ECLI:NL:RBOBR:2021:6403

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
C/01/363444 / HA ZA 20-653
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en schadevergoeding na jachtongeval met vogels

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, hebben eisers, bestaande uit een vennootschap onder firma en haar vennoten, schadevergoeding gevorderd van gedaagden naar aanleiding van een jachtongeval op 1 juli 2016. Gedaagde sub 2, een jachthouder, heeft in de nabijheid van de vogelkwekerij van eisers geschoten, wat resulteerde in de dood van enkele vogels en schade aan bebroede eieren. Eisers hebben gedaagden aansprakelijk gesteld voor de geleden schade, die zij op € 86.612,00 hebben begroot, exclusief BTW. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers tegen gedaagde sub 1 afgewezen wegens gebrek aan bewijs van aansprakelijkheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde sub 2 onrechtmatig heeft gehandeld, maar heeft de schadevergoeding beperkt tot het bedrag dat reeds door de verzekeraar van gedaagde sub 2 was uitgekeerd, namelijk € 22.820,00. De rechtbank heeft geoordeeld dat eisers niet in hun vorderingen zijn geslaagd, omdat zij onvoldoende bewijs hebben geleverd voor de hoogte van de schade en de vorderingen zijn afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van eisers.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/363444 / HA ZA 20-653
Vonnis van 8 december 2021
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[eiser sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2], wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser sub 3], wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. F.A.R. Verhaegh te Veldhoven, tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1], gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2], wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. D.G. Rosenquist-Mulders te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
Eisers afzonderlijk zullen worden aangeduid als [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] . Gedaagden afzonderlijk zullen worden aangeduid als enerzijds [gedaagde sub 1] en anderzijds [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 december 2020
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 31 augustus 2021 en de reactie hierop van partij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van 16 september 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.
De feiten
2.1.
[eiser sub 1] is een vennootschap onder firma, waar [eiser sub 2] en [eiser sub 3] de vennoten van zijn. Zij houden zich professioneel bezig met het kweken en verkopen van zeldzame vogels.
2.2.
[gedaagde sub 2] is een jachthouder.
2.3.
Partijen verschillen van mening over de rol van [gedaagde sub 1] .
2.4.
Op 1 juli 2016 heeft [gedaagde sub 2] in de buurt van en in de richting van de vogelkwekerij van [eisers] (hierna de vogelkwekerij) geschoten op duiven. Deze schoten waren goed te horen op het terrein van de vogelkwekerij. Een klant van [eisers] , die ten tijde van het schietincident het bedrijf van [eisers] bezocht, heeft verklaard dat hij tot twee keer toe geluid van vallend hagel hoorde (zie productie 4 bij antwoord).
2.5.
[gedaagde sub 2] heeft zich direct na het schietincident bij [eisers] gemeld met een in te vullen schadeformulier.
2.6.
[eisers] heeft [gedaagde sub 2] aansprakelijk gesteld en aanspraak gemaakt op schadevergoeding. [eisers] stelt dat ten gevolge van het in de nabijheid van en in de richting van de vogelkwekerij afvuren van hagelschoten, vogels zijn geschrokken, een aantal vogels is overleden, bebroede eieren kapot zijn gegaan en een aantal andere vogels voorgoed of voor langere tijd niet kon worden gebruikt als broedvogel.
2.7.
Ter vaststelling van de hoogte van de schade is op 19 augustus 2016 een Rapport van Expertise opgemaakt [bedrijfsnaam] (productie 6 bij antwoord). Als schade-expert trad op de heer [schade-expert] (hierna [schade-expert] ). De heer [taxateur] (hierna [taxateur] ) is als taxateur en vogeldeskundige geraadpleegd. De schade is begroot op
€ 22.820,00. De verzekeringsmaatschappij van [gedaagde sub 2] heeft aansprakelijkheid erkend en het door [schade-expert] vastgestelde bedrag is op 20 september 2016 aan [eisers] uitgekeerd.
2.8.
