ECLI:NL:RBOBR:2021:6068

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
20/3290
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor uitbreiding supermarkt in Deurne

Op 19 november 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deurne. De zaak betreft een beroep tegen de omgevingsvergunning die op 16 april 2020 is verleend voor de uitbreiding van een supermarkt met 45 m² aan de noordwestzijde van het pand. Eisers, bewoners van de nabijgelegen omgeving, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat zij van mening zijn dat het bouwplan niet past binnen de beheersverordening en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de parkeernorm en de impact op de natuurwaarden van het nabijgelegen Natura 2000-gebied.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitbreiding van de supermarkt past binnen het bestemmingsplan en voldoet aan de geldende parkeernorm. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eisers niet slagen. De rechtbank concludeert dat de vergunninghoudster de benodigde parkeerplaatsen kan realiseren en dat de uitbreiding niet in strijd is met de beheersverordening. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eisers geen belang hebben bij de bescherming van de natuurwaarden van het Natura 2000-gebied, omdat dit gebied zich niet in hun directe leefomgeving bevindt.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 19 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/3290
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 november in de zaak tussen
mr. [eiser] , [eiser] , [eiser] , [eiser] en [eiser], te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. L.A. Pronk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deurne, verweerder
(gemachtigden: mr. C. Swinkels, H.J.M. Marcus en I. Peeters).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghoudster] ., te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. M.W. van Nijendaal).
Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van een supermarkt aan de [adres] .
Bij besluit van 22 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard, de verleende omgevingsvergunning in stand gelaten en het verzoek tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten afgewezen.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2021. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met zaak SHE 20/2241. Eisers [eiser] en [eiser] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Voor vergunninghoudster is verschenen
[naam] , bijgestaan door de gemachtigde.
Op verzoek van de rechtbank ter zitting heeft verweerder na de zitting nadere stukken ingezonden.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden1. Vergunninghoudster heeft op 19 juli 2019 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het (her)bouwen van een winkelruimte aan de [adres] , waar nu een bloemen- en plantenwinkel is gevestigd. Vergunninghoudster is voornemens om in het pand een [naam] te realiseren met een oppervlakte van ongeveer 1.068 m2. Verder voorziet het bouwplan in 67 parkeerplaatsen voor de te realiseren supermarkt, die grotendeels zijn geprojecteerd op het perceel [adres] . Op dit perceel staat nu nog een woning. In de huidige situatie zijn 11 parkeerplaatsen aanwezig. Deze omgevingsvergunning is op
4 december 2019 verleend. Het daartegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 2 juli 2020. Tegen de beslissing op bezwaar van 2 juli 2020 hebben eisers beroep ingesteld, dat is geregistreerd onder nummer SHE 20/2241.
2.
Op 5 november 2019 heeft vergunninghoudster een vergunning aangevraagd voor de uitbreiding van de supermarkt met 45 m2 aan de noordwestzijde van het pand, waarmee de nu nog open hoek wordt opgevuld. Ten behoeve van het bouwplan zullen
76 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
Deze omgevingsvergunning is verleend op 16 april 2020. Het bezwaar tegen dit besluit is eveneens ongegrond verklaard. Hiertegen richt het beroep zich dat is geregistreerd onder nummer SHE 20/3290.
Eisers wonen in de nabije omgeving van de voorziene supermarkt.
3.
Het perceel [adres] ligt op grond van de ter plaatse geldende beheersverordening “Heiakker e.o./Noordrand” (de beheersverordening), voor zover hier van belang, binnen het besluitvlak “Gemengd” met besluitsubvlak “Detailhandel”.
Het perceel [adres] ligt, voor zover hier van belang, binnen het besluitvlak “Woongebied”.
