ECLI:NL:RBOBR:2021:6031

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
20/3680
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigeren van een natuurvergunning voor een veehouderij op basis van de Wet natuurbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 november 2021 uitspraak gedaan over de weigering van een natuurvergunning voor een veehouderij. De vergunninghouder had een omgevingsvergunning aangevraagd op basis van de Wet natuurbescherming, maar de rechtbank oordeelde dat er geen noodzaak was voor een natuurvergunning. De rechtbank stelde vast dat de vergunninghouder niet beoogde om een natuurvergunning aan te vragen voor een uitbreiding van het project ten opzichte van de eerder verleende revisievergunning uit 2019. Hierdoor was er geen sprake van een toename van stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

De rechtbank heeft het beroep van de eisers, waaronder de Brabantse Milieufederatie en andere milieuorganisaties, gegrond verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de provincie Noord-Brabant, dat de natuurvergunning had verleend. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van de vergunninghouder voor de natuurvergunning moest worden afgewezen, omdat de inrichting van de vergunninghouder al in werking was volgens de revisievergunning van 1 april 2019. De rechtbank droeg de verweerder op het betaalde griffierecht aan de eisers te vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van de eisers.

De uitspraak benadrukt het belang van het maken van een vergelijking tussen de referentiesituatie en de aangevraagde situatie bij het beoordelen van de noodzaak van een natuurvergunning. De rechtbank volgde hierbij de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden moeten worden uitgesloten voordat een natuurvergunning kan worden verleend.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/3680

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van

Brabantse Milieufederatie, te Tilburg,

de stichting Milieuwerkgroep Kempenland, te Bergeijk
de stichting Groen Kempenland, te Bladel,
eisers
(gemachtigde: ir. A.K.M. van Hoof),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord Brabant, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Speekenbrink).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [naam] , te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij).

Procesverloop

In het besluit van 11 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor de veehouderij aan de [adres] te [woonplaats] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2021 op zitting behandeld. Namens eisers zijn [naam] en de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, vergezeld van [naam] .
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 wijst de aanvraag van 5 oktober 2016 en laatstelijk gewijzigd in de aanvulling van 23 oktober 2020 af;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,00 aan eisers te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.506,20.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
 De derde-partij exploiteert een varkenshouderij, een akkerbouwbedrijf en een rundveehouderij en verricht zijn activiteiten aan [adres] te [woonplaats] . Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden (B&W) heeft voor deze inrichting op 15 januari 2008 een vergunning op grond van de Wet milieubeheer (Wm) verleend. Bij besluit van 10 december 2013 heeft B&W een omgevingsvergunning (revisie) verleend voor de bouw en het in werking brengen van een nieuwe zeugenstal en vleesvarkensstal. Bij besluit van 1 april 2019 is aan de derde-partij een omgevingsvergunning (revisie) voor de activiteiten bouwen en milieu verleend voor het bouwen van een stal aan de [adres] in [woonplaats] . Het betreft een nieuwe, de gehele inrichting omvattende vergunning in verband met het veranderen van de inrichting ten behoeve van een zeugenhouderij, waarvoor al eerder een vergunning werd verleend. Met deze vergunning wordt een optimalisering van de bedrijfsvoering beoogd. Deze vergunning is onherroepelijk geworden.
 Het bedrijf ligt relatief dicht bij Natura 2000-gebieden, waaronder “Kempenland-West”.
 Verweerder heeft op 5 oktober 2016 een aanvraag ontvangen van derde-partij voor een vergunning ingevolge artikel 2.7, tweede lid van de Wnb voor het bedrijf van de derde-partij. De aanvraag is meermalen (voor het laatst op 23 oktober 2020) aangevuld.
 Het laatste ontwerpbesluit is van 25 augustus 2020 en heeft 6 weken ter inzage gelegen. Eisers hebben zienswijzen ingediend.
 In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000 gebieden ten opzichte van de referentiesituatie (de omgevingsvergunning van 1 april 2019).
2. De rechtbank beoordeelt eerst of er een natuurvergunning noodzakelijk is. Daarvoor zal de rechtbank een vergelijking maken tussen de uitgangssituatie en de aangevraagde situatie. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:175) moet voor de beantwoording van de vraag of de wijziging of uitbreiding van een bestaand project significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, een vergelijking worden gemaakt tussen de gevolgen van het bestaande project in de referentiesituatie en de gevolgen van het project na wijziging of uitbreiding. Als nooit eerder een natuurvergunning is verleend, dan wordt de referentiesituatie ontleend aan de milieutoestemming die gold op de referentiedatum, de datum waarop het Natura 2000-gebied is aangewezen. Als later een nieuwe milieutoestemming is verleend voor een activiteit met minder nadelige gevolgen voor het betrokken Natura 2000-gebied, dan is die toestemming de referentiesituatie. Een referentiesituatie kan niet worden ontleend aan een natuurvergunning of milieutoestemming die is vervallen.
3. Eisers hebben hun beroepsgronden met betrekking tot het aantal vrachtwagenbewegingen en de stikstofemissie vanwege het verkeer van en naar de inrichting nadat dit is opgenomen in het heersende verkeersbeeld, ingetrokken.
4. Vergunninghouder heeft op zitting uitdrukkelijk bevestigd dat het bedrijf in werking zal zijn conform de revisievergunning van 1 april 2019. Er zijn geen andere tractoren aangeschaft en er vinden niet meer tractorbewegingen plaats dan de tractorbewegingen die zijn weergegeven in de beschrijving van de representatieve bedrijfssituatie in het akoestische rapport dat deel uitmaakt van de revisievergunning van 1 april 2019. Vergunninghouder heeft ook bevestigd dat de wiellader (na overleg met de buurman) slechts 30 minuten in de dagperiode wordt gebruikt.
5. De rechtbank stelt vast dat vergunninghouder niet heeft beoogd om een natuurvergunning te vragen voor een uitbreiding van het project ten opzichte van het bedrijf zoals dat is vergund in de revisievergunning van 1 april 2019. Er worden niet meer vrachtwagenbewegingen aangevraagd in de aanvraag natuurvