ECLI:NL:RBOBR:2021:6406

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
21/2128 en 21/2129
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van omgevingsvergunning voor minicamping op agrarisch en woonbestemming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 9 december 2021 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning die was verleend voor het realiseren van een minicamping op een perceel met zowel agrarische als woonbestemming. De eisers, bewoners van de omliggende percelen, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eersel, dat de vergunning had verleend. De voorzieningenrechter oordeelde dat de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor de agrarische bestemming in strijd was met de Wet ruimtelijke ordening, omdat het gebruik van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid leidde tot een wijziging van de agrarische bestemming. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vergunning voor de minicamping niet kon worden verleend op basis van de aangevoerde afwijkingsbevoegdheden, en vernietigde het bestreden besluit. De voorzieningenrechter herroept het primaire besluit en draagt de verweerder op om voor 1 maart 2022 een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de derde-partij. Tevens werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 21/2128 en SHE 21/2129
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 december 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eisers]

te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. W. Krijger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eersel, verweerder (gemachtigde: A. Evers).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [naam] , te [woonplaats] .

Procesverloop

In het besluit van 27 januari 2021 (primair besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan voor het realiseren van camperplaatsen aan het adres [adres] te [woonplaats] .
In het besluit van 28 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit onder nadere motivering, ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 oktober 2021 op zitting behandeld. Van eisers is [naam] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde. Derde-partij is verschenen

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten:
  • De derde-partij is eigenaar van percelen [nummer] . Daarop liggen op de percelen met de woonbestemming een vrijstaande woning en een tweetal bijgebouwen die als schuur in gebruik zijn.
  • Percelen [nummer] en [nummer] hebben in het bestemmingsplan “Buitengebied 2017” de bestemming “Wonen”. Perceel [nummer] heeft de bestemming “agrarisch” zonder bouwvlak met daarnaast de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie 4.1.”
  • Het gedeelte waarop de inrit richting het perceel [nummer] wordt gerealiseerd is niet in eigendom van derde-partij, maar in eigendom van het Waterschap de Dommel. Er is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen derde-partij en waterschap de Dommel inzake het gebruik van het perceel voor de ontsluiting.
  • De derde-partij heeft het plan om een camperplaats “ [naam] ” op eigen erf te realiseren. De beoogde camperplaats is voor een groot deel in de agrarische bestemming en voor een klein gedeelte in de woonbestemming voorzien en heeft een oppervlakte van circa 1.175 m2. De sanitaire voorziening komt op de percelen met de woonbestemming te liggen en heeft een oppervlakte van maximaal 4,5 x 6 meter en een goothoogte van maximaal 3 meter en een nokhoogte van maximaal 5 meter. De camperplaats zal circa 10 maanden per jaar worden opgesteld.
  • Verzoekers wonen aan [naam] [adres] te [woonplaats] . De bewoners aan [adres] zijn de naaste buren van derde-partij en hun percelen grenzen aan de percelen van de derde-partij.
  • Op het moment van de behandeling van de zaak was de camperplaats al gerealiseerd en in gebruik.
  • De toepasselijke planregels staan in de bijlage bij deze uitspraak.
2.1
In het primaire besluit is verweerder afgeweken van het bestemmingsplan. Er is voor deze ontwikkeling geen vergunningplicht er is ook geen nader archeologisch onderzoek vereist. Verweerder heeft geen redenen gezien om de omgevingsvergunning niet te verlenen. In de vergunning gebruikt verweerder twee binnenplanse afwijkingsbevoegdheden:
  • De afwijkingsbevoegdheid in artikel 3.4.1 om af te wijken van de bouwregels en de staat van nevenactiviteiten met betrekking tot de bestemming ‘agrarisch’ ten behoeve van het realiseren van een minicamping
  • De afwijkingsbevoegdheid in artikel 24.4.7 om af te wijken van het verbod op een minicamping in de bestemming ‘wonen’ ten behoeve van de vestiging van een minicamping. Dit besluit heeft verweerder in het bestreden besluit gehandhaafd in afwijking van het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie.