Relevante wet- en regelgeving4. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

BeroepsgrondenStrijd met beheersverordening5. Eisers voeren aan dat het bouwplan niet past binnen de beheersverordening, omdat er geen sprake is van herbouw ter plaatse van het bestaande hoofdgebouw als bedoeld in artikel 6.2.2, onder a, van de beheersverordening en de uitbreiding ook niet past binnen de maatvoeringseisen als genoemd in artikel 6.2.2, onder b tot en met j. Daarbij wijzen eisers erop dat het bestaande gebouw al groter is dan op grond van die maatvoeringseisen is toegestaan en de uitbreiding daar nog bij komt. Volgens eisers worden de bouwmogelijkheden uitputtend bepaald door artikel 6.2 van de beheersverordening. Anders dan verweerder stelt, is artikel 6.4.2 een gebruiksregel en geen bouwregel, zodat het bouwplan niet op deze grondslag kan worden vergund. Deze bepaling is evident bedoeld om de verhouding in brutovloeroppervlakte (bvo) ten gunste van de functie detailhandel tussen de verschillende aanwezige functies op één perceel te wijzigen ten opzichte van de bestaande situatie ten tijde van de vaststelling van de beheersverordening, aldus eisers.

6. Verweerder heeft gesteld dat artikel 6.2.2 van de beheersverordening niet van toepassing is, omdat het bouwplan voorziet in een uitbreiding van het pand. Het bouwplan past volgens verweerder echter wel binnen artikel 6.4.2 van de beheersverordening. Het te bouwen deel valt namelijk binnen de 25% uitbreidingsmogelijkheid die artikel 6.4.2 van de beheersverordening biedt. Daarbij wijst verweerder erop dat de reeds bestaande detailhandelsvestiging een vergund bvo heeft van 1.068 m2. Met de uitbreiding bedraagt de totale bvo 1.113 m2, wat een toename betekent van 45 m2. Dit is aanzienlijk minder, aldus verweerder, dan de 25% uitbreiding die artikel 6.4.2 van de beheersverordening toestaat.
Verweerder bestrijdt het standpunt van eisers dat artikel 6.4.2 een gebruiksregel zou zijn en wijst er daarbij op dat dit artikel specifiek verwijst naar artikel 6.2.1 van de beheersverordening, waarin een bouwregel is opgenomen.
7. De rechtbank is van oordeel dat het hier niet gaat om de herbouw van een hoofdgebouw als bedoeld in artikel 6.2.2 van de beheersverordening, zodat verweerder terecht heeft gesteld dat dit artikel niet van toepassing is. Het betreft immers een uitbreiding van een hoofdgebouw op een plek waar voorheen geen bebouwing was toegestaan. Gelet op artikel 6.2 en 6.2.1, onder b, van de beheersverordening is de bouw van de uitbreiding van het hoofdgebouw op grond van het bestemmingsplan toegestaan.
Eisers hebben terecht gesteld dat artikel 6.4.2 van de beheersverordening een gebruiksregel is en geen bouwregel. Na de uitvoering van het bouwplan neemt de bvo die ten dienste van detailhandel zal worden gebruikt ten opzichte van de voorheen vergunde bvo toe met 45 m2. Deze toename is minder dan wat maximaal is toegelaten op grond van artikel 6.4.2 van de beheersverordening, te weten 267 m2, zodat verweerder er vanuit heeft kunnen gaan dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 6.4.2 van de beheersverordening.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Eisers stellen dat bij het nemen van het bestreden besluit ten onrechte geen rekening is gehouden met de koelinstallatie die volgens hen niet vergunningvrij is te plaatsen. De koelinstallatie maakt volgens eisers onlosmakelijk onderdeel uit van de aanvraag. De
AIM-melding van 11 december 2019, waarin melding wordt gemaakt van de koelinstallatie, is namelijk gevoegd bij de aanvraag. Zonder koelinstallatie kan de supermarkt niet worden geëxploiteerd.
