ECLI:NL:RBOBR:2021:6127

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
376638_E19112021
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding met betrekking tot de uitvoering van een eerder vonnis

Op 19 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant een mondeling vonnis gewezen in een kort geding tussen de Stichting voor Inkomensbeheer en Bewindvoering Saldo Plus (de bewindvoerder) en de Stichting Nieuwe Eindhovense Opvang (Neos). De bewindvoerder vorderde schorsing van de executie van een eerder vonnis van 2 november 2021, waarin Neos was veroordeeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bevoegdheid van de civiele voorzieningenrechter niet betwist was en dat de zaak ten onrechte bij de kantonrechter was aangebracht. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen gronden waren voor schorsing van het vonnis van 2 november 2021. De bewindvoerder had geen verweer gevoerd tegen de beëindiging van de verblijfsovereenkomst van de onderbewindgestelde, en de voorzieningenrechter oordeelde dat de omstandigheden van de onderbewindgestelde, waaronder een revalidatietraject, niet voldoende waren om de uitvoerbaarheid van het eerdere vonnis te schorsen. De vordering van de bewindvoerder werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Neos werden vastgesteld op € 1.323,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/376638 / KG ZA 21-684
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding van de voorzieningenrechter van 19 november 2021 in de zaak van:
de stichting
STICHTING VOOR INKOMENSBEHEER EN BEWINDVOERING SALDO PLUS,
kantoorhoudend te Helmond en handelend in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[onderbewindgestelde], wonende te [woonplaats],
eisende partij,
advocaat: mr. R. Janssen,
t e g e n
de stichting
NIEUWE EINDHOVENSE OPVANG STICHTING,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde partij,
advocaat: mr. B. Poort.
Partijen worden hierna aangeduid als “de bewindvoerder”, “[onderbewindgestelde]” en “Neos”.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding in kort geding van 17 november 2021 met producties 1 tot en met 3;
de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 5.
1.2
Op 19 november 2021 heeft een mondelinge behandeling (hierna: zitting) plaatsgevonden. Daarbij was de bewindvoerder aanwezig in de persoon van de heer M.T. Aarts. Ook was [onderbewindgestelde] aanwezig. De bewindvoerder en [onderbewindgestelde] werden bijgestaan door mr. R. Janssen in zijn hoedanigheid van advocaat. Van de kant van Neos was tijdens de zitting mevrouw [begeleidster] (begeleidster van [onderbewindgestelde]) aanwezig, bijgestaan door mr. B. Poort als advocaat. Tijdens de zitting hebben partijen nadere informatie verstrekt en hun standpunten toegelicht. Verder hebben partijen vragen van de rechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting naar voren is gebracht.
1.3
Na debat ter zitting heeft de voorzieningenrechter mondeling vonnis gewezen.

2.Het geschil

2.1
De bewindvoerder vordert bij wijze van voorlopige voorziening – samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de executie van het kort geding vonnis van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant van 2 november 2021 (met zaaknummer / rolnummer C/01/374629 / KG ZA 21-552) te schorsen, met veroordeling van Neos in de proceskosten.
2.2
Neos heeft daartegen verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van de bewindvoerder in de kosten.