[eisers] stelt zich echter op het standpunt dat hij meer schade heeft geleden. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen over de hoogte van de door [eisers] geleden schade en over de hoogte van de te betalen schadevergoeding.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert - samengevat - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank:
1- voor recht zal verklaren dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eisers] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het jachtongeval op 1 juli 2016;
2- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , hoofdelijk zodat als de één betaalt, de ander is gekweten, zal veroordelen om aan [eisers] te voldoen een bedrag van € 86.612,00 exclusief BTW, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals omschreven in de dagvaarding;
3- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , hoofdelijk zodat als de één betaalt, de ander is gekweten, zal veroordelen om aan [eisers] te voldoen een bedrag van
€ 9.910,80 althans een door de rechtbank in redelijkheid te bepalen bedrag aan accountantskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals omschreven in de dagvaarding;
4- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , hoofdelijk zodat als de één betaalt, de ander is gekweten, zal
veroordelen om aan [eisers] te voldoen een bedrag van € 1.869,32 exclusief
BTW, althans een door de rechtbank in redelijkheid te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals omschreven in de dagvaarding;
5- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , hoofdelijk zodat als de één betaalt, de ander is gekweten, zal veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals omschreven in de dagvaarding.
3.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In geschil is de hoogte van de door [eisers] geleden schade ten gevolge van het in de nabijheid en in de richting van de vogelkwekerij afvuren van hagelschoten door [gedaagde sub 2] . De verschillende onderwerpen waarover partijen van mening verschillen zullen hierna worden besproken.
Ontvankelijkheid van de vordering jegens [gedaagde sub 1] .
4.2.
Op grond van het inmiddels vervallen eerste lid van artikel 55 van de Flora- en Faunawet had een benadeelde, ten tijde van het schietincident, jegens de verzekeraar, door wie de aansprakelijkheid volgens deze wet is gedekt, een eigen recht op schadevergoeding. Om die reden heeft [eisers] ook [gedaagde sub 1] gedagvaard. [eiser sub 1] stelt dat [gedaagde sub 1] de risicodragende verzekeraar is.
4.3.
Namens [gedaagde sub 1] is aangevoerd dat zij niet de risicodrager op de verzekering van [gedaagde sub 2] is en dat de vordering van [eisers] tegen haar daarom niet ontvankelijk moet worden verklaard. [gedaagde sub 1] is slechts de gevolmachtigde van de achterliggende verzekeraars. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst [gedaagde sub 1] naar het verzekeringsbewijs (de laatste pagina van productie 2 bij antwoord) waarin staat dat [gedaagde sub 1] optreedt namens de verzekeraars. [gedaagde sub 1] is dus zelf geen verzekeraar, maar is een assuradeur, een gevolmachtigde die is gevolmachtigd om de volledige schadebehandeling op zich te nemen, aldus [gedaagde sub 1] .
4.4.
[eisers] heeft deze stellingen niet weersproken.
4.5.
De vorderingen van [eisers] voor zover tegen [gedaagde sub 1] ingesteld, zullen worden afgewezen omdat niet is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] de verzekeraar van [gedaagde sub 2] was en er overigens geen andere reden is aangevoerd op grond waarvan [gedaagde sub 1] aansprakelijk zou zijn voor de door [eisers] geleden schade.
Juridisch kader.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde sub 2] zich onrechtmatig heeft gedragen jegens [eisers] , dat deze onrechtmatige gedraging hem kan worden toegerekend en dat [eisers] door deze onrechtmatige gedraging schade heeft geleden.
4.7.
[gedaagde sub 2] moet daarom de door [eisers] ten gevolge van die gedraging geleden schade vergoeden. Er moet dan, meer juridisch geformuleerd, causaal verband bestaan tussen de onrechtmatige gedraging van [gedaagde sub 2] en de schade.
Bewijslast.
4.8.
In deze procedure vordert [eisers] vergoeding van de geleden schade. De bewijslast met betrekking tot de geleden schade en de hoogte daarvan rust, gelet op het bepaalde in artikel 150 Rv., op [eisers]
Schaderapporten.
4.9.
Op 1 juli 2016 heeft [eisers] een opgave gedaan van de op dat moment door hem geconstateerde gevolgen van het schietincident, bestaande uit overleden vogels, geschrokken vogels en beschadigde eieren (zie productie 2 bij dagvaarding).
