ECLI:NL:RBOBR:2021:6260

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
01/889085-09
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsprocedure tegen veroordeelde in onderzoek Maskerbij met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die betrokken was bij een crimineel samenwerkingsverband (CSV) dat zich bezighield met de im- en export van grote hoeveelheden hasjiesj en hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een wederrechtelijk voordeel heeft genoten van € 31.070,-, dat hij heeft verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor hij is veroordeeld. De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM, met 6 jaar en 10 maanden is overschreden. Dit heeft geleid tot een korting van 25% op het geschatte wederrechtelijk voordeel, met een maximum van € 20.000,-. Uiteindelijk is de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 23.302,-. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een bedrag van € 372.844,- had gevorderd, niet volledig toegewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de berekening van het wederrechtelijk voordeel in het rapport onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft de vordering tijdig geacht en heeft de zaak behandeld na meerdere zittingen, waarbij ook getuigen zijn gehoord. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer ontneming: 01/889085-09
Datum uitspraak: 1 december 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1964,
wonende te [adres] ;
hierna te noemen: veroordeelde.

Inleiding.

De ontnemingsprocedure tegen veroordeelde en diens vijf medeveroordeelden is gebaseerd
op hun veroordeling in de strafzaak uit onderzoek Maskerbij wegens deelname aan een crimineel samenwerkingsverband (CSV) onder leiding van wijlen [persoon] , die lopende de strafzaak is geliquideerd. Het ging daarbij om im-/export van grote hoeveelheden hasjiesj en hennep in 2010 en 2011 vanuit Italië en Pakistan en naar Engeland.
De rechtbank heeft in de hoofdzaak vonnis gewezen op 7 maart 2013. Op 3 april 2014 heeft het gerechtshof arrest gewezen in hoger beroep.

Het onderzoek van de zaak.

De vordering van de officier van justitie van 29 augustus 2014 strekte tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.640.075,-- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bij vonnis van 11 september 2017 heeft de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: wvv) wegens schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde.
Op 13 december 2018 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch het vonnis van de rechtbank van 11 september 2017 vernietigd, het OM ontvankelijk verklaard in de ontnemingsvordering en de zaak teruggewezen naar deze rechtbank, teneinde met inachtneming van het arrest recht te doen.
De officier van justitie heeft – na de terugwijzing door het hof – de ontnemingsvordering in haar conclusie van eis van 19 oktober 2020 gewijzigd in die zin dat zij thans vordert een bedrag van € 372.844,--.
Dit vonnis is – na de terugwijzing door het gerechtshof – op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 september 2019, 21 januari 2020, 29 januari 2020 en 20 oktober 2021.