3.1
De meest verstrekkende beroepsgrond van eisers is dat verweerder ten onrechte met toepassing van een binnenplanse afwijkingbevoegdheid in artikel 3.4.1 van de planregels is afgeweken van de bestemming ‘agrarisch’. Zij benadrukken dat een minicamping niet is toegestaan binnen de agrarische bestemming (anders dan in het voorgaande bestemmingsplan). Artikel 3.4.1 van de planregels voorziet in een mogelijkheid om af te wijken van de bouwregels in het bestemmingsplan maar niet in de gebruiksregels. Verder merken zij op dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde in artikel 24.4.7 onder e van de planregels dat het bouwperceel, waarvoor de afwijking van de bestemming ‘wonen’ wordt verleend, niet kleiner mag zijn dan 3000 m2.
3.2
De gemeentelijke bezwaarschriftencommissie acht het niet mogelijk om beide binnenplanse afwijkingsbevoegdheden te combineren omdat percelen met verschillende bestemmingen nooit als één bouwperceel kunnen worden aangeduid. Daarom kan volgens de bezwaarschriftencommissie alleen gebruik worden gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 24.4.7 van de planregels.
3.3
Verweerder wijkt af van het advies van de bezwaarschriftencommissie omdat verweerder denkt dat het bestemmingsplan het juist mogelijk maakt om beide bevoegdheden te combineren. Verweerder vindt steun hiervoor in een uitspraak van deze rechtbank van 21 augustus 2017 (zaaknummer SHE 17/1051). Dat beide bevoegdheden onder het kopje ‘’afwijken van bouwregels’ zijn opgenomen, leidt verweerder niet tot andere gedachten omdat dan de bevoegdheid zijn betekenis zou verliezen.
3.4
De uitspraak van deze rechtbank van 21 augustus 2017 ziet ook op een omgevingsvergunning voor een minicamping op percelen met de bestemmingen "Wonen" en "Agrarisch". Dit is echter niet hetzelfde bestemmingsplan, maar het voorgaande bestemmingsplan ‘buitengebied 2013’. Eisers wijzen er terecht op dat binnen de bestemming agrarisch in het bestemmingsplan ‘buitengebied 2013’ nevenactiviteiten zijn toegestaan voor zover (genoemd) in artikel 3.1.2 of via ontheffing. In artikel 3.1.1 van de planregels van het bestemmingsplan ‘buitengebied 2017’ zijn slechts de nevenactiviteiten (voor zover in 3.1.2 worden toegestaan) toegelaten. In artikel 3.1.2 van de planregels is een staat van nevenactiviteiten gekoppeld aan bepaalde adressen toegelaten. In artikel 3.1.1 noch artikel 3.1.2 van de planregels is recreatieve verblijfsrecreatie in de vorm van een camping rechtstreeks toegelaten. Daarentegen zijn in artikel 24.1.1 van de planregels de gronden met de bestemming ‘wonen’ mede bestemd als recreatieve voorzieningen zoals kleinschalig kamperen, en wordt het gebruik van gronden als minicamping uitsluitend toegestaan via een afwijking (het gebruik van een afwijkingsbevoegdheid).
3.5
Alvorens toe te komen aan de beantwoording van de vraag of het mogelijk is om beide binnenplanse afwijkingsbevoegdheden te combineren, vult de voorzieningenrechter eerst de beroepsgrond van eisers aan, nu zij zo uitdrukkelijk wijzen op de rechtstreekse (on)mogelijkheden binnen de agrarische bestemming. Eisers werpen met zoveel woorden de vraag op of door de afwijkingsbevoegdheid in artikel 3.4.1 van de planregels de agrarische bestemming wordt gewijzigd. Dat is volgens de voorzieningenrechter in deze zaak het geval. De agrarische bestemming in artikel 3.1.1 of 3.1.2 van de planregels voorziet niet in een medebestemming of functie van recreatieve verblijfsrecreatie of kleinschalig kamperen’ op de gronden van de derde-partij. Door het gebruik van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid wordt de agrarische bestemming gewijzigd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de afwijkingsbevoegdheid in artikel 3.4.1 van de planregels daarmee in strijd is met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) omdat wordt afgeweken van de agrarische bestemming die op de verbeelding is aangegeven. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2018 en 13 juni 2018 [1] en is van oordeel dat artikel 3.4.1 van de planregels buiten toepassing moet worden gelaten.
