats gehad terwijl deze daarop niet meer vermeld staan. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer van de verdediging.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met medeverdachten met het oog op verkrijging van subsidie voor de advieskosten, zodat verdachte als medepleger van het strafbare feit kan worden aangemerkt.
Conclusie t.a.v. feit 2
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het onder 2 primair aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
t.a.v. feit 3
Tot slot dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk aanwenden van met een bepaald doel verstrekte middelen voor andere doeleinden dan waarvoor zij zijn verstrekt.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte een koopovereenkomst had gesloten met de provincie, opdat de provincie de eigendom zou verwerven van het perceel waarop zich het varkensbedrijf van verdachte bevond. Van subsidie zoals bedoeld in artikel 323a Wetboek van Strafrecht zou derhalve geen sprake zijn. Bovendien wist de provincie dat inherent aan de verkoop was, dat de op het onroerend goed rustende hypothecaire leningen zouden moeten worden afgelost.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat voor wat betreft het door de provincie betaalde geldbedrag vanwege de aankoop van vastgoed, er geen sprake is van een strafbare gedraging zoals bedoeld in artikel 323a Wetboek van Strafrecht. Dat leningen afgelost zouden worden met het ontvangen geld dat zou worden ontvangen uit de verkoop, is een rechtstreeks gevolg van de verkoopovereenkomst met de provincie: overeengekomen was dat de eigendom van het onroerend goed zou worden geleverd, niet bezwaard met hypotheken of beslagen (artikel 4 van de koopovereenkomst). Daarmee kan niet gezegd worden dat dat geldbedrag voor een ander doel is aangewend.
Uit het procesdossier blijkt echter dat verdachte naast het geldbedrag voor het onroerend goed, na 1 januari 2015, van de provincie subsidiegelden heeft ontvangen, ter beschikking gesteld in verband met sloopkosten en advieskosten. Deze middelen zijn niet aangewend om het varkensbedrijf te verplaatsen. De rechtbank verwijst hiertoe naar het oordeel gegeven onder feit 1: van verplaatsing van het varkensbedrijf is geen sprake geweest. De rechtbank verwerpt daarom het tot vrijspraak van het onder feit 3 ten laste gelegde strekkende verweer van de raadsman.
Medeplegen
Uit het procesdossier volgt dat [medeverdachte 5] van verdachte op het moment van uitkeren van de subsidiegelden nog bestond en dat er, gelet op de jaarrekening 2015, nog financiële gevolgen te verbinden waren aan de deelname aan de VIV-regeling. De subsidiegelden zijn aangevraagd door en aangewend ten behoeve van [medeverdachte 5] . Naar het oordeel van de rechtbank kan [medeverdachte 5] worden aangemerkt als medepleger.
Conclusie t.a.v. feit 3
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het medeplegen van het onder 3 aan verdachte ten laste gelegde feit, voor zover het de subsidiegelden voor verplaatsing betreft, wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. feit 1:.
in de periode vanaf de maand december 2013 tot en met de maand 2014, in Schaijk en/of Mill, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
A. een pachtovereenkomst d.d. 30 december 2013 tussen enerzijds de verpachter van een vleesvarkensbedrijf ( [medeverdachte 1] ) en anderzijds de pachter ( [verdachte] ), voor een varkenshouderij met een totale stalcapaciteit van circa 4000 vleesvarkens, met ingang van 1 januari 2014 voor een looptermijn van 6 jaar,
en
B. een voergeldovereenkomst d.d. 24 maart 2014 tussen enerzijds de voergeldgever ( [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ) en anderzijds de voergeldnemer ( [verdachte] ), inhoudende dat de varkens door één partij (voergeldgever) aan een tweede partij ter verzorging worden gegeven (voergeldnemer) en waarbij een vergoeding voor de verzorging wordt betaald, met ingang van 1 januari 2014,
en
C. een overeenkomst van opdracht d.d. 24 maart 2014 tussen enerzijds de opdrachtnemer ( [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ) en anderzijds de opdrachtgever ( [verdachte] ), inhoudende dat de opdrachtnemer alle werkzaamheden verzorgt m.b.t. de bedrijfsvoering van de vleesvarkenshouderij, gelegen aan de [adres 2] , voor een jaarlijkse vergoeding van 12.000, met ingang van 1 januari 2014 voor onbepaalde tijd,
zijnde telkens een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, bestaande die valsheden daaruit dat er in werkelijkheid geen sprake was van overeenkomsten van pacht, voergeld en opdracht,
immers hebben verdachten met voornoemde overeenkomsten alleen willen doen voorkomen dat er sprake was van een verplaatsing van een varkensbedrijf (van de locatie [adres 1] naar de locatie [adres 2] ), terwijl in werkelijkheid geen verplaatsing van een varkensbedrijf heeft plaatsgevonden,
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door een ander of anderen te doen gebruiken;
T.a.v. feit 2:
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 23 juni 2017 , in de gemeente Heesch, tezamen en in vereniging met anderen,
A. een factuur genummerd [nummer 4] en gedateerd 4 januari 2011 van [bedrijf 1] gericht aan [persoon] , met als omschrijving 'Advieskosten' ,
en
B. een factuur genummerd [nummer 6] en gedateerd 3 mei 2011 van [bedrijf 1] gericht aan [persoon] , met als omschrijving 'Advieskosten',
en
C. een factuur genummerd [nummer 8] en gedateerd 1 juni 2011 van [bedrijf 1] gericht aan [persoon] , met als omschrijving 'Advieskosten',
zijnde telkens een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders aldaar opzettelijk valselijk en/of in strijd met de werkelijkheid willen doen voorkomen dat de facturen betrekking hebben op gemaakte advieskosten terwijl de facturen in werkelijkheid betrekking hebben op de leverantie van voer,
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
T.a.v. feit 3:
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 in de gemeente Mill, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk middelen die met een bepaald doel door de overheid zijn verstrekt, te weten subsidiegelden inzake de VIV-regeling, heeft aangewend voor andere doeleinden dan waarvoor zij
zijn verstrekt, te weten voor de kosten van het verplaatsen van intensieve veehouderijen, immers heeft verdachte en zijn medeverdachten de uitgekeerde subsidiegelden niet aangewend om het varkensbedrijf te verplaatsen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte strafbaar is en dat hem een straf moet worden opgelegd, bepleit de raadsman dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd dient te worden. Verdachte heeft een blanco strafblad heeft en er is geen sprake van een kans op recidive.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft om een hogere subsidie te verkrijgen samen met anderen welbewust een frauduleuze schijnconstructie op laten zetten, valse documenten laten opmaken en gebruikt en subsidie voor andere doeleinden gebruikt dan waarvoor de subsidie bedoeld was.