3.De beoordeling

3.1
Voordat een inhoudelijke beoordeling van het geschil kon plaatsvinden, is eerst een formeel punt aan de orde gekomen.
3.2
Uit het door de bewindvoerder overgelegde originele exploot van dagvaarding is gebleken dat onderhavig geschil is aangebracht bij de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch. De zaak is geregistreerd onder nummer 9541912 / CV EXPL 21-5429 en vervolgens is bepaald dat er vandaag (19 november 2021) om 09.30 uur een zitting wordt gehouden bij de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch. Voorafgaand aan de zitting heeft Neos zich op het standpunt gesteld dat indien de kantonrechter al bevoegd zou zijn om van dit geschil kennis te nemen, wat Neos betwist, dit de kantonrechter te Eindhoven is en niet de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch. Bij conclusie van antwoord en tijdens de zitting heeft Neos haar standpunt op dit onderdeel gewijzigd, in die zin dat zij zich ten aanzien van de bevoegdheid refereert aan het oordeel van de rechter.
3.3
Het kort geding vonnis van 2 november 2021 (bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer C/01/374629 / KG ZA 21-552) is gewezen door de civiele voorzieningenrechter, niet in hoedanigheid van kantonrechter. De aan het vonnis ten grondslag liggende vordering van Neos was gestoeld op de stelling dat [onderbewindgestelde] vanwege het beëindigen van de verblijfsovereenkomst (ook wel genoemd woonbegeleidingsovereenkomst) geen rechten meer kan doen gelden op de in dat kader beschikbaar gestelde woonruimte. De bevoegdheid van de civiele voorzieningenrechter is destijds niet betwist en ook ambtshalve heeft daarover (terecht) geen twijfel bestaan. In de kort geding procedure van vandaag gaat het over de vraag of de uitvoering van het vonnis van 2 november 2021 geschorst moet worden. De beantwoording van die vraag ligt logischerwijs voor bij een zelfde voorzieningenrechter. Dat betekent dat de inleidende dagvaarding ten onrechte is aangebracht bij de kantonrechter (te ’s-Hertogenbosch). De kantonrechter zal de zaak met toepassing van artikel 71 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verwijzen naar de civiele voorzieningenrechter als hierboven bedoeld. Aangezien de kantonrechter bij wie de zitting gepland is tevens civiele voorzieningenrechter is, zal zij in laatste hoedanigheid over dit geschil oordelen en beslissen. In het administratieve registratiesysteem van de rechtbank zal één en ander worden verwerkt (met als consequentie dat er griffierecht zal worden bij geheven en dat er een ander registratienummer in de kop van het vonnis is vermeld).
3.4
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het (executie) geschil inhoudelijk beoordeeld.
3.5
De vraag die ter beantwoording voorligt, is of de uitvoering van het hiervoor genoemde vonnis in kort geding van 2 november 2021 dient te worden geschorst. De wet (nader uitgewerkt in vaste jurisprudentie) geeft een aantal gronden waarop schorsing van het eerder uitgesproken vonnis zou moeten plaatsvinden. In dit geval is geen van die gronden aan de orde. Dit wordt toegelicht als volgt.
3.6
Ten eerste heeft [onderbewindgestelde] bij monde van mr. Janssen tijdens de op 19 november 2021 gehouden zitting aangegeven dat de tussen hem en Neos gesloten zorgovereenkomst niet kan worden beëindigd en dat de voorzieningenrechter deze omstandigheid in zijn vonnis van 2 november 2021 over het hoofd heeft gezien.
De voorzieningenrechter in deze procedure volgt [onderbewindgestelde] daarin niet. Uit de verblijfsovereenkomst, zoals door de bewindvoerder is overgelegd als productie 1 bij dagvaarding, blijkt kort gezegd dat de verblijfsovereenkomst op grond van artikel 7 lid 3 met onmiddellijke ingang, zonder nadere ingebrekestelling en/of rechterlijke tussenkomst, kan worden beëindigd indien cliënt niet begeleidbaar is of er geen blijk van geeft serieus bereid te zijn om begeleiding te accepteren en op te volgen. De beëindiging van de verblijfsovereenkomst heeft daadwerkelijk plaatsgevonden, want Neos heeft bij brief van 12 augustus 2021 aan [onderbewindgestelde] medegedeeld dat de verblijfsovereenkomst wordt beëindigd per 20 augustus 2021. Die beëindiging