In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen Glenn Raymond Martherus, die eerder was veroordeeld in het onderzoek Maskerbij. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk voordeel dat Martherus heeft genoten, is geschat op € 89.090,-. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM, heeft de rechtbank besloten om een kortingspercentage van 25% toe te passen, met een maximum van € 20.000,-. Dit resulteert in een verplichting voor Martherus om € 69.090,- aan de Staat te betalen ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk voordeel.
De ontnemingsprocedure is gebaseerd op de veroordeling van Martherus en vijf medeveroordeelden voor hun deelname aan een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezighield met de im- en export van grote hoeveelheden hasjiesj en hennep tussen 2010 en 2011. De rechtbank heeft eerder in de hoofdzaak op 7 maart 2013 vonnis gewezen, en het gerechtshof heeft op 3 april 2014 arrest gewezen in hoger beroep. De vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is door de rechtbank in eerdere procedures niet-ontvankelijk verklaard, maar het hof heeft deze vordering later opnieuw ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft in haar oordeel overwogen dat de overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, maar dat het wel moet worden meegenomen in de vaststelling van de betalingsverplichting. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering beoordeeld en geconcludeerd dat Martherus wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit zijn deelname aan het criminele samenwerkingsverband. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als onvoldoende onderbouwd beschouwd en heeft haar eigen schatting gemaakt, die uiteindelijk leidde tot de vastgestelde betalingsverplichting.