Dit heeft verdachte gedaan door te doen alsof hij zijn varkensbedrijf verplaatste, terwijl hij in werkelijkheid zijn bedrijf heeft beëindigd. Door een (juridische) schijnwerkelijkheid in het leven te roepen leek het alsof hij zijn bedrijf had verplaatst en daarmee kwam verdachte in aanmerking voor de VIV-regelingen. Onder de VIV-regelingen werd 100% van de vervangingswaarde van het onroerend goed vergoed. Wanneer hij zijn bedrijf zou beëindigen zou hij hiervoor slechts 40% van de vervangingswaarde kunnen krijgen (onder de BIV-regeling). Ook kreeg verdachte bij verplaatsing van zijn bedrijf subsidie voor gemaakte advieskosten tot een bedrag van € 100.000,-. De VIV-regeling en de BIV-regeling zijn opgesteld om in de provincie Noord-Brabant de hoge dichtheid aan intensieve varkensveehouderijen in kwetsbare gebieden te verminderen.
Gelet op het feit dat verdachte zijn bedrijf heeft beëindigd, zou hij in aanmerking zijn gekomen voor de BIV-regeling. Verdachte heeft er echter voor gekozen om op illegale wijze voor de maximale te verkrijgen vergoeding te gaan. In totaal heeft [medeverdachte 5] [verdachte] door een onjuiste voorstelling van zaken ongeveer één miljoen euro aan overheidsgelden ontvangen. De door de provincie ten onrechte betaalde gelden worden teruggevorderd.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij ook anderen heeft betrokken bij het bedenken, creëren en faciliteren van deze schijnwerkelijkheid. Ook rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij door zijn handelen ook zijn ouders, die ook in [medeverdachte 5] zaten maar niet actief waren betrokken bij de aanvraag, heeft gedupeerd. Zij zijn immers hun bedrijf kwijt, zonder daarvoor de subsidie te ontvangen waar zij wél recht op hadden, namelijk de BIV-subsidie.
Het handelen van verdachte en zijn medeverdachten is ernstig ondermijnend en er is misbruik gemaakt van overheidsgelden. Verdachte heeft zichzelf verrijkt ten koste van gemeenschapsgeld. De rechtbank rekent het verdachte hierbij aan dat hij actief was en is in de gemeentepolitiek en in de tenlastegelegde periode zelfs wethouder was. Zeker van iemand die de publieke zaak dient mag worden verwacht op een integere wijze met publieke middelen om te gaan.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat de bestuursrechter heeft beslist dat de ontvangen subsidie zal moeten worden terugbetaald, terwijl de veehouderij aan [adres 1] wel is afgebroken en de vergunningen zijn ingetrokken.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van het feit enkel kan worden volstaan met een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de gevolgen van het plegen van de strafbare feiten die verdachte reeds heeft ondervonden en nog zal ondervinden, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, waarvan acht maanden voorwaardelijk passend en geboden.
Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, verdachte is voor het eerst gehoord op 30 april 2019 en de uitspraak van de rechtbank is op 14 december 2021. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn met ruim zes maanden zal de rechtbank 10% in mindering brengen op deze straf.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 225 en 323a van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde onder feit 1, feit 2 primair en onder feit 3 bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
ten aanzien van het onder 2 primair bewezen verklaarde feit:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde feit:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk middelen die met een bepaald
doel zijn verstrekt, aanwenden voor andere doeleinden dan waarvoor zij zijn
verstrekt
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf:

ten aanzien van feit 1, feit 2 primair, feit 3:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
324 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
216 dagen voorwaardelijkmet een proeftijd van 3 jaren.
voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet
schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. C.M. Zandbergen en mr. M. Langstraat, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kerssies en mr. S.H.C. Merkx, griffiers,
en is uitgesproken op 14 december 2021.