De rechtbank stelt vast dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2020. De waarde van de woning is volgens partijen € 271.000. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken en sluit zich hierbij aan. Nu de WOZ-waarde op een andere hoogte wordt vastgesteld dan in de bestreden uitspraak, is het beroep gegrond voor zover dit de WOZ-waarde van de woning betreft. Dat is ook zo besproken op zitting met partijen. Het is in feit ook de enige optie om het geschil rond de proceskosten aan de bestuursrechter voor te leggen. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Eiser heeft aangevoerd dat hij recht heeft op toekenning van een proceskostenvergoeding wegens de herroeping van het bestreden besluit in de fase van beroep.
Verweerder is van mening aan die toekenning door het verloop van de procedure niet kan worden toegekomen en licht dit onder andere als volgt toe.
In 2014 is door eiser na aandringen van verweerder (weliswaar telefonisch) een reactie gegeven en informatie verstrekt ten aanzien van de kwaliteit en het onderhoud van de woning, maar is, naar nu is gebleken, door eiser onjuiste informatie verstrekt. Verweerder weet bijvoorbeeld inmiddels sinds 2 december 2020 dat de badkamer helemaal niet is vervangen in 2014. Dit in tegenstelling tot de afgegeven verklaring door eiser in 2014. Dit is ook in 2020 in de bezwaarfase niet aan het licht gekomen. Eerst in de beroepsfase werd dit duidelijk. Specifiek deze nieuwe informatie heeft tot het nu gesloten compromis over de waarde voor 2020 geleid.
Verweerder is van mening dat hij ruimschoots aan de op hem rustende inspanningsverplichtingen heeft voldaan, zowel in 2014 als in 2020, én dat verweerder in 2014 onjuiste informatie heeft ontvangen van eiser. Op basis daarvan zijn voor 2015 tot en met 2019 WOZ-waarden bepaald en vastgesteld zonder dat daartegen bezwaar is gemaakt door eiser. Bovendien is in 2020 eerst in de beroepsfase de reeds in de bezwaarfase (middels een informatiebeschikking en herinnering) opgevraagde informatie ontvangen van eiser.
De rechtbank stelt vast dat door verweerder is verklaard dat het taxatieverslag, altijd met de ontvangstbevestiging in de bezwaarfase wordt meegestuurd. Dit is niet door eiser weersproken. Op het taxatieverslag over het belastingjaar 2020 staat bij kwaliteit en onderhoud van de woning een 4 (goed) vermeld. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser erkend dat de bovengemiddelde staat van de woning niet door hem is gesignaleerd voor de hoorzitting. Dit komt volgens de gemachtigde in feite door de bedrijfsvoering van gemachtigde: ze komen er niet aan toe om binnen de zes weken termijn goed te kijken naar de stukken. De rechtbank is van oordeel dat dit voor rekening en risico van de gemachtigde en dus ook van eiser dient te blijven. Dat eiser op het inlichtingenformulier na de aankoop van de woning in 2014 weliswaar heeft aangekruist dat de woning goed tot uitstekend was, maar dat dit slechts een intentie was, had de heffingsambtenaar niet duidelijk hoeven zijn. Van druk -zoals eiser stelt te hebben ervaren- om maar iets aan gegevens te leveren, is de rechtbank niet gebleken.
Verweerder heeft een aantekening telefonisch contact en een afschrift van het ingevulde inlichtingenformulier woningen uit 2014 overgelegd. Er was toen sprake van een eigen aankoopcijfer. De volledige tekst analyse luidt:
‘Kenmerken zijn gecontroleerd, ook geen bijzonderheden mbt de verkoop. Ik heb de belanghebbende zojuist telefonisch gesproken. Na aankoop nieuwe vloeren in diverse ruimten en volledig gesaust en een nieuwe badkamer. Daarom kw en oh op 4 gezet. Voor 2015, zeker gelet op eigen aankoopcijfer. PMA formulier wordt nog ingestuurd. Is overigens niet verkocht in verhuurde staat.’
De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat deze interne aantekening van de heer [naam] onzorgvuldig lijkt te zijn vastgelegd en dat het zijn interpretatie is van het telefoongesprek. De rechtbank is van oordeel dat eventuele onzorgvuldigheden ook naar aanleiding van het taxatieverslag in de bezwaarfase aan de orde gesteld hadden kunnen en moeten worden. De rechtbank merkt bovendien op dat dit ook in eerdere belastingjaren opgemerkt had kunnen worden.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het woord ‘herroepen’ impliceert dat het oorspronkelijke besluit inhoudelijk onjuist moet zijn geweest. Indien de onjuistheid van het besluit te wijten is aan de belanghebbende, bijvoorbeeld omdat hij niet tijdig de juiste gegevens heeft verschaft, bestaat geen recht op vergoeding (Kamerstukken II 2000-2001, 27024, nr. 14, blz. 2).
Bij het nemen van beschikkingen in het kader van de Wet WOZ behoort de heffingsambtenaar de normale zorgvuldigheid te betrachten en de geautomatiseerd verzamelde gegevens van onroerende zaken in zijn gemeente te vergelijken met alle relevante informatie die hij tot zijn beschikking heeft. Deze onderzoeksplicht vloeit ook voort uit de eis van een zorgvuldige voorbereiding van besluiten, die is neergelegd in artikel 3:2 van de Awb. Indien de heffingsambtenaar de bedoelde normale zorgvuldigheid niet betracht en als gevolg daarvan een te hoge beschikking oplegt, is sprake van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder een redelijke inschatting heeft gemaakt op basis van het kwaliteit- en onderhoudsniveau, zoals dat bij hem bekend was. Die inschatting is gebaseerd op de informatie zoals eiser in 2014 heeft verstrekt. Verweerder kan in deze situatie niet verweten worden dat al bij het nemen van de beschikking de waarde op een te hoog bedrag is vastgesteld, vanwege de beoordeling van kwaliteit en onderhoud goed (4) in plaats van de door eiser beoogde beoordeling van gemiddelde of zelfs ondergemiddelde kwaliteit en onderhoud.
Naar aanleiding van de gronden in bezwaar heeft verweerder getracht informatie bij (de gemachtigde van) eiser te vergaren. Eiser heeft daaraan in de bezwaarfase geen gehoor gegeven. Uit de informatiebeschikking volgt de verplichting dat eiser in de bewaarfase de gevraagde stukken moest overleggen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hiervoor bedoelde normale zorgvuldigheid heeft betracht en hem niet kan worden gezegd dat de onderhavige WOZ-beschikking is herroepen wegens aan hem te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Om deze reden komt eiser niet in aanmerking voor vergoeding van de proceskosten
.Wat eiser verder heeft aangevoerd kan niet tot een andere uitkomst leiden.