is als feit beschouwd in de kortgeding procedure die heeft geleid tot het vonnis van 2 november 2021. In die procedure is de bewindvoerder verschenen en heeft hij deelgenomen aan de zitting. De bewindvoerder heeft toen geen verweer gevoerd tegen de beëindiging van de verblijfsovereenkomst an sich. De voorzieningenrechter heeft die beëindiging (mede daardoor) als uitgangspunt genomen bij de beoordeling. In (een eventueel) hoger beroep zal moeten worden beoordeeld of het oordeel van de voorzieningenrechter van 2 november 2021 stand kan houden. Van een kennelijke feitelijke of juridische misslag in het vonnis is naar het oordeel van de (nu oordelende) voorzieningenrechter geen sprake.
3.7
Ten tweede is er tijdens de op 19 november 2021 gehouden zitting namens [onderbewindgestelde] gewezen op de omstandigheid dat [onderbewindgestelde] een zwaar revalidatietraject voor de boeg heeft. Daarvan uitgaande is de stelling namens [onderbewindgestelde] dat dit aspect onvoldoende is meegewogen bij de beoordeling van het eerdere kort geding.
Dat [onderbewindgestelde] dient deel te nemen aan een (zwaar) revalidatietraject, is door Neos op zichzelf niet betwist en staat daarmee dus vast. Dit was een omstandigheid die al bekend was ten tijde van de behandeling van het eerste kort geding. Dit betreft dus geen nieuwe omstandigheid die een noodsituatie oplevert. Daarbij komt dat Neos zowel in de conclusie van antwoord als tijdens de zitting op 19 november 2021 heeft aangevoerd dat er bij haar een alternatief voor [onderbewindgestelde] beschikbaar is en voldoende aannemelijk is dat hij daar (verder) kan revalideren. Concreet heeft Neos gezegd dat [onderbewindgestelde] op de verpleegafdeling van Neos terecht kan, waar het eerdere revalidatietraject dat [onderbewindgestelde] heeft doorlopen ook heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft geen aanwijzingen dat het door Neos aangeboden alternatief geen adequaat alternatief voor [onderbewindgestelde] is. Ook in zoverre is een noodsituatie dus niet aan de orde.
3.8
Dan resteert de vraag of het belang van [onderbewindgestelde] om te kunnen blijven in de woning vanwege het doorlopen van een revalidatietraject doorslaggevend had moeten zijn bij de beoordeling door de voorzieningenrechter over uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis van 2 november 2021. Gelet op de omstandigheid dat er een verblijfsalternatief is en dat tijdens de eerste kort gedingprocedure bekend was dat [onderbewindgestelde] nog in een revalidatietraject zit, heeft de voorzieningenrechter in deze procedure geen aanleiding om te concluderen dat het belang van [onderbewindgestelde] bij voortgezet verblijf in zijn woning zo zwaarwegend is dat de voorzieningenrechter had moeten afzien van een uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.9
De conclusie van al het bovenstaande is dat de door de bewindvoerder gevraagde voorziening wordt afgewezen.
3.1
De bewindvoerder wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Neos worden vastgesteld op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat €
656,00
Totaal € 1.323,00
De voorzieningenrechter tekent op dit punt aan dat zij ter zitting ten onrechte heeft vermeld dat het griffierecht € 676,00 bedraagt.
3.11
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de vijftiende dag nadat de bewindvoerder tot het betalen hiervan is aangemaand.
3.12
De door Neos gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter, recht doende in kort geding:
4.1
wijst de vordering af;
4.2
veroordeelt de bewindvoerder in de kosten van de procedure, welke kosten aan de kant van Neos worden vastgesteld op € 1.323,00 (zoals hiervoor bij 3.10 is gespecificeerd), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag nadat de bewindvoerder schriftelijk tot betaling is aangemaand tot de dag van betaling;
4.3
veroordeelt de bewindvoerder in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van de betekening van de uitspraak;
4.4
verklaart de hiervoor bij 4.2 en 4.3 weergegeven veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit mondeling vonnis is gewezen door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden, voorzieningenrechter, op 19 november 2021.