3.6
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in artikel 24.4.7 van de planregels buiten toepassing te laten omdat kleinschalig kamperen wel als functie is genoemd binnen de bestemming ‘wonen’. De vestiging van een minicamping is geen grote afwijking van de bestemming. De voorzieningenrechter is ook van oordeel dat de bevoegdheden om binnenplans af te wijken in artikel 3.4.1 van de planregels en artikel 24.4.7 van de planregels kunnen worden gecombineerd. Dat volgt uit de tekst van beide artikelen. Omdat artikel 3.4.1 buiten toepassing moet worden gelaten, voldoet de minicamping niet aan de voorwaarde van artikel 24.4.7 onder e, van de planregels. Weliswaar zijn de bouwpercelen [nummer] en [nummer] tezamen groter dan 3.000 m2, maar de minicamping voor zover deze ligt op de percelen [nummer] en [nummer] is kleiner dan 3.000 m2.
3.7
De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder niet bevoegd was om af te wijken van het bestemmingsplan op basis van artikel 2.12, eerste lid onder a onder 1, van de Wabo. Dit heeft verweerder niet onderkend in het bestreden besluit. Het bestreden besluit komt daarom in aanmerking voor vernietiging. De voorzieningenrechter zal zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag van de derde-partij. De voorzieningenrechter wijst er in dit verband op dat verweerder wel kan afwijken van het bestemmingsplan met de ruimere bevoegdheid in artikel 2.12, eerste lid onder a onder 3 van de Wabo. Hiervoor moet wel de uitgebreide voorbereidingsprocedure worden gevolgd. De voorzieningenrechter behandelt daarom hieronder ook de overige beroepsgronden van eisers.
4.1
Eisers stellen dat niet is voldaan aan de voorwaarde in artikel 24.4.7 onder b van de planregels. Volgens hen had verweerder in de vergunning moeten opnemen dat de minicamping alleen maar voor campers of andere kampeermiddelen met een niet-permanent karakter bestemd is.
4.2
Volgens verweerder is dit opgenomen in de omgevingsvergunning zelf en wordt in de aanvraag aangegeven dat het gaat om circa 10 campers.
4.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de aanvraag voldoende volgt dat de minicamping alleen is bedoeld voor campers, dus niet voor andere kampeermiddelen. Verweerder kan niet meer vergunnen dan de derde-partij heeft aangevraagd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.1
Volgens eisers is het maximum aantal campers niet duidelijk genoeg bepaald in de vergunning.
5.2
Verweerder ziet geen aanleiding een extra voorschrift op te nemen omdat het al in de aanvraag staat.
5.3
De derde-partij heeft geen bezwaar tegen een voorschrift waarin staat dat er maximaal 10 campers mogen staan.
5.4
In de aanvraag staat niet een maximum van 10 campers. Er staat ‘camperplaats voor ca (circa ofwel ongeveer) 10 campers’. In de vergunning staat dat de aanvraag betrekking heeft op 10 campers (dus niet ‘ongeveer 10 campers). Er staan geen voorschriften in de vergunning. Wel maakt de door de derde partij gemaakte ruimtelijke onderbouwing deel uit van het besluit. Hierin is aangegeven dat er ruimte wordt geboden aan ongeveer 10 campers.
5.5
De commissie bezwaarschriften heeft geadviseerd uit oogpunt van rechtszekerheid te bepalen dat er maximaal 10 campers mogen staan.
