Op 1 december 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die betrokken was bij een crimineel samenwerkingsverband (CSV) dat zich bezighield met de im- en export van grote hoeveelheden hasjiesj en hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk voordeel dat de veroordeelde heeft genoten, is geschat op € 28.000,-. Vanwege een overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, heeft de rechtbank besloten om een kortingspercentage van 25% toe te passen, met een maximum van € 20.000,-. Dit resulteert in een verplichting voor de veroordeelde om € 21.000,- aan de Staat te betalen ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk voordeel.
De ontnemingsprocedure is voortgekomen uit een eerdere veroordeling van de verdachte in de strafzaak uit het onderzoek Maskerbij, waarbij hij betrokken was bij een crimineel samenwerkingsverband onder leiding van een inmiddels overleden persoon. De rechtbank heeft in de hoofdzaak op 7 maart 2013 vonnis gewezen, en het gerechtshof heeft op 3 april 2014 arrest gewezen in hoger beroep. De ontnemingsvordering is door de officier van justitie ingediend en is door de rechtbank behandeld in meerdere zittingen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de berekeningen van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het ontnemingsrapport onvoldoende onderbouwd zijn en heeft daarom een eigen schatting gemaakt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een bedrag van € 372.844,-- vorderde, niet volledig gevolgd, maar heeft in plaats daarvan het bedrag van € 28.000,-- vastgesteld. De rechtbank heeft de overschrijding van de redelijke termijn als een belangrijke factor meegenomen in haar beslissing om het bedrag te verlagen.