In de periode daarna heeft de accountant van [eisers] een aantal keer een schaderapport ingediend, daarbij telkens uitgaande van de op dat moment bestaande situatie. Het betreft de volgende schaderapporten:
  • 25 juli 2016: schade € 58.295,00 incl. BTW (zie productie 5 bij dagvaarding, laatste pagina);
  • 5 augustus 2016: aanvulling door de accountant van een schade-overzicht van [schade-expert] , gestelde schade € 59.450,05 nog te vermeerderen met € 26.880,00 aan extra kosten (zie productie 6 bij dagvaarding);
  • 3 juli 2019: aanvulling schade-overzicht, schade € 75.576,90 excl. BTW (zie productie 11
bij dagvaarding);
30 juni 2020: actualisatie van de schade aan de hand van kalenders uit 2015 en 2016 met daarop handgeschreven aantekeningen van [eiser sub 2] inzake de broedresultaten: schade
€ 109.432,00 excl. BTW (zie productie 13 bij dagvaarding).
4.10.
Zoals hiervoor onder de feiten al vermeld (r.o. 2.6.) is de schade, in opdracht van de verzekeraar van [gedaagde sub 2] , door [bedrijfsnaam] op 19 augustus 2016 begroot op € 22.820,00 (productie 4 bij dagvaarding/productie 6 bij antwoord).
Verklaringen van verschillende deskundigen op het gebied van vogels.
4.11.
[taxateur] is door [bedrijfsnaam] geraadpleegd met betrekking tot de waarde van de overleden en geschrokken vogels en de waarde van de beschadigde eieren (productie 3 bij dagvaarding).
4.12.
Bij brief van 3 december 2018 heeft de heer [A] van de Nederlandse Bond van Vogelliefhebbers de bevindingen van [schade-expert] , inhoudende dat een uitval van 50% bij jonge pas uit het ei gekomen vogels reëel is, bevestigd (zie productie 9 bij dagvaarding). Voorts heeft hij verklaard dat de berekening van het besparingspercentage van 65% zoals opgevoerd bij de vervolgschade realistisch lijkt te zijn, waar hij wel aan toevoegt dat dit altijd een aanname op basis van veel variabelen betreft.
Overleden vogels, beschadigde vogels en beschadigde eieren.
4.13.
Partijen zijn het er over eens dat ten gevolge van het schietincident de volgende vogels zijn overleden:
  • 1 Beo;
  • 1 Gele Incagaai (pop, deel van een kweekkoppel);
  • 1 Japanse Nachtegaal;
  • 1 Fluitkraai (pop, deel van een kweekkoppel).
4.14.
Tijdens de mondelinge behandeling verklaart [eiser sub 2] dat er nog een vijfde vogel is overleden. Dit betreft een Groene Incagaai (een pop) die ongeveer drie weken na het schietincident is overleden.
Namens [gedaagde sub 2] wordt er op gewezen dat dit nooit eerder is gemeld. Ten tijde van het gestelde overlijden van deze vogel was er nog regelmatig contact tussen [eiser sub 2] en [schade-expert] . Het is dan ook vreemd dat [eiser sub 2] nooit eerder tegen [schade-expert] heeft gezegd dat er een vijfde vogel was overleden. Of deze stelling juist is valt niet meer na te gaan, zo stelt [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 2] gaat dan ook uit van het overlijden van vier vogels.
De rechtbank wijst erop dat het schietincident zich heeft voorgedaan op 1 juli 2016, zodat, als de Groene Incagaai drie weken daarna is overleden, dit dan op (ongeveer) 22 juli 2016
moet zijn gebeurd. Het bevreemdt dan dat in de door de accountant van [eisers] op 25 juli 2016, 3 juli 2019 en 30 juni 2020 opgemaakte schaderapporten wordt uitgegaan van vier overleden vogels en niet van vijf. [eisers] heeft daar geen verklaring voor gegeven.
[eiser sub 2] heeft zijn tijdens de mondelinge behandeling ingenomen stelling dat er nog een vijfde vogel is overleden ten gevolge van het schietincident ook niet verder onderbouwd. Dit had, mede gelet op het verweer van [gedaagde sub 2] , wel op zijn weg gelegen. De rechtbank gaat bij de verdere beoordeling er dan ook van uit dat er vier en niet vijf vogels zijn overleden ten gevolge van het schietincident.
4.15.
Partijen zijn het er over eens dat er 16 bebroede eieren beschadigd zijn, te weten:
  • 3 eieren van de Incagaai;
  • 3 eieren van de Kookaburra;
  • 3 eieren van de Pluiskopgaai;
  • 3 eieren van de Zwartborstlangstaartgaaien;
  • 4 van de Witkuifgaailijster.
4.16.
Er zijn ook vogels die zodanig zijn geschrokken dat zij daardoor voorgoed of voor langere tijd niet kunnen worden gebruikt als broedvogel. Deze laatste groep vogels wordt in dit vonnis verder aangeduid als beschadigde vogels.
4.17.
Verder is voor de vaststelling van de hoogte van de gelede schade nog het volgende van belang. Als een vogel, die onderdeel is van een kweekkoppel, komt te overlijden of beschadigd is geraakt, dat kan de schade hoger zijn dan slechts de waarde van die betreffende vogel. Het betreffende kweekkoppel kan dan immers enige tijd niet gebruikt worden, zodat inkomsten uit de verkoop van jonge vogels wegvallen.
Schadepost 1: de waarde van de overleden vogels.
4.18.
Partijen zijn het grotendeels eens over de waarde van de vier overleden vogels. Zij zijn het alleen niet eens over de waarde van de pop van de Gele Incagaai.
De rechtbank gaat voor wat betreft de waarde van de Gele Incagaai uit van de door de
verzekeraar gemelde gemiddelde dagwaarde van € 1.500,00 verminderd met een restwaarde van € 25,00. Dat dit niet juist zou zijn, is door [eisers] (op wie zoals eerder overwogen de stelplicht en de bewijslast rusten) slechts gesteld, maar niet onderbouwd. De enkele stelling dat een paar weken na het schietincident een Gele Incagaai door hem voor
€ 1.800,00 is verkocht, is daarvoor onvoldoende. Dat een Gele Incagaai werkelijk een paar weken na het schietincident voor € 1.800,00 is verkocht volgt nergens uit. Ook heeft [eisers] niet duidelijk gemaakt of dit een incidentele hoge(re) opbrengst was, dan wel een structurele wijziging van de waarde van de Gele Inca.
De schade met betrekking tot de overleden vogels is als volgt:
1 Beo
€ 1.450,00
1 Gele Incagaai
€ 1.475,00
1 Japanse Nachtegaal
€ 120,00
1 Fluitkraai
€ 1.975,00 +
Totaal:
€ 5.020,00
Schadepost 2: de schade ten gevolge van de beschadigde eieren.
4.19.
Bij de bepaling van de waarde van de beschadigde eieren gaat het om de misgelopen verkoopopbrengst van jonge vogels, die uit die eieren hadden moeten komen en die, als er zich geen schietincident had voorgedaan, verkocht hadden kunnen worden. Daarbij dient rekening te worden gehouden met een uitvalpercentage. Niet alle eieren leiden immers tot verkoopbare jonge vogels. Partijen zijn het echter niet eens over dit uitvalpercentage. [gedaagde sub 2] gaat uit van een uitvalspercentage van 50%, terwijl [eiser sub 1]
zich op het standpunt stelt dat dit in een gemiddelde vogelkwekerij misschien wel het geval kan zijn, maar dat in zijn bedrijf het uitvalspercentage slechts 10,3% is.
4.20.
De rechtbank overweegt als volgt.
[eisers] is degene die, gelet op de op hem rustende stelplicht en bewijslast, moet aantonen hoe hoog het uitvalpercentage van jonge, net uit het ei gekomen, vogels is. [eisers] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat het uitvalspercentage in de vogelkwekerij slechts 10,3% is, verwezen naar de laatste schade-opstelling door zijn
accountant (productie 13 bij dagvaarding en meer in het bijzonder naar de pagina’s 1 tot en met 4 van bijlage 7). Bij deze schade-opstelling zijn ook kopieën gevoegd van jaarkalenders van 2015 en 2016. Op deze jaarkalenders staan handgeschreven aantekeningen van [eiser sub 2] met betrekking tot de gelegde eieren en de uitgekomen eieren.
De rechtbank is van oordeel dat [eisers] daarmee onvoldoende heeft gesteld om te kunnen aannemen dat het door [eisers] genoemde uitvalpercentage van 10,3% juist is. Evenmin valt uit de door [eisers] overgelegde stukken een ander percentage af te leiden. De berekening van zijn accountant is immers geheel gebaseerd op informatie afkomstig van [eisers] zelf. Of de voor de berekening gebruikte cijfers en informatie juist zijn blijkt nergens uit. De aantekeningen op de jaarkalenders zijn ook afkomstig van [eisers] zelf en betreffen bovendien alleen de gelegde eieren en het aantal uitgekomen eieren. Informatie over het aantal jonge vogels dat sterft op een bepaald moment is daarin niet te vinden.
Daar komt nog bij dat de door [eisers] geraadpleegde deskundige [A] bij brief van 3 december 2018 (productie 33 bij antwoord) het volgende heeft geschreven:
“(…) Beide informanten geven aan dat een uitval (van gelegd ei tot uitgevlogen jonge vogel) van 50% een raming is die bij de genoemde soorten zelfs nog optimistisch genoemd mag worden.
Doorgaans kan men beter rekening houden met een uitvalpercentage van 75%. Er van uitgaande dat de fokker in kwestie een meer dan gemiddelde ervaring met dit soort vogels heeft is de in de ze expertise opgevoerde uitval van 50% zeker realistisch. (…)”
De inhoud van deze brief ondersteunt de stelling van [gedaagde sub 2] .
4.21.
De rechtbank gaat dan ook uit van een uitval van 50%.
4.22.
Voorts stelt de rechtbank vast dat partijen het wel eens zijn over de aantallen beschadigde eieren, van welke vogels deze eieren afkomstig zijn en wat de waarde van de verschillende jonge vogels zou zijn geweest als de eieren uitgekomen waren.
4.23.
De schade ten gevolge van de beschadigde eieren is dan, conform de schadeberekening [bedrijfsnaam] (productie 6 bij antwoord), als volgt:
  • 3 eieren van de Incagaai 3x € 1.000,00: uitval 50%: € 1.500,00;
  • 3 eieren van de Kookaburra 3x € 250,00: uitval 50%: € 375,00;
  • 3 eieren van de Pluiskopgaai 3x € 1.000,00: uitval 50%: € 1.500,00;
  • 3 eieren van de Zwartborstlangstaartgaaien 3x € 1.250,00: uitval 50%: € 1.875,00;
  • 4 van de Witkuifgaailijster. 4x € 750,00: uitval 50%:
Schadepost 3: vervolgschade ten gevolge van gemist broedresultaat.
4.24.
Ten gevolge van het schietincident zijn een Gele Incagaai en een Fluitkraai overleden. Deze vogels maakten deel uit van een kweekkoppel. De directe schade ten gevolge van dit overlijden van twee vogels uit twee afzonderlijke kweekkoppels wordt door beide partijen op € 2.500,00 gesteld.
Daarnaast zijn het koppel Zwartborstlangstaartgaai en het koppel Groene Incagaai zodanig beschadigd dat zij (tijdelijk of definitief) niet voor het kweken van jonge vogels kunnen worden ingezet. Partijen zijn het er over eens dat ook hierdoor schade is geleden door [eisers] Zij zijn het alleen niet eens over de hoogte van de schade.
4.25.
[eisers] stelt zich op het standpunt dat er gedurende twee jaar geen gebruik kan worden gemaakt van voornoemde koppels.
Met betrekking tot
de Gele Incagaaiis aangevoerd dat er per jaar drie broedrondes zijn en dat er gemiddeld drie vogels per broedronde worden geboren.
Met betrekking tot de Fluitkraai, de Zwartborstlangstaartgaai en de Groene Incagaai verwijst [eisers] naar bijlage 1 bij het schaderapport van zijn accountant van 30 juni 2020.
Uit het overzicht in alinea 53 bij dagvaarding volgt dat [eisers] van mening is dat:
  • de Fluitkraaitwee broedrondes per jaar heeft en dat er gemiddeld drie vogels per broedronde worden geboren;
  • de zwartborstlangstaartgaaidrie broedrondes per jaar heeft en dat er gemiddeld drie vogels per broedronde worden geboren;
  • de Groene Incagaaidrie broedrondes per jaar heeft en dat er gemiddeld twee vogels per broedronde worden geboren.
[eisers] gaat voorts uit van een uitvalpercentage van 10,3%.
De gemachtigde van [eisers] heeft tijdens de mondelinge behandeling op de vraag naar de onderbouwingen van voormelde stellingen verwezen naar productie 16 bij dagvaarding. In deze productie worden twee (de derde verklaring is gelijk aan de eerste) verklaringen van dierenarts [B] van respectievelijk 28 en 29 oktober 2019 overgelegd. Deze verklaringen hebben overigens betrekking op een ander schadegeval bij [eisers] Dierenarts [B] verklaart daar dat het ongeveer twee jaar duurt voordat een jong koppel Gele Incagaai of Pluchekapgaai broedrijp zal zijn. [eisers] biedt nadrukkelijk bewijs aan van zijn stelling dat de van een koppel overgebleven vogels en de beschadigde vogels behorend tot een koppel, minimaal twee jaar geen broedresultaat hebben bereikt.
4.26.
De verzekeraar van [gedaagde sub 2] gaat uit van een periode van broedverlies van één jaar en stelt ter onderbouwing hiervan dat broedparen binnen deze termijn normaal gesproken goed zijn te vervangen, zodat na die periode geen verdere omzetschade valt te verwachten. Een uitzondering kan worden gemaakt voor exceptioneel zeldzame vogels. Voorts wijst de verzekeraar van [gedaagde sub 2] erop dat het inderdaad juist is dat vele vogelrassen pas na enkele jaren tot een succesvol broedresultaat komen, maar dat dit kan worden ondervangen door succesvolle broedparen te vervangen door gelijkwaardige broedparen. Dit gegeven is in de waarde van de broedparen verwerkt.
4.27.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat van de zijde van [eisers] niet is gesteld en onderbouwd dat de vogels waar het in dit vonnis om gaat, onderdeel uitmaakten van een kweekkoppel en behoorden tot de groep exceptioneel zeldzame vogels waarvoor een langere vervangingstermijn geldt dan voor de gewonere vogels. Dat binnen een jaar wel een gelijkwaardig broedkoppel kan worden gevonden acht de rechtbank, mede in het licht van de stellingen van partijen, niet onaannemelijk. De rechtbank gaat daar dan ook van uit, nu geen feiten en omstandigheden zijn gesteld waaruit volgt dat [eisers] er ondanks een lange zoektocht niet in is geslaagd vier nieuwe koppels te kopen.
Verder stelt de rechtbank vast dat er inderdaad een vergoeding is bepaald en betaald voor de beschadigde Fluitkraai-pop en de Zwartborst langstaartgaai-man. Deze vergoeding staat onder het kopje “schade volwassen vogels” in het schaderapport van Heidehuizen Expertise
B.V. van 19 augustus 2016. Bij de Fluitkraai is een restwaarde van 50% toegepast.
De schade die [eisers] geleden heeft ten gevolge van de door het schietincident beschadigde Fluitkraai-pop en de Zwartborst langstaartgaai-man is vast te stellen op, zoals hiervoor al overwogen, € 2.500,00.
[eisers] heeft bewijs aangeboden van zijn stelling dat met betrekking tot de Gele Incagaai, de Fluitkraai, de Zwartborstlangstaartgaai en de Groene Incagaai twee jaar aan broedrondes zijn gemist. Het gaat er in deze zaak echter niet om of er daadwerkelijk twee jaar aan broedrondes zijn gemist, maar of [eisers] , ook als hij zich had ingespannen om vervangende koppels te vinden, niet eerder dan na twee jaar weer een broedresultaat zou hebben gekregen. Welke activiteiten [eisers] heeft ondernomen om zijn schade te beperken volgt niet uit zijn stellingen. [eisers] is daartoe – omdat op hem de stelplicht en bewijslast rust voor de causaliteit – echter wel gehouden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om op dit bewijsaanbod in te gaan.
