ECLI:NL:RBOBR:2021:6302

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
01/993201-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie in vervolging wegens schending vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van drugshandel. De rechtbank heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, omdat het vertrouwensbeginsel was geschonden. De verdachte had een transactievoorstel van het Openbaar Ministerie aanvaard, waarbij was aangegeven dat het onderzoek zou worden gestaakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gerechtvaardigd had mogen vertrouwen dat de vervolging voor drugshandel niet meer aan de orde zou zijn. Het Openbaar Ministerie had nagelaten duidelijk te maken dat het onderzoek naar drugshandel niet onder het aanbod viel om het onderzoek te staken. Hierdoor handelde het Openbaar Ministerie in strijd met de beginselen van een goede procesorde.

De rechtbank heeft ook de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte een nieuw strafbaar feit had gepleegd, waardoor de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet kon worden herroepen. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen goederen onttrokken aan het verkeer, maar gelastte ook de teruggave van bepaalde goederen aan de verdachte.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, die zich heeft gebogen over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de geldigheid van de dagvaarding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De beslissing is gegrond op artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/993201-20
V.I. zaaknummer: 0199330615
Datum uitspraak: 03 december 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
Laatst bekende GBA-adres [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 maart 2021, 30 juli 2021, 30 september 2021 en 19 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 februari 2021.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 19 november 2021 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2017
tot en met 31 maart 2018 te Alkmaar en/of elders in Nederland en/of in
Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid

5 van de Opiumwet) heeft gebracht en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of

verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad:

- (in totaal) ongeveer 100.000 tabletten (in elk geval één of meer

hoeveelhe(i)den van een materiaal) bevattende MDMA (XTC-pillen);

- (in totaal) ongeveer 22,5 kilogram (in elk geval één of meer

hoeveelhe(i)den) van een materiaal bevattende MDMA (kristallen en/of poeder);

- (in totaal) ongeveer 10 kilogram (in elk geval één of meer hoeveelhe(i)den)

van een materiaal bevattende amfetamine;

- (in totaal) ongeveer 2,675 kilogram (in elk geval één of meer

hoeveelhe(i)den) van een materiaal bevattende cocaïne;

- (in totaal) ongeveer 10.425 tabletten (in elk geval één of meer
hoeveelhe(i)den van een materiaal) bevattende 2C-B,
zijnde MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne en/of 2C-B (telkens) een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.

De zaak met v.i. zaaknummer 0199330615 is aangebracht bij vordering van 25 maart 2021.
Deze vordering heeft betrekking op de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van 660 dagen van de gevangenisstraf van 66 maanden, opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 31 maart 2017.

De formele voorvragen.


De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is en dat de dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.

De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Ter terechtzitting is namens de verdachte – kort weergegeven - bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, omdat het handelen van het Openbaar Ministerie in strijd is met beginselen van een goede procesorde en meer specifiek met het vertrouwensbeginsel. De officier van justitie heeft dit betwist.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.
De rechtbank ziet zich in deze dus gesteld voor de vraag of sprake is geweest van uitlatingen zijdens het Openbaar Ministerie en of deze uitlatingen bij verdachte geleid hebben tot het gerechtvaardigd vertrouwen dat geen verdere vervolging zou worden ingesteld. In dat verband overweegt de rechtbank het volgende.
Op 28 februari 2020 is een transactie ex artikel 74 Wetboek van Strafrecht gesloten tussen het Openbaar Ministerie en verdachte. De tekst van deze transactie luidt als volgt:

De Officier van Justitie bij het parket Noord-Holland [naam] ,
biedt hierbij aan de verdachte:
Naam [verdachte]
Geboren [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats]
Parketnummer 15-222904-19
Die wordt verdacht van het misdrijf strafbaar gesteld in het artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht,
Gepleegd op of omstreeks 19 september te Heerhugowaard en/of Alkmaar,
Overeenkomstig artikel 74 Wetboek van Strafrecht, dat hij niet vervolgd zal worden ter zake van het hiervoor vermeld misdrijf respectievelijk dat er geen vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel tegen hem zal worden ingediend (…)”.
In het e-mailbericht van 19 december 2019, waarbij de officier van justitie het transactievoorstel aan de advocaat van verdachte heeft voorgelegd, is te lezen:

Vandaag bespraken wij het strafrechtelijk onderzoek tegen uw cliënt [verdachte] (onderzoek INCA met parketnummer 15/860186-19). Gelet op de schaarse zittingscapaciteit bij de rechtbank Noord-Holland heb ik er belang bij de zaak buitengerechtelijk af te doen met een transactie a.b.i. art. 74 Sr.
(…)
Indien uw cliënt aan de onder te noemen voorwaarden zou voldoen, zou ik bovendien het onderzoek kunnen staken en kostbare opsporingscapaciteit kunnen aanwenden in andere zaken.
(…)”.
Het Openbaar Ministerie heeft aldoende uitlatingen gedaan over de niet verdere vervolging van verdachte. Het is de vraag wat de reikwijdte van die uitlatingen is geweest en of verdachte er op mocht vertrouwen dat hij niet alleen niet vervolgd zou worden voor de in de transactieovereenkomst genoemde verdenking van witwassen, maar ook voor hetgeen hem in onderhavige procedure ten laste wordt gelegd.
De rechtbank stelt in dat kader vast dat het onderzoek INCA, in welk kader de transactieovereenkomst tot stand is gekomen, niet slechts heeft gezien op witwassen, maar ook op de handel in verdovende middelen. Het desbetreffende onderzoek is aangevangen op basis van in de maand augustus 2019 ontvangen informatie van het Team Criminele Inlichtingen van de Eenheid Noord-Holland, luidende: “
De vader van [verdachte] heeft in zijn woning de beschikking over een crypto wallet met daarop het crimineel verdiende vermogen van [verdachte] . [verdachte] heeft nog steeds betrokkenheid bij het verzenden van drugs via de post.”.
De rechtbank stelt vast dat uit diverse nadien opgestelde processen-verbaal volgt dat het onderzoek INCA mede betrekking had op (de handel in) drugs.
- In het proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 20 september 2019 uit onderzoek INCA is het volgende opgenomen:

“In de periode tijdens zijn detentie vinden er diverse bijschrijvingen plaats in 2018 en 2019. Dit bevestigt mogelijk de informatie van het TCI dat verdachte ook vanuit de PI nog betrokkenheid heeft bij de handel in drugs.”

- Voorts blijkt uit het proces-verbaal aanvraag strafrechtelijk financieel onderzoek d.d. 25 september 2019 de volgende tekst: “
bij de doorzoeking in de cel van [verdachte] in de PI in Heerhugowaard zijn notities aangetroffen die duiden op de handel in verdovende middelen.”
- In het proces-verbaal betreffende het veiligstellen van gegevens d.d. 30 september 2019 blijkt dat de op 19 september 2019 inbeslaggenomen Verbatim USB-stick van verdachte is onderzocht. Daaruit heeft de met het onderzoek belaste verbalisant de volgende informatie gehaald: “
Ik zag in de aanwezig mappen en bestanden dat er diverse zaken gerelateerd lijken te zijn aan handel van verdovende middelen op het darkweb. Dit vermoedde ik door de aanwezigheid van:
o
Administratie van ‘ [bedrijf] ’, inclusief transactie en postpakket gegevens. In de transactie lijsten diverse referenties naar verdovende middelen (mdma, xtc, cocaine)
o
Foto’s van pillen en poeder (genaamd ‘cocaine.jpg’)(…)”
- Uit het proces-verbaal van bevindingen van het in de cel van verdachte inbeslaggenomen notitieboekje d.d. 02 oktober 2019 volgt de volgende tekst:

Op de beschreven pagina’s hierop volgend, afgebeeld op pagina 3 van de bijlagen, zag ik dat deze informatie bevatten welke mogelijk verband houden met de handel in verdovende middelen, namelijk:
o
“A-olie online verkopen  aanmengen met zonnebloemolie oid 250 ml tot 1L”
o
(…) “Gele Technogyms” (…)
o
“tabletteren:

ZPW12 enkelkleur of ZPW20 dubbelkleur

V-Mixer (voor mengen M met kleurstoffen)

M-Crunch machine (maakt veel lawaai maar zorgt ervoor dat de M zeer fijn wordt)”
- Deze inhoud van het notitieboekje wordt bevestigd in het stand van zaken proces-verbaal in onderzoek INCA d.d. 14 oktober 2019. In dit proces-verbaal is thans opgenomen:

In het notitieboekje werden diverse notities aangetroffen die gerelateerd kunnen worden aan witwassen en verdovende middelen.”
Vervolgens is verdachte op 21 oktober 2019 gehoord in het kader van onderzoek INCA. Op de derde pagina van het proces-verbaal van dit verhoor is te lezen dat de verhorende verbalisant de volgende vraag stelt: “
Op de USB-stick werd een Excel document aangetroffen met administratie waarvan wij denken dat dit de administratie is van de kosten die gemaakt zijn voor de handel in verdovende middelen. Wij tonen jou dit overzicht. Zo lijkt het er bijvoorbeeld op dat er 1200 gram cocaïne is ingekocht voor €38.000,-. Wat kun je hierover vertellen?”
Op basis van de genoemde stukken mocht verdachte er naar het oordeel van de rechtbank zonder meer vanuit gaan dat het tegen hem ingestelde strafrechtelijk onderzoek Inca (tenminste) betrekking had op de verdenking van handel in drugs.
Vervolgens wordt in de hierboven geciteerde mail van 19 december 2019 aan verdachte een transactievoorstel gedaan, waarbij in algemene bewoordingen is aangegeven dat bij aanvaarding daarvan het onderzoek zal worden gestaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte er onder die omstandigheden gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat bij aanvaarding van het door het Openbaar Ministerie gedane transactievoorstel ook het onderzoek betreffende de verdenking van tot dan toe gevoerde drugshandel en de eventuele vervolging daarvan niet langer aan de orde zou zijn. Het had op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen kenbaar te maken dat het onderzoek naar de drugshandel geen onderdeel uitmaakte van de door het Openbaar Ministerie ongeclausuleerde aanbod ‘het onderzoek’ te staken.
Nu het Openbaar Ministerie het onderzoek, nadat verdachte akkoord was met het voorstel, heeft voortgezet en uiteindelijk tot vervolging is overgegaan, heeft het naar het oordeel van de rechtbank in strijd gehandeld met de beginselen van de goede procesorde, te weten het vertrouwensbeginsel. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een uitzonderlijke situatie die ertoe noopt het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan het verkeer onttrokken dienen te worden verklaard, omdat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Zoals uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt, zijn dit voorwerpen die aan verdachte toebehoren en de rechtbank is van oordeel dat gelet op de context van het dossier de betreffende gegevensdragers informatie bevatten die dienen tot het begaan of voorbereiden van strafbare feiten soortgelijk aan de feiten waarvan verdachte is verdacht, dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Motivering van de afwijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling 0199330615.
Met de inwerkingtreding van artikel 6:2:12 Wetboek van Strafvordering kan het Openbaar Ministerie sinds 01 juli 2021 zelfstandig beslissen over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. De vordering tot de herroeping is aanhangig gemaakt op 25 maart 2021, waardoor het nog een rechterlijke beslissing behoeft. De rechtbank wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling af. De rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke beslissing van de zaak, waardoor niet is vast komen te staan dat verdachte een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd. Thans ziet de rechtbank geen aanleiding de voorwaardelijke invrijheidsstelling achterwege te laten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

BESLISSING:
De rechtbank:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in de vervolging;

Gelast de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen:

1. STK GSM Apple Iphone zwart [LEF919029-635051]
1. STK computer Apple laptop grijs [635023]
1. STK USB stick [635024]
1. STK USB stick [635025]
1. STK USB stick [635026]

Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen:

EURO 1900
1. STK armband zilver [LEFC919029_635352]
1. STK armband zilver [LEFC919029_635353]
1. STK ketting goud [LEFC919029_635355]
1. STK ring goud [LEFC919029_635356]
1. STK ring goud [LEFC919029_635357]
1. STK oorbel [LEFC919029_635358]
1. STK oorbel [LEFC919029_635359]
1. STK oorbel [LEFC919029_635360]
1. STK ketting goud [LEFC919029_635361]
1. STK ketting goud [LEFC919029_635031
1. STK doos rood [LEFC919029_635032]
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling met v.i.-zaaknummer 0199330615 af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. S.A.E.M. van Dorst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.M. Geboers, griffier,
en is uitgesproken op 03 december 2021.