De ontnemingsvordering.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering van het te ontnemen bedrag zoals opgenomen in haar conclusie van eis, te weten een bedrag van
€ 372.844,--.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de duur van de gijzeling, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, ten hoogste wordt bepaald op 1.080 dagen.
Volgens de officier van justitie is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van 1 jaar en 9 maanden, maar dient dat geen consequenties te hebben anders dan de enkele constatering van die overschrijding.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het moet gaan om het daadwerkelijk verkregen voordeel. Op basis van het dossier kan dat niet worden vastgesteld. De vordering dient daarom primair te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat [verdachte] heeft erkend bedragen te hebben ontvangen voor verleende diensten, maar niet meer dan enkele duizenden euro’s. [verdachte] is veroordeeld voor een beperktere periode dan de totale periode waarin er door het CSV voordeel zou zijn genoten. Uit het dossier blijkt dat [verdachte] een beperkte rol had in het grote totaal. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM is geschonden en dat daarom een korting van 10% dient te worden toegepast op het eventueel toe te wijzen ontnemingsbedrag.
Het oordeel van de rechtbank.
De vordering is tijdig ingediend.
Bij vonnis van de rechtbank van 7 maart 2013 van de rechtbank Oost-Brabant is [verdachte] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden voor onder meer – kort gezegd – medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf exporteren van een grote hoeveelheid, circa 191,8 kg, hasjiesj naar Italië en deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van im- en export van grote hoeveelheden hennep en hasjiesj en witwassen.
Op grond van dat vonnis en de daarin genoemde bewijsmiddelen is de meervoudige strafkamer van de rechtbank van oordeel dat veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de feiten terzake waarvan hij is veroordeeld.
Het totaal wvv uit die drugshandel door het criminele samenwerkingsverband (CSV) wordt in het ontnemingsrapport geschat op € 37.284.370,--. In het rapport is geconcludeerd dat
het daadwerkelijk behaalde voordeel per veroordeelde niet is te achterhalen en dat daarom
het wvv wordt geschat op 1% van het totaal wvv uit drugstransporten naar Engeland, afgerond op een bedrag van € 372.844,-- per veroordeelde. In het onderzoek is bij de berekening van dat voordeel alleen uitgegaan van de export van hennep naar Engeland door het CSV waaraan veroordeelde heeft deelgenomen en is berekend over de onderzoeksperiode van 26 juni 2007 tot en met 24 mei 2011.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het aannemelijk is dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de deelname aan het CSV.
De rechtbank komt echter op een andere wijze dan de officier van justitie tot een schatting van het wvv. De rechtbank is van oordeel dat de berekening van het wvv in het rapport gebaseerd is op teveel aannames om op grond daarvan het totaal wvv en de verdeling daarvan aannemelijk te achten. De rechtbank doelt dan met name op de aanname dat alle gedroogde hennep naar Engeland is geëxporteerd en op de aanname dat, in de periodes waarin geen administratieve vastleggingen van handel in hennep zijn, er wel gehandeld is in hennep en daarmee de hoeveelheden ingekochte grammen natte hennep per drugs-/financiële transactie die voor die periodes zijn ingevuld. Over periodes langer dan 7 dagen waarover geen administratieve gegevens bekend waren is een voortschrijdend gemiddelde berekend waarbij gebruik gemaakt is van extrapolatie van bekende administratieve gegevens/vastleggingen van ingekochte grammen natte hennep per drugs-/financiële transactie. Die periodes betroffen 16 periodes van 7 dagen of meer, in totaal 1.030 dagen (G1 t/m G16). De totale onderzoeksperiode van 26 juni 2007 tot en met 24 mei 2011 bedroeg 1.427 dagen. Extrapolatie van de bekende administratieve vastleggingen naar een periode van 1.030 dagen ten opzichte van de totale onderzoeksperiode van 1427 dagen gaat naar het oordeel van de rechtbank echter te ver.
De rechtbank acht het ontnemingsrapport daarom onvoldoende bruikbaar voor de berekening van het wvv en zal het rapport niet gebruiken voor die berekening.
Bij de berekening van het wvv gaat de rechtbank uit van de volgende uitgangspunten:
Periode: van 1 december 2010 tot en met 3 mei 2011.
De rechtbank heeft in het vonnis van 7 maart 2013 ten aanzien van de deelname door veroordeelde aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het importeren van hasjiesj en/of hennep vanuit Pakistan en het exporteren daarvan naar Italië en Engeland de periode van 26 maart 2009 tot en met 24 mei 2011 bewezen verklaard. De rechtbank zal echter met betrekking tot de periode waarover het wvv wordt berekend in het voordeel van veroordeelde uitgaan van de periode zoals door de rechtbank voor feit 1 en feit 2 (incident 1 en 2) bewezen is verklaard, te weten van 1 september 2010 tot en met 30 november 2010, in totaal 13 weken. De rechtbank acht het aannemelijk dat veroordeelde in elk geval in die periode is betaald voor zijn werkzaamheden voor het CSV.