9. Op grond van artikel 8.41a van de Wet milieubeheer moet tegelijkertijd met de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning een melding op grond van het Abm worden gedaan ingeval (tevens) sprake is van meldingsplichtige activiteiten en de melding nog niet is gedaan of de bij de melding te verstrekken gegevens niet volledig zijn. De melding is geen onderdeel van de voor een aanvraag omgevingsvergunning aan te leveren gegevens, maar is een handeling die in zo’n geval nu eenmaal gelijktijdig met de aanvraag om omgevingsvergunning moet worden verricht. De Wabo voorziet niet in een onlosmakelijk verbonden meldingsplicht. Vergunninghoudster kan ervoor kiezen om zo nodig afzonderlijk een omgevingsvergunning voor de bouw van een koelinstallatie in te dienen. De omstandigheid dat een supermarkt niet kan worden geëxploiteerd zonder koelinstallatie, leidt niet tot een ander oordeel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Eisers voeren verder aan dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is met de
Wet natuurbescherming (de Wnb), omdat bij de (Aerius)beoordeling van de stikstofdepositie als gevolg van het bouwplan op omliggende Natura 2000-gebieden geen rekening is gehouden met Natura 2000-gebied ‘De Bult’. De kortste afstand tussen de bouwlocatie en ‘De Bult’ bedraagt 3,75 km. Het bestreden besluit is op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
11. Eisers doen hiermee een beroep op de normen van de Wnb. Deze normen strekken tot bescherming van de natuurwaarden van de betrokken Natura 2000-gebieden. Dit is een algemeen belang waarvoor eisers niet in rechte kunnen opkomen. Het daadwerkelijke belang waarin zij zouden kunnen worden geraakt als gevolg van het plan, is het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van hun woon- en leefomgeving. Belangen van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving kunnen zo verweven zijn met de algemene belangen bij het voorkomen van de aantasting van de waarden van een beschermd natuurgebied, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van deze omwonenden [1] . Deze situatie doet zich concreet voor als het betrokken natuurgebied deel uitmaakt van de leefomgeving van eisers. In dat geval raakt de aantasting van het gebied immers ook het belang dat zij hebben bij het behoud van een goede kwaliteit van hun woon- en leefomgeving.
12. Ter zitting hebben eisers niet betwist dat het Natura 2000-gebied ‘De Bult’ geen deel uitmaakt van hun leefomgeving gezien de afstand van dit gebied tot hun percelen die enkele kilometers bedraagt. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen verwevenheid bestaat tussen de belangen van eisers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving en de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen. Deze beroepsgrond kan daarom naar het oordeel van de rechtbank vanwege het relativiteitsvereiste dat is neergelegd in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Gelet hierop laat de rechtbank deze beroepsgrond buiten beschouwing.
13. Eisers stellen ten slotte dat het bouwplan niet kan voldoen aan de vereiste parkeernorm, omdat vergunninghoudster niet kan beschikken over het perceel [adres] wegens het feit dat de eigenaar van dit perceel niet bereid is tot verkoop en de bestemming “Woongebied” zich tegen de aanleg van parkeervoorzieningen ten behoeve van detailhandel verzet. Vergunninghoudster dient voor het realiseren van een supermarkt aan de
te beschikken over 52 parkeerplaatsen en voor de realisatie van de vergunde uitbreiding zijn hiervoor nog drie aanvullende parkeerplaatsen nodig.
14. Verweerder is met eisers van mening dat vanwege de vergunde uitbreiding van de oppervlakte van de supermarkt er 55 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd om aan de parkeernorm zoals gesteld in de Nota Parkeernormen 2013 te voldoen. Het plan voorziet volgens verweerder in 76 parkeerplaatsen, dus voldoet daarmee ruimschoots aan de parkeernorm.
15. De rechtbank verwijst voor haar oordeel over de beroepsgronden van eisers dat vergunninghoudster niet kan beschikken over het perceel [adres] en de bestemming “Woongebied” dat aan dit perceel is toegekend zich tegen de aanleg van parkeervoorzieningen ten behoeve van detailhandel verzet, naar rechtsoverwegingen 16 tot en met 20 van de uitspraak van 19 november 2021 in de op de zitting van 20 juli 2021 gelijktijdig behandelde zaak met het nummer SHE 20/2241. Daaruit volgt dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit terecht heeft gesteld dat de bestemming “Woongebied” zich niet verzet tegen de aanleg van parkeerplaatsen op genoemd perceel. Ook heeft verweerder ervan kunnen uitgaan dat de eigendomssituatie met betrekking tot het perceel [adres] ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen aanleiding kon zijn om de aanvraag niet in behandeling te nemen en ook geen reden kon vormen om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren.
Ter zitting hebben eisers nog naar voren gebracht dat verweerder ten onrechte rekent met
76 beschikbare parkeerplaatsen, omdat er 11 parkeerplaatsen op gemeentegrond liggen en daarover met de gemeente is afgesproken dat die zijn bedoeld voor de buurtbewoners. De gemachtigden van verweerder hebben ter zitting aangegeven hiervan niet op de hoogte te zijn en dit te moeten nagaan.