5.6
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omgevingsvergunning en de aanvraag inclusief ruimtelijke onderbouwing niet goed op elkaar aansluiten. Omdat in de aanvraag wordt gesproken over ‘ongeveer’ 10 campers, is onduidelijk of er bijvoorbeeld ook 11 campers mogen staan. Verweerder had in het primaire besluit duidelijker moeten bepalen dat maximaal 10 campers zijn toegelaten.
6.1
Eisers vinden dat de minicamping had moeten worden ontsloten via [naam] en niet via de [adres] . Dit volgt volgens hen uit artikel 24.4.7 onder i, van de planregels. Hierin is bepaald dat de verkeer aantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie. Zij merken op dat de percelen van de derde-partij altijd zijn ontsloten via [naam] . Zij hebben last van de ontsluiting via de [adres] . Deze ontsluiting loopt achter langs hun woningen. Deze ontsluiting is in de avond en de nacht verlicht. Er rijden grote campers achter langs hun woningen gedurende de openingstijden van de minicamping (tussen 07:00 en 23:00 uur). De daaruit voortvloeiende geluidsoverlast is niet in kaart gebracht. De verharding hiervoor is aangebracht zonder de daarvoor noodzakelijke omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden ingevolge artikel 3.7.1 van de planregels. Bovendien is niet duidelijk of de volgens eisers noodzakelijke watervergunning is vergund door het Waterschap de Dommel (Waterschap). Zij vinden tot slot de uitrit naar de [adres] een gevaar voor de verkeersveiligheid.
6.2
Volgens verweerder is een ontsluiting via [naam] niet als voorwaarde aan het gebruik van de binnenplanse bevoegdheid verbonden. Verweerder ziet niet in waarom niet van de reeds bestaande uitrit aan de [adres] van het Waterschap gebruik kan worden gemaakt. Eisers hebben dan minder last van het verkeer van en naar de minicamping. Er is volgens verweerder geen inritvergunning nodig en de eventueel noodzakelijke aanlegvergunning is niet onlosmakelijk verbonden aan de omgevingsvergunning voor de minicamping. Volgens verweerder levert de uitrit aan de [adres] geen gevaar op voor de verkeersveiligheid daar. Verweerder denkt dat overlast vanwege het gebruik van het pad achter de tuinen van eisers minimaal zal zijn.
6.3
De derde-partij is van mening dat de minicamping niet bereikbaar is via [naam] omdat de toegang dan te smal is.
6.4
De voorzieningenrechter leest in artikel 24.4.7 onder i van de planregels geen verplichting om te ontsluiten via [naam] .
6.5
Volgens de voorzieningenrechter is inderdaad een omgevingsvergunning vereist voor het uitvoeren van werkzaamheden (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo) voor het verharden van het pad tussen de uitrit aan de [adres] en de gronden van de minicamping. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat de verharding groter is dan 200 m2 zodat een vergunningplicht bestaat op grond van artikel 3.7.1 en 3.7.4 van de planregels. Verweerder merkt terecht op dat het verharden van het pad niet onlosmakelijk is verbonden met de toestemming voor de minicamping. In zoverre is geen strijd met artikel 2.7 van de Wabo, maar dat neemt niet weg dat de derde-partij wel heeft gehandeld in strijd met artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo.
6.6
De voorzieningenrechter sluit niet uit dat een watervergunning nodig is van het waterschap voor het aanleggen van de uitrit over een A-watergang. Omdat de aanvraag voorziet in een ontsluiting via deze uitrit en verweerder de minicamping mede ruimtelijk aanvaardbaar acht vanwege de ontsluiting over deze uitrit, had verweerder moeten onderzoeken of deze watervergunning is verleend door het Waterschap. Het bestreden besluit is op dit onderdeel onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
6.7
Verweerder heeft ten onrechte nagelaten te onderzoeken wat de geluidsbelasting is vanwege het rijden van en naar de minicamping over het pad achter de woningen van eisers. Verweerder had niet kunnen volstaan met een inschatting. Verweerder heeft ook ten onrechte verzuimd om na te gaan of sprake is van lichthinder van de verlichting van het pad achter de woningen van eisers en had dit zelf moeten gaan bekijken. Het bestreden besluit is op dit onderdeel ook niet goed voorbereid.
