Bewijswaardering.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit van de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 dient verdachte (primair) te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair is sprake van afwezigheid van alle schuld, aldus de verdediging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat alle feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
In bijlage I heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
B.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De verwijten.
Verdachte wordt (primair) verweten de handel (in vereniging, al dan niet opzettelijk) in producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort, genoemd in bijlage A of B van de CITES-basisverordening (de feiten 1, 2 en 3). Verdachte wordt voorts verweten dat hij valsheid in geschrift heeft gepleegd (feit 4).
Het wettelijk kader (CITES).
De (internationale) handel in beschermde dier- en plantensoorten is gereguleerd via de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES).
Handelen in producten van dieren genoemd in bijlage A of B van de CITES-basisverordening is strafbaar gesteld onder artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a van de Flora- en faunawet, voor zover het ziet op feiten die voor 20 januari 2017 zijn gepleegd. Artikel 13 van de Flora- en faunawet wordt genoemd in artikel 1a, onder 1, van de Wet op de economische delicten (WED), strafbaar gesteld in artikel 6, eerste lid 1, onder 1 WED. Van de verboden in artikel 13 van de Flora- en faunawet zijn vrijstellingen mogelijk, te vinden in de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet.
Met ingang van 1 januari 2017 is de Flora- en faunawet komen te vervallen en is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht geworden. Op grond van artikel 3.37, eerste lid, Wnb is het verboden in strijd te handelen met de bij de ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen. Ingevolge artikel 3.14 van de Regeling natuurbescherming worden als voorschriften als bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, Wnb aangewezen:
a. de artikelen 4, eerste lid, eerste volzin, tweede lid, eerste volzin, derde en vierde lid, 5, eerste en vierde lid, eerste volzin, 6, derde lid, 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid, en 9, eerste, vierde en vijfde lid van de CITES-basisverordening;
b. artikel 3, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1007/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de handel in zeehondenproducten (PbEU 2009, L 286), en
c. artikel 3, eerste lid, van verordening (EEG) nr, 3254/91 van de Raad van 4 november 1991 houdende een verbod op het gebruik van de wildklem in de Gemeenschap en op het binnenbrengen in de Gemeenschap van pelzen en produkten die vervaardigd zijn van bepaalde in het wild levende diersoorten uit landen waar gebruik wordt gemaakt van de wildklem of andere vangmethoden die niet stroken met de internationale normen voor humane vangst met behulp van vallen (PbEG 1991, L 308).
Artikel 3.37, eerste lid, Wnb is gelet op artikel 3.14, onder a, van de Regeling natuurbescherming, genoemd in artikel 1a, onder 1, WED, strafbaar gesteld in artikel 6, eerste lid, onder 1 WED.
In deze zaak is artikel 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid, van de CITES-basisverordening relevant. Hierin is de aankoop, het te koop vragen, verwerven voor commerciële doeleinden, het tentoonstellen voor commerciële doeleinden, het gebruik met winstoogmerk en het verkopen, het in bezit hebben met het oog op verkoop, het ten verkoop aanbieden of het vervoeren met het oog op verkoop van specimens van de in bijlage A genoemde soorten, verboden. In het vijfde lid is bepaald dat de in het eerste lid genoemde verbodsbepalingen ook gelden voor specimens van de soorten genoemd in bijlage B behalve indien ten genoegen van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat is aangetoond dat die specimens verkregen werden en, indien zij niet uit de Gemeenschap afkomstig zijn, daarin werden binnengebracht overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van de wilde flora en fauna.
Opzet.
De onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten betreffen zogenaamde economische delicten, die in artikel 1a, onder 1, van de Wet op de Economische Delicten (WED) strafbaar zijn gesteld. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WED zijn deze feiten misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan. Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een bewezenverklaring van een economisch delict in de misdrijfvariant als bedoeld in de WED, ‘
kleurloos opzet’ vereist.
Bij ‘kleurloos opzet’ wordt slechts gekeken naar het handelen c.q. de feitelijke gedraging van de verdachte (in de verschillende bestanddelen), niet naar opzet op de wederrechtelijkheid daarvan. Dit betekent voor de onderhavige zaak dat voor het opzettelijk begaan van de tenlastegelegde overtredingen onder feit 1, 2 en 3 niet is vereist dat verdachte opzet had om te handelen in strijd met artikel 13 van de Flora- en Faunawet dan wel artikel 3.37 van de Wnb, maar dat hij opzet had op handelen in en/of bezitten van (in dit geval) verboden diersoorten (kleurloos opzet).
De feiten en omstandigheden.
Op 31 augustus 2018 is strafrechtelijk onderzoek gestart naar aanleiding van signalen uit verschillende landen over de betrokkenheid van verdachte bij de handel in (delen van) beschermde diersoorten. Dit onderzoek heeft zich uitgebreid tot medeverdachte [naam 1] .
Uit nader onderzoek, alsmede het verhandelde ter terechtzitting van 22 november 2021, is naar voren gekomen dat [naam 1] vanaf 2015 met enige regelmaat producten van diersoorten (specimens) van verdachte kocht en dat verdachte in 2017 voor [naam 1] bepaalde specimen is gaan verkopen, omdat [naam 1] vanwege persoonlijke omstandigheden zijn collectie “curiosa” wilde uitdunnen.
Ter terechtzitting van 22 november 2021 heeft verdachte verklaard dat hij de vraag van [naam 1] om (een deel van) diens collectie voor hem te verkopen niet zonder druk heeft ervaren. Volgens verdachte is [naam 1] een man waar je geen ruzie mee wilt hebben en zit er een grote geschiedenis achter hem. Deze verklaring heeft verdachte – ook na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld – niet nader geconcretiseerd. Ook het dossier bevat geen steun voor die verklaring. Uit de whatsapp-gesprekken tussen beide verdachten blijkt juist van initiatief aan de zijde van verdachte om de verkoop ter hand te nemen en op geen enkel moment van een onveilige of onprettige samenwerkingsrelatie. De rechtbank schuift deze verklaring dan ook als onvoldoende aannemelijk terzijde.
Een deel van de specimen (feit 1) is door de NVWA en/of het Douanelab fysiek onderzocht/gedetermineerd. Een ander deel van de specimen (de feiten 2 en 3) kon niet meer fysiek worden onderzocht, omdat deze specimen (10 schedels) reeds door verdachte waren verhandeld aan een Engelse afnemer, genaamd [naam 2] . Deze 10 schedels zijn aan de hand van foto’s gedetermineerd door dr. [naam 3] (part-time Wildlife Inspector with the Animal and Plant Health Agency (APHA) en Principal Curator of Vertebrates at the National Museums Scotland). De verdediging heeft die determinatie in twijfel getrokken. De Rechtbank zal daar bij de bespreking van de feiten 2 en 3 aandacht aan besteden.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte voor geen van de producten die hij heeft verhandeld over een invoervergunning of over CITES-certificaten beschikte.
Uit Whatsapp-gesprekken blijkt dat verdachte op 27 oktober 2015 aan [naam 1] een panterschedel heeft aangeboden. Deze schedel is bij de doorzoeking op 30 juli 2019 onder [naam 1] aangetroffen (schedel van een katachtige op een houten schildje, IBN code: 5707BJ1.01.10.001)
De schedel is nader onderzocht door het Douanelab en het bleek te gaan om een schedel van een Panthera Pardus (luipaard), genoemd in bijlage A van de CITES-basisverordening. Deze conclusie wordt niet door de verdediging weersproken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat verdachte voor dit feit moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, dan wel dat sprake is van afwezigheid van alle schuld, wordt dat hierna bij de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte besproken.
De verdediging heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld 1) dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde schedels naar het buitenland heeft opgestuurd en 2) dat het gaat om echte schedels die vallen onder de CITES-regelgeving.
Op de terechtzitting van 22 november 2021 heeft verdachte verklaard dat er twee dozen met schedels van [naam 1] naar [naam 2] zijn gegaan. Verdachte heeft voorts verklaard dat het niet om echte schedels ging, maar om replica’s. Er is in totaal zo’n € 9.000,- voor die schedels betaald, waarvan grofweg € 7.000,- direct op de rekening van [naam 1] en € 2.000,- op de Paypal-rekening van verdachte.
1) Het verweer van de verdediging dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde schedels naar het buitenland heeft opgestuurd laat zich lastig begrijpen. Verdachte is op de terechtzitting van 22 november 2021, maar ook tijdens eerdere verhoren bij de politie op dit punt namelijk vrij duidelijk. Naar eigen zeggen heeft hij inderdaad twee dozen met in totaal 10 schedels van [naam 1] verkocht en verzonden aan [naam 2] . De rechtbank heeft ook in het licht van de overige bewijsmiddelen geen reden om aan die lezing te twijfelen. Daarmee staat vast dat de in de tenlastelegging genoemde schedels de 10 schedels zijn die verdachte aan [naam 2] heeft verkocht.
2) De rechtbank onderkent het feit dat de 10 schedels niet fysiek zijn onderzocht, maar dat determinatie heeft plaatsgevonden aan de hand van foto’s.
De opmerking van de verdediging dat [naam 3] zelf heeft opgemerkt dat hij niet absoluut zeker is of het om “echte” schedels gaat (p. 1187-1188 van het dossier) getuigt volgens de rechtbank van een foutieve lezing. [naam 3] plaatst voornoemde opmerking, die zich laat lezen als een ‘voorbehoud’, ten aanzien van slechts een beperkt aantal van de schedels. [naam 3] geeft namelijk aan er zeker van te zijn dat de schedels 1, 2 en 5 op foto 1 echt zijn. Hij zegt dat hele witte schedels replica’s kunnen zijn, maar dat van de schedels 3 en 4 op foto 1 geldt dat de botten van de neusschelp onmogelijk na te maken zijn zonder deze te breken en ook die schedels dus als echt aan te merken zijn. Hetzelfde geldt volgens [naam 3] voor de schedels 3 en 5 op foto 2. De overige schedels zouden afgietsels (replica’s) kunnen zijn, zo geeft [naam 3] aan, maar hij verwacht het niet. [naam 3] geeft ten aanzien van die laatste, overige, schedels aan dat hij dat – enkel op basis van de foto’s – niet absoluut zeker weet.
De rechtbank vindt de conclusies van [naam 3] ten aanzien van de echtheid van de schedels inzichtelijk en begrijpelijk geformuleerd. Dat deze determinatie op basis van foto’s is gedaan en niet op basis van de fysieke schedels, doet naar het oordeel van de rechtbank wel af aan de bewijswaarde. Echter, naast de determinaties van [naam 3] ziet de rechtbank steun voor de conclusie dat sprake is van “echte” schedels in de volgende elementen in het dossier.
- Verdachte biedt aan [naam 2] “10 tot 15 T” aan, geeft aan dat er een aantal replica’s tussen zitten maar ook een “javaanse”;
- [naam 2] vraagt aan verdachte hem op de foto’s aan te wijzen wat de replica’s zijn;
- Verdachte lijkt vervolgens foto’s te sturen aan [naam 2] en daarbij aan te geven dat zes schedels replica’s zijn, en 10 schedels origineel zijn;
- [naam 2] doet een bod en zegt dat hij voor de 10 originele schedels € 8500,- zou kunnen bieden;
- Verdachte vraagt op 5 september 2017 aan [naam 1] of hij een paar overzichtsfoto’s kan sturen van de vitrines met “T” (rechtbank: met “T” worden tijgers bedoeld);
- Verdachte vraagt vervolgens aan [naam 2] of deze met rood de schedels wil omcirkelen waar hij interesse in heeft. [naam 2] reageert met een foto waarop te zien is dat hij 10 schedels met rood heeft omcirkeld;
- [naam 2] vraagt aan verdachte of er papieren (de rechtbank begrijpt: CITES-certificaten) bij zitten;
- Verdachte vraagt aan [naam 2] of hij niet bang is voor de douane;
- Er is een bedrag betaald van zo’n € 9.000,-, terwijl replica’s van een tijgerschedel op de website boneclones.com voor minder dan € 300,- worden aangeboden en verdachte over deze site heeft verklaard dat er hoogwaardige replica’s op worden aangeboden;
- Verdachte vraagt aan [naam 2] om bij de aanbetaling van de 10 schedels via de bank de beschrijving “div. houtsnijwerk” op te geven. In plaats van de gevraagde omschrijving "div. woodcarving" betrof deze uiteindelijk "for textile clothings";
- Op 27 september 2017 vraagt ene [naam 4] aan [naam 2] wat voor schedels het zijn en of het leeuwenschedels zijn en of ze duur zijn. [naam 2] antwoordt "t", dat ze vele duizenden euro's kosten en dat hij ze voor iemand heeft gekocht.
Uit het geheel van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden maakt de rechtbank op dat ook verdachte, medeverdachte [naam 1] en [naam 2] hebben aangenomen dat het gaat om “echte” schedels en niet om replica’s. Met name verdachte en [naam 2] waren goed bekend met specimen van dieren, zo blijkt uit het dossier. Die omstandigheden, in combinatie met de conclusies van [naam 3] , maken dat de rechtbank tot de conclusie komt dat voldoende wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte echte schedels heeft verkocht aan [naam 2] ..
Gelet op het voorbehoud dat [naam 3] maakt in de determinatie ten aanzien van een deel van de schedels, komt de rechtbank tot bewezenverklaring van ‘meer’ schedels en niet van het specifieke aantal van negen tijgerschedels.
Van de 10 schedels is er één door [naam 3] gedetermineerd als een leeuwenschedel (feit 3). Verdachte heeft in zijn verhoren bij de politie verklaard “Ik ben er 100% zeker van dat er leeuwen tussen zaten.” (verhoor d.d. 31 juli 2019) en “Er zat er 1 bij met afgesleten hoektanden. Dan is het vermoedelijk een circus leeuw” (verhoor d.d. 3 augustus 2019). Ook dit feit kan naar het oordeel van de rechtbank aldus wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Blijkens de bewijsmiddelen heeft verdachte deze feiten tezamen en in vereniging met [naam 1] en [naam 2] gepleegd.
Ter terechtzitting van 22 november 2021 heeft verdachte – zakelijk weergegeven – verder nog verklaard dat hij begrijpt dat zijn Whatsapp-conversaties met [naam 2] vragen oproepen, maar dat die conversaties niet het gehele beeld laten zien, omdat [naam 2] nog gebruik maakte van een tweede telefoonnummer. De conversaties die met dat telefoonnummer werden gevoerd zijn niet in het dossier opgenomen, aldus verdachte.
Het dossier bevat geen aanknopingspunten om aan te nemen dat verdachte – naast de zich in het dossier bevindende Whatsapp-conversaties – ook nog contact onderhield met [naam 2] via een tweede telefoonnummer. Zo komen uit de zich in het dossier bevindende Whatsappgesprekken geen hiaten naar voren die aannemelijk maken dat er gelijktijdig via een andere ‘lijn’ gecommuniceerd werd. De rechtbank schuift deze verklaring van verdachte dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
Verdachte heeft op de in de tenlastelegging genoemde momenten pakketten aan UPS ter verzending aangeboden. Daarbij vermeldde verdachte telkens dat de inhoud betrof “educational model”.
In werkelijkheid betrof de inhoud van die pakketten een opgezette rog (22 mei 2019), een opgezette koala (27 mei 2019) en een opgezette tenrek (28 mei 2019). Deze opgezette diersoorten waren niet van de/het huid/pels/bont ontdaan.
Bij de politie verklaart verdachte (verhoor d.d. 24 december 2019) dat hij “educational model” op de pakketten zet omdat UPS een uitsluitselbeleid heeft (over) wat niet verzonden mag worden.
Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast komen te staan dat verdachte in de hiervoor genoemde gevallen telkens niet heeft vermeld wat de inhoud van zijn pakketten betrof, namelijk opgezette dieren. Door telkens te vermelden dat de inhoud “educational model” betrof heeft verdachte geschriften (etiketten) valselijk opgemaakt, teneinde te verhullen wat er daadwerkelijk in de pakketten zat. Dat hij overleg heeft gehad met de douane over het gebruik van specifieke douanecodes bij de verzending van deze pakketten, zoals de verdediging ter zitting heeft aangevoerd, is voor deze beoordeling niet relevant.