Met betrekking tot de toegepaste korting van 65% gaat [eisers] er kennelijk van uit dat dit percentage ziet op het percentage vogels dat zal opgroeien tot een jonge vogel. Dit is niet juist. Dit percentage ziet (zo volgt uit de uitleg in de conclusie van antwoord in alinea 4.5.1.) deels op het uitvalspercentage, maar ook op de bespaarde onkosten voor voeding, verzorging, afgifte van papieren, verkoopkosten enzovoort.
Ook met betrekking tot de toegepaste korting baseert [eisers] zijn stellingen op informatie die afkomstig is van [eisers] zelf en waarvan niet vast staat of deze cijfers en informatie juist zijn. Het besparingspercentage van 65% wordt dan ook door de rechtbank gevolgd.
4.28.
Uit het voorgaande volgt dan ook dat de schade geleden door de dode of beschadigde vogels die onderdeel uitmaakten van een koppel bestond uit
€ 2.500,00als vergoeding voor de beschadigde vogels en € 7.350,00 wegens een gemist broedjaar voor 4 koppels.
Schadepost 4: overige onkosten.
Dierenartskosten.
4.29.
De verzekeraar gaat uit van een bedrag van € 400,00 aan extra dierenarts kosten. De rechtbank zal, nu [eiser sub 1] niet heeft gesteld dat dit bedrag hoger uitvalt, hier eveneens van uitgaan.
Kosten van extra voeding en extra huisvestingskosten.
4.30.
[eisers] stelt dat naar aanleiding van het schietincident 21 vogels gedurende 39 weken binnen moesten worden geplaatst om hen meer rust te geven. Deze vogels moesten vervolgens met de hand worden bijgevoerd. Er is daarom extra voer gekocht. De extra kosten voor het opvoeren van 21 vogels kost € 507,15 per week gedurende 39 weken. [eisers] stelt voorts extra volières te hebben moeten bouwen omdat sommige vogels niet meer goed bij andere vogels in één volière konden zitten. Door het overlijden van diverse vogels en het kapot vallen van diverse eieren kon [eisers] aan een aantal klanten geen onverwant koppel leveren. Ook deze onverkochte vogels moesten worden gehuisvest. Daarom zijn extra volières bijgebouwd.
[eisers] verwijst naar de bijlage 3 en 5 bij het schaderapport van zijn accountant. Bijlage 3 betreft een factuur ter hoogte van € 10.888,20 van [eisers] aan zichzelf met betrekking tot het materiaal voor het maken van extra volières. Bijlage 5 betreft een opgave van de kosten van het extra voer.
4.31.
[gedaagde sub 2] wijst erop dat de onderbouwing die [eisers] voor deze kosten geeft alleen bestaat uit niet-controleerbare informatie van [eisers] zelf. [gedaagde sub 2] acht de genoemde termijn van 39 weken om de vogels weer tot rust te laten komen excessief en stelt dat vogels doorgaans na enkele dagen weer tot rust komen en na korte tijd weer kunnen functioneren en verkocht kunnen worden. [schade-expert] heeft het bedrijf van [eisers] in 2016 een aantal keer bezocht en stelt dat hem toen niets bijzonders is opgevallen.
Wat betreft de huisvestingskosten stelt [gedaagde sub 2] dat er wederom geen controleerbare onderbouwing is gegeven. Bovendien worden ten onrechte de gehele bouwkosten geclaimd en niet slechts het gebruik gedurende die 39 weken. Ten onrechte is er geen rekening mee
gehouden dat de volières 15 jaar meegaan en met de omstandigheid dat [eisers] zelf volières bouwt en dus minder kosten zal hebben. Dat daarmee rekening is gehouden blijkt nergens uit. [gedaagde sub 2] merkt op dat [eisers] zich niet aan de schadebeperkingsplicht heeft gehouden.
4.32.
De rechtbank is ook met betrekking tot deze gesteld kosten van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat deze kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt en ook daadwerkelijk het gevolg waren van het schietincident. De berekening van deze schadeposten is gebaseerd op informatie afkomstig van [eisers] zelf. Een verklaring over de noodzaak van het bijvoeren of naar binnen verplaatsen van de vogels van een dierenarts ontbreekt, terwijl toch aangenomen kan worden dat als vogels daadwerkelijk gedurende 39 weken stressklachten zouden hebben, de dierenarts toch wel een paar keer geraadpleegd zou zijn.
4.33.