6.8
Ter zitting is de voorzieningenrechter gebleken dat het gebruik van het pad eisers een doorn in het oog is. Zij hebben een alternatief voorgesteld, namelijk een ontsluiting via [naam] . Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder had moeten onderzoeken of dit alternatief haalbaar is. Dat betekent dat verweerder had moeten kijken of daadwerkelijk kan worden ontsloten via [naam] en wat de geluidsbelasting is op de woningen van eisers als wordt ontsloten via [naam] . De voorzieningenrechter kan zich overigens goed voorstellen dat voor eisers meer geluidsoverlast optreedt als wordt ontsloten via [naam] . Dat maakt echter niet dat ontsluiting via de [adres] dan maar meteen ruimtelijk aanvaardbaar is. Verweerder had aan dit gebruik ook beperkingen kunnen stellen (bijvoorbeeld aan de tijdstippen waarop de ontsluiting wordt gebruikt alsmede aan de verlichting van de ontsluiting). De voorzieningenrechter begrijpt niet waarom die verlichting altijd aan moet blijven staan, zeker omdat dit voor eisers toch een wezenlijke verandering is van hun woon- en leefomgeving. Ook hier zijn alternatieven zoals verlichting die alleen aangaat als de ontsluiting wordt gebruikt en vervolgens direct weer uitgaat. Verweerder heeft dit allemaal onvoldoende onderzocht en daardoor de belangen van eisers onvoldoende meegewogen in zijn besluitvorming. Als verweerder de minicamping wil vergunnen, zal hij hier meer aandacht aan moeten besteden om op die manier te borgen dat sprake blijft van een goede ruimtelijke ordening en dat de minicamping verenigbaar is met de omliggende functies in het gebied.
7.1
Eisers stellen verder dat hun woon- en leefomgeving onevenredig wordt aangetast. De minicamping is direct zichtbaar vanaf hun percelen. Vanaf de minicamping is vrij uitzicht op de tuinen van hun percelen. Er is geen goede landschappelijke inpassing. De verlichting op het terrein van de minicamping zelf is duidelijk zichtbaar en veroorzaakt overlast. Dit is allemaal in strijd met artikel 3.4.1 onder i, j en o en artikel 24.4.7 onder j, k en m van de planregels. De populieren die zijn voorzien langs de ontsluiting naar de [adres] zijn niet geplant en dat kan ook niet want er is geen plek.
7.2
Verweerder merkt op dat er al wel beplanting aanwezig is en dat de minicamping landschappelijk wordt ingepast. De landschappelijke inpassing is vastgelegd in de verbeelding bij de ruimtelijke onderbouwing bij de aanvraag die deel uitmaakt van de omgevingsvergunning. Toegegeven wordt dat het even zal duren voordat de beplanting zal zijn volgroeid.
7.3
De derde-partij is bereid om hier allemaal over te praten en denkt ook dat bomen kunnen worden geplant op de paardenweide tussen de ontsluiting naar de [adres] en de tuinen van eisers.
7.4
In artikel 3.4.1 onder 0 en artikel 24.4.7 onder m van de planregels wordt verwezen naar de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen (de Afstemmingsnotitie). Deze voorwaarden maken daardoor deel uit van de planregels. Tussen partijen is niet in geschil dat het gaat om een ontwikkeling in categorie 2 (een ontwikkeling die een goede landschappelijke inpassing vergt). Aan deze vorm van kwaliteitsverbetering worden volgens de Afstemmingsnotitie wel eisen gesteld:
De landschappelijke inpassing van het bestemmingsvlak/bouwvlak wordt gerealiseerd op basis van een erfbeplantingsplan/ landschapsinpassingsplan, waaruit duidelijk blijkt hoe en met welke (natuur- en landschaps)elementen de landschappelijke inrichting wordt vormgegeven. Door middel van een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer wordt de realisatie van het inpassingsplan financieel, juridisch en feitelijk verzekerd. Duurzame instandhouding, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing vormen ook aspecten die in de anterieure overeenkomst worden vastgelegd.
7.5
In dit geval is geen anterieure overeenkomst gesloten. Reeds daarom wordt niet voldaan aan de Afstemmingsnotitie en dus ook niet aan de planregels. Verweerder heeft daarnaast verzuimd om in de omgevingsvergunning de realisering en de instandhouding van het inpassingsplan te verzekeren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in de omgevingsvergunning ofwel in een anterieure overeenkomst die mede als voorschrift aan de omgevingsvergunning was verbonden, had moeten bepalen wanneer de inpassing wordt geplant en dat deze inpassing in stand wordt gehouden. Door dit niet te doen, zadelt verweerder eisers op met een onvolledige landschappelijke inpassing terwijl de minicamping al wordt gebruikt. Dit is vragen om problemen. Verweerder kan niet van eisers in redelijkheid verwachten dat ze maar even wachten totdat de landschappelijke inpassing klaar is terwijl de minicamping in gebruik is. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de omvang van de landschappelijke inpassing niet mag afhangen van beplanting op de percelen van eisers. Door de landschappelijke inpassing moet zijn verzekerd dat er geen zicht is vanuit de minicamping op de percelen van eisers en daarmee een inbreuk op hun privacy en dat er geen lichthinder is vanuit de minicamping op de percelen van eisers. In het bestreden besluit en de omgevingsvergunning is onvoldoende onderbouwd dat wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden voor het gebruik van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheden en dat wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening. Als verweerder de minicamping wil vergunnen, zal hij het realiseren en instandhouden van een goede landschappelijke inpassing ter bescherming van de privacy en de leefomgeving van eisers beter moeten borgen.
8.1
Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en herroept het primaire besluit. De reden hiervoor is dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de minicamping alleen vergunbaar is via artikel 2.12, eerste lid onder a onder 3, van de Wabo. Daarom ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding voor een bestuurlijke lus, omdat dat volgens de voorzieningenrechter geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. De voorzieningenrechter zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
8.2
Verweerder moet daarom een nieuw besluit op de aanvraag van de derde-partij met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter stelt hiervoor een termijn tot 1 maart 2022. Dit is krap, maar de voorzieningenrechter bepaalt ook dat verweerder voor het nemen van een nieuw besluit op de aanvraag van de derde-partij afdeling 3.4 van de Awb buiten toepassing kan laten. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat (voor zover hij kan nagaan) alle omwonenden van de minicamping als eisers in deze zaak betrokken zijn en daarmee hun zegje al hebben kunnen doen. Tot slot heeft de voorzieningenrechter kennis genomen van het verslag van de gesprekken tussen partijen na de zitting en adviseert de voorzieningenrechter partijen om verder in gesprek te gaan.
8.3
Omdat de omgevingsvergunning wordt herroepen, is het gebruik als minicamping in strijd met het bestemmingsplan en artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo. Als de percelen worden gebruikt als minicamping voordat vergunning wordt verleend, pleegt de derde-partij een overtreding. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
8.4
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht voor het beroep vergoeden. Vanwege de uitkomst van de zaak bepaalt de voorzieningenrechter ook dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt. Omdat het beroep gegrond is en het bestreden besluit wordt herroepen, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt in de beroepsfase en in de bezwaarfase. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (2 punten voor het indienen van een bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,00.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt verweerder op voor 1 maart 2022 een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de derde-partij;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat afdeling 3.4 van de Awb bij het nemen van het nieuwe besluit buiten toepassing kan blijven;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 362,00 (2x € 181,00) aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.992,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.M.C. van Og, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Uit Bestemmingsplan Buitengebied 2017
1.97
Minicamping: een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of een burgerwoning.
