ECLI:NL:RBOBR:2021:6044

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
C-01-355770 - HA ZA 20-130
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbare tekortkoming van de notaris in relatie tot alimentatiebeding in samenlevingsovereenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A.M.J.M. Joosten, een vordering ingesteld tegen de notaris, vertegenwoordigd door advocaat mr. V.J.N. van Oijen. De zaak betreft een geschil over een alimentatiebeding in een samenlevingsovereenkomst. Eiser stelt dat de notaris toerekenbaar tekort is geschoten door een bepaling in de akte op te nemen die niet was overeengekomen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 4 november 2020 eiser toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de dwingende bewijskracht van de notariële akte. Eiser heeft getuigen laten horen, waaronder zijn voormalige partner [A], die verklaarde niet op de hoogte te zijn geweest van het alimentatiebeding. De rechtbank heeft de omstandigheden rondom de totstandkoming van de akte en de verklaringen van de getuigen in overweging genomen. De rechtbank concludeert dat [A] niet wist van het alimentatiebeding en dat eiser ook niet op de hoogte was van deze bepaling op het moment van passeren van de akte. Hierdoor kan de notaris de dwingende bewijskracht van de akte niet tegenwerpen aan eiser. De rechtbank heeft de vordering van eiser toegewezen en de notaris veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 2.400,39. De zaak is verder verwezen naar de schadestaatprocedure voor het vaststellen van de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
zaaknummer / rolnummer: C/01/355770 / HA ZA 20-130
Vonnis van 17 november 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. C.A.M.J.M. Joosten te Venlo,
tegen
[gedaagde],
woonplaats hebbende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. V.J.N. van Oijen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de notaris genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 november 2020;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 19 april 2021;
  • de conclusie na getuigenverhoor;
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor.
1.2.
Tot slot heeft de rechter beslist dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is [eiser] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het op grond van de notariële akte dwingende bewijs dat hij op het moment dat die akte werd verleden, had kennisgenomen van het alimentatiebeding zoals dat in rechtsoverweging 2.5. van het tussenvonnis is weergegeven.
2.2.
[eiser] heeft hierop zijn voormalige partner, mevrouw [A] (hierna: [A] ) als getuige laten horen, alsmede de heer [B] (hierna: [B] ) en mevrouw [C] (hierna: [C] ).
2.3.
De rechtbank slaat bij de verdere beoordeling acht op de volgende omstandigheden:
een alimentatiebeding in een samenlevingsovereenkomst is een weliswaar soms voorkomend, maar in de praktijk van de rechtbank, zeker geen alledaags of gebruikelijk beding,
in de door de notaris verstuurde conceptakte staat geen bepaling over (partner)alimentatie, sterker,
daarin staat dat partijen financieel onafhankelijk willen blijven en dat ze bij ‘scheiding’ niet in elkaars inkomen en/of vermogen willen delen,
[eiser] had zelf geen belang bij het opnemen van een dergelijk beding,
in de periode tussen de ontvangst van de conceptakte en het passeren van de uiteindelijke akte is er geen contact geweest tussen [A] of [eiser] enerzijds en de notaris anderzijds,
[A] kan zich volgens haar getuigenverklaring niet herinneren of zij in diezelfde periode met [eiser] heeft gesproken over het onderwerp alimentatie,
[A] weet volgens haar verklaring niet meer wat er bij de notaris is besproken,
er zit slechts een kleine vier jaar tussen het passeren van de akte en het verbreken van de relatie van [eiser] en [A] ,
[A] antwoordt volgens haar verklaring op de vraag wanneer zij voor de eerste keer heeft gezien dat er een alimentatiebeding in de samenlevingsovereenkomst stond, dat zij dat voor het eerst heeft beseft toen partijen al zeven maanden uit elkaar waren; dat ze dat pas hoorde toen ze bij het Juridisch Loket was en dat ze, gevraagd naar haar reactie toen, heeft geantwoord “ik wist totaal niet wat erin stond”,
[B] verklaart dat [A] na het verbreken van de relatie met [eiser] tegen hem heeft gezegd dat zij “zeker geen recht op” alimentatie had,
[C] verklaart dat [A] voor het verbreken van de relatie met [eiser] tegen haar heeft gezegd dat ze nergens recht op had als ze uit elkaar zouden gaan; dat [A] een half jaar na het verbreken van de relatie tegen haar zei dat ze naar een advocaat was gegaan en dat toen bleek dat er toch iets over alimentatie in de overeenkomst stond en dat zij ( [A] ) daar toen verbaasd over was.
2.4.
De hiervoor genoemde omstandigheden leiden, in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie dat [A] niet wist dat een alimentatiebeding in de samenlevingsovereenkomst stond. Daarmee is, nu er verder geen andere partijen bij die overeenkomst zijn betrokken, ook ontzenuwd dat [eiser] op het moment van passeren heeft geweten van het alimentatiebeding. De conclusie is dan dat de notaris de dwingende bewijskracht van de akte niet aan [eiser] kan tegenwerpen.
2.5.
Aan bewijslevering aan de zijde van de notaris komt de rechtbank niet toe, omdat de notaris in het licht van de stelling van [eiser] dat hij een fout heeft gemaakt door een bepaling te laten passeren die [eiser] en [A] niet zijn overeengekomen, zijn verweer onvoldoende heeft gemotiveerd. Hier wreekt zich het gegeven dat de notaris geen aantekeningen heeft bijgehouden en bewaard van wat hij met [eiser] en [A] heeft besproken. Dat behoort dan voor zijn risico te komen.
2.6.
In het tussenvonnis is al overwogen hoe de afloop van deze procedure zou zijn als [eiser] erin zou slagen om het tegenbewijs te leveren. De rechtbank volstaat met te verwijzen naar de overwegingen 4.12. tot en met 4.15. van het tussenvonnis.
2.7.
De conclusie is dan dat de rechtbank de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat de notaris toerekenbaar tekort is geschoten, zal toewijzen op de hierna in het dictum weergegeven wijze. De rechtbank begrijpt dat [eiser] verwijzing naar de schadestaatprocedure wenst voor de daardoor ontstane schade. De rechtbank zal ook dat toewijzen. In die schadestaatprocedure dienen dan tevens de door [eiser] gestelde verschuldigdheid van wettelijke rente en incassokosten aan bod te komen.
2.8.
De notaris zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 100,89
- griffierecht 304,00
- getuigenkosten 25,00
- salaris advocaat
1.970,50(3,5 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 2.400,39

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat de notaris toerekenbaar tekort is geschoten jegens [eiser] ,
3.2.
verwijst de zaak naar de schadestaatprocedure teneinde de schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
3.3.
veroordeelt de notaris in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.400,39,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Boekhorst en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2021.