De rechtbank volgt de verzekeraar van [gedaagde sub 2] en zal voor de dierenartskosten, de extra voeding voor beschadigde koppels en de extra huisvesting voor de beschadigde koppels driemaal een bedrag van € 400,00 opnemen, dus € 1.200,00 in totaal.
Kosten van extra zorg voor de vogels.
4.34.
[eisers] voert aan dat naar aanleiding van het schiet-incident extra zorg aan de dieren moest worden verleend. De vogels hadden extra aandacht nodig en [eiser sub 2] zelf heeft veel extra werk verricht om de schade te beperken.
4.35.
[gedaagde sub 2] wijst erop dat een deugdelijke en controleerbare onderbouwing ontbreekt.
4.36.
de rechtbank volgt het standpunt van [gedaagde sub 2] . De rechtbank zal niet uitgaan van een bedrag aan schadevergoeding met betrekking tot kosten van extra zorg voor de vogels, wegens het ontbreken van een onderbouwing over de opbouw van het gevorderde bedrag.
Bewijsaanbod.
4.37.
De rechtbank gaat voorbij aan het bewijsaanbod van [eisers] in alinea 82 van de dagvaarding. De eerste stelling (dat schade is geleden ter hoogte van € 109.432,00) is te ruim omschreven en de tweede stelling (de toedracht van het jachtongeval) is niet relevant voor de beoordeling in deze zaak. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om [eisers] ambtshalve een bewijsopdracht te geven.
Tussenconclusie.
4.38.
Uit het voorgaande volgt dat de door [eiser sub 1] geleden schade bestaat uit:
- overleden vogels:
€ 5.020,00;
- beschadigde vogels:
€ 2.500,00;
- beschadigde eieren:
€ 6.750,00;
- misgelopen broedresultaat:
€ 7.350,00;
- extra kosten (3x)
€ 1.200,00 +
Totaal:
€ 22.820,00
4.39.
Dit betekent dat [eisers] niet op meer dan het voormelde bedrag (dat al aan hem is uitbetaald) aanspraak kan maken met betrekking tot de directe schade ten gevolge van het schietincident. De vorderingen van [eisers] met betrekking tot de
schadevergoeding ter hoogte van € 86.612,00 zal dan ook afgewezen worden.
4.40.
De onder punt 1 van de dagvaarding gevorderde verklaring voor recht zal eveneens worden afgewezen wegens gebrek aan belang. Immers, de reeds geleden schade is met dit vonnis afgewikkeld en de eventuele mogelijkheid van toekomstige schade volgt op geen enkele manier uit stellingen van eisers.
Kosten accountant.
4.41.
[eisers] vordert vergoeding van de gemaakte accountantskosten ter hoogte van € 9.910,80. De grondslag van deze vordering is kennelijk, zo begrijpt de rechtbank, het bepaalde in artikel 6:96, tweede lid, onder b BW (redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid).
4.42.
Deze vordering wordt afgewezen. Er is geen sprake van in redelijkheid gemaakte kosten nu de accountant van [eisers] slechts het standpunt van [eisers] naar voren heeft gebracht en dat standpunt op geen enkele wijze, verifieerbaar, heeft onderbouwd.
overige vorderingen.
4.43.
Nu de hoofdvordering van [eisers] zal worden afgewezen, zullen ook de nevenvorderingen (wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten) afgewezen worden.
Proceskosten.
4.44.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om een afzonderlijke beslissing inzake de proceskosten te nemen met betrekking tot de beide gedaagde partijen. Beide hebben, bijgestaan door dezelfde advocaat, verweer gevoerd, dat nagenoeg geheel overeenstemt. Ook het aantal proceshandelingen is gelijk.
De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- explootkosten
€ 0,00
- griffierecht
2.042,00
- getuigenkosten
0,00
- deskundigen
0,00
- overige kosten
0,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal
€ 4.270,00
4.45.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [eisers] niet-ontvankelijk in zijn vordering jegens [gedaagde sub 1] ,
5.2.
wijst de vorderingen zoals ingesteld jegens [gedaagde sub 2] af,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 4.270,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na datum van dit vonnis tot de dag van betaling,
5.4.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente
als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W.A. Stegeman-Kragting en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2021.