3.1.1
Algemeen
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
agrarisch gebruik;
nevenactiviteiten (voor zover in 3.1.2 worden toegestaan);
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
extensief recreatief medegebruik;
doeleinden van openbaar nut;
erfbeplanting;
tuinen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', alsmede voortuinen tussen de aanduiding 'bouwvlak' en de weg, en tussen de bestemming Wonen en de weg;
behoud en herstel van cultuurhistorische en historisch-stedenbouwkundige waarden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
militaire doeleinden ter plaatse van de aanduiding 'militaire zaken';
bestaande bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning',
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en sloten, en overeenkomstig de in 3.1.2. opgenomen nadere detaillering van de doeleinden.
3.4.1
Afwijking minicampings
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.2 onder d en 3.2.2 teneinde minicampings en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, toe te staan bij het agrarisch bedrijf of de bestemming Wonen, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' of tot maximaal 100 m uit de aanduiding 'bouwvlak', gerekend vanaf de achtergrens van dit bouwvlak, of op een afstand van 100 m van het eigen bestemmingsvlak Wonen, en op een afstand van minimaal 25 m van de woning van derden;
slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, tentwagens, kampeerauto's, campers en toercaravans), alsmede maximaal 5 trekkershutten per minicamping;
de bebouwde oppervlakte van de trekkershutten mag max. 30 m2 bedragen, de goothoogte max. 2,20 m en de bouwhoogte: max. 3,5 m;
trekkershutten zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' danwel de bestemming Wonen; indien dit redelijkerwijs niet mogelijk blijkt zijn trekkershutten toegestaan op een afstand van maximaal 15 m van de aanduiding 'bouwvlak' danwel het eigen bestemmingsvlak Wonen;
r zijn maximaal 25 kampeerplaatsen per minicamping toegestaan;
gebouwde voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen zoals sanitaire voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 100 m2 bij 25 kampeerplaatsen en 30 m2 bij maximaal 15 kampeerplaatsen, en een maximale bouwhoogte van 5,5 m;
de sanitaire voorzieningen worden, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing, of anders aansluitend aan de bestaande bebouwing;
ondergeschikte en ondersteunende horeca, met een inpandige oppervlakte van maximaal 100 m2 uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en een buitenpandige oppervlakte van maximaal 200 m2;
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
de afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden;
er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. 24 augustus 2012 (Bijlage 2) of een vergelijkbaar door de gemeenteraad van Eersel vastgesteld document.
3.7.1
Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de in het schema onder 3.7.4. opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren.
3.7.4. (…)
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2 het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;
24.1.1
Algemeen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of mantelzorg;
recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig kamperen of bed & breakfast;
ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' het behoud, beheer en/of herstel van de cultuurhistorisch waardevolle (woon)boerderijen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
ter plaatse van de aanduiding 'tennisbaan' is een tennisbaan toegestaan;
24.4.7
Afwijking minicamping
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in 24.1.2 onder d. teneinde kleinschalig kamperen en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, toe te staan in de woonbestemming, al dan niet in combinatie met afwijkingen zoals bedoeld in 3.4.1, 5.4.1 of 4.4.1., binnen de reguliere bebouwingsmogelijkheden, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan op een afstand van minimaal 25 m van de woning van derden;
slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, tentwagens, kampeerauto's, campers en toercaravans), alsmede maximaal 5 trekkershutten per minicamping;
de bebouwde oppervlakte van de trekkershutten mag max. 30 m2 bedragen, de goothoogte max. 2,20 m en de bouwhoogte: max. 3,5 m;
maximaal 25 kampeermiddelen zijn toegestaan;
het bouwperceel, waarvoor de afwijking wordt verleend, mag niet kleiner zijn dan 3000 m2;
gebouwde voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen zoals sanitaire voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan binnen het bestemmingsvlak;
de bebouwing vindt plaats binnen de voor deze bestemming geldende bouwmogelijkheden, met dien verstande dat de oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van kleinschalig kamperen maximaal 50 m2 mag bedragen;
ondergeschikte en ondersteunende horeca, met een inpandige oppervlakte van maximaal 30 m2 en een buitenpandige oppervlakte van maximaal 70 m2;
de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. 24 augustus 2012 (Bijlage 2) of een vergelijkbaar door de gemeenteraad van Eersel vastgesteld document.