Transporten: naar Italië.
De rechtbank gaat er bij de berekening van het wvv uit dat veroordeelde twee keer geld heeft opgehaald in Italië ter betaling van transporten hennep en/of hasjiesj. Veroordeelde heeft verklaard dat hij één keer € 40.000,-- en één keer een (rest)betaling van € 26.000,-- heeft opgehaald. In totaal dus € 66.000,--
Verdiensten: € 1.500,-- per week en € 50,-- per kg.
Met betrekking tot de verdiensten die veroordeelde heeft ontvangen gaat de rechtbank uit van de verklaringen van veroordeelde die hij tegenover de informant heeft afgelegd en die in het WOD-dossier zijn opgenomen. Hij heeft onder meer verklaard dat hij € 1.500,-- per week kreeg voor klusjes en € 50,-- per kg en 3% van de bedragen die hij ophaalde uit Italië hetgeen de rechtbank aannemelijk acht. Van Eijk heeft in zijn getuigenverklaring bij de rechter-commissaris op 2 juni 2020 ook verklaard dat hij 3% van het totaal bedrag kreeg voor het ophalen van het geld uit Italië.
Dat leidt tot de volgende berekening:
Aantal (kg/€/weken)
Bedrag/percentage per eenheid
Berekende verdiensten
191,8 kg
€ 50,--
€ 9.590,--
€ 66.000,-- (€ 26.000,-- +
€ 40.000,--)
3%
€ 1.980,--
Deelname CSV
13 weken
€ 1.500,--
€ 19.500,--
Totaal
€ 31.070,--
De rechtbank schat het bedrag waarop het verkregen voordeel wordt geschat daarom op
€ 31.070,--.
De wettige bewijsmiddelen waarop deze schatting is gebaseerd zijn in een bijlage opgenomen en uitgewerkt. Deze bijlage is aan dit vonnis gehecht en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank zou aan de veroordeelde de verplichting hebben opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de Staat van het bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank is echter van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden en dat deze overschrijding matiging van de hierna vast te stellen betalingsverplichting tot gevolg moet hebben.
De redelijke termijn in deze zaak is naar het oordeel van de rechtbank aangevangen toen officier van justitie haar voornemen kenbaar heeft gemaakt een ontnemingsvordering aanhangig te zullen maken, te weten op 30 januari 2013. Op het moment dat de rechtbank dit vonnis wijst, is in totaal 8 jaar en 10 maanden verstreken. Deze overschrijding is met name te wijten aan de ingewikkeldheid van de zaak, de gelijktijdige berechting met medeveroordeelden en de behandeling in hoger beroep en de terugwijzing door het hof, waarna op verzoek van de verdediging nog getuigen zijn gehoord en de officier van justitie opdracht heeft gekregen een aanvullend proces-verbaal op te laten maken. Vervolgens hebben de officier van justitie en de raadsman opnieuw schriftelijk conclusies uitgewisseld, waarna de afsluitende terechtzitting op 20 oktober 2021 heeft plaatsgevonden.
Een redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg kan gesteld worden op twee jaar. De redelijke termijn is daarom in ernstige mate, te weten met 6 jaar en 10 maanden, overschreden. Voor een berekening van de maximale redelijke termijn op de wijze als voorgestaan door de officier van justitie, te weten twee jaar per instantie (dus hier, na het eerste vonnis van de rechtbank, de terugwijzing door het hof en vervolgens de tweede berechting door de rechtbank, drie maal twee jaar) ziet de rechtbank geen grondslag.
Hiermee rekening houdende zal de rechtbank de verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet opleggen gelijk aan het hiervoor vermelde bedrag waarop het als wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat, maar dat bedrag verminderen. De rechtbank hanteert hiervoor een kortingspercentage van 25% met een maximum van € 20.000,--.
De rechtbank zal daarom (afgerond) € 7.768,-- (25% x € 31.070,--) aftrekken van het wvv wegens overschrijding van de redelijke termijn en de verplichting aan veroordeelde tot betaling van € 23.302,-- (€ 31.070,-- -/- € 7.768,--) aan de Staat opleggen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak.

De rechtbank:
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 31.070,-- (éénendertigduizendzeventig euro).
Legt aan [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 23.302,-- (drieëntwintig duizend driehonderd en twee euro), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij, door middel van of uit de baten van de feiten ter zake waarvan hij is veroordeeld, heeft verkregen.
Bepaalt de duur van de
gijzelingdie met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
466 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. T. Kraniotis en mr. J.O.Y. Elagab, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 1 december 2021.