De rechtbank stelt vast dat, wat daarvan ook zij, tussen partijen niet in geschil is dat ook met 65 parkeerplaatsen wordt voldaan aan de geldende parkeernorm, omdat die vereist dat er
55 parkeerplaatsen worden gerealiseerd bij realisatie van het bouwplan.
Deze beroepsgrond faalt.
Conclusie16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Heijerman, voorzitter, en mr. M.J.H.M. Verhoeven en mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 19 november 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage
Beheersverordening “Heiakker e.o./Noordrand”
Artikel 6 Gemengd
Artikel 6.1 Omschrijving besluitvlak
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen, in bestaande woningen;
ter plaatse van het besluitsubvlak 'maximum aantal wooneenheden': nieuwe woningen tot een maximum van het aangegeven aantal;
dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de begane grond;
kantoren, uitsluitend op de begane grond;
ter plaatse van het besluitsubvlak 'detailhandel': detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
ter plaatse van het besluitsubvlak 'horeca': horeca, uitsluitend op de begane grond, met uitzondering van gokhallen, nachtclubs en discotheken;
ter plaatse van het besluitsubvlak 'molen': behoud en herstel van de bestaande molen (Holtens molen) en een ambachtelijke houtzagerij;
aan huis verbonden beroepen;
tuinen, erven en terreinen;
wegen, paden en parkeervoorzieningen;
bij dit besluitvlak behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Artikel 6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.
6.2.1 Algemeen
Het bebouwingspercentage op percelen met uitsluitend een woonfunctie mag niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel, met uitzondering van bouwpercelen met een oppervlakte kleiner dan 250 m², waarvan het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan 60%.
Het bebouwingspercentage op percelen met een andere dan uitsluitend een woonfunctie mag niet meer bedragen dan 80% van het bouwperceel, tenzij ter plaatse van het besluitsubvlak 'maximum bebouwingspercentage' anders aangeduid.
Artikel 6.2.2
a. Herbouw van hoofdgebouwen is toegestaan indien dit gebeurt ter plaatse van de bestaande hoofdgebouwen of indien voldaan wordt aan de navolgende regels.
b. De afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot een perceelsgrens langs de openbare weg mag niet minder bedragen dan 3 meter en niet meer dan 7 meter.
c. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag voor een vrijstaand hoofdgebouw aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 meter.
d. De breedte van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 7 meter en niet meer dan 15 meter.
e. De goothoogte van een hoofdgebouw, niet zijnde een bedrijfsgebouw, mag niet meer bedragen dan 6 meter.
f. De bouwhoogte van een hoofdgebouw, niet zijnde een bedrijfsgebouw, mag niet meer bedragen dan 11 meter.
g. De diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 15 meter.
h. De goothoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 4,5 meter.
i. De bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 7,5 meter.
j. De gebouwen dienen vanaf de maximaal toegestane goothoogte te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet minder dan 25 graden en niet meer dan 60 graden mag bedragen, met dien verstande dat:
1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60 graden en de daaruit voortvloeiende maximale hoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder ook de topgevels zijn toegestaan;
2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende delen van ondergeschikte betekenis.
k. Voor de molen gelden de bestaande maten.
Artikel 6.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6.4.2 Uitbreiding detailhandel
De brutovloeroppervlakte van een detailhandelsvestiging mag met maximaal 25%, of in ieder geval met 40 m², worden uitgebreid ten opzichte van de brutovloeroppervlakte zoals aanwezig ten tijde van de vaststelling van de beheersverordening, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.2.1 lid b.

Wet milieubeheerArtikel 8.41aIndien activiteiten ten aanzien waarvan ingevolge het bepaalde krachtens artikel 8.41 een melding moet worden gedaan, tevens zijn aan te merken als activiteiten die behoren tot een categorie waarvoor ingevolge artikel 2.1 of 2.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist, wordt, indien de melding nog niet gedaan is of de bij de melding te verstrekken gegevens niet volledig zijn, tegelijkertijd met de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning een melding van die activiteiten overeenkomstig het bepaalde krachtens artikel 8.41 gedaan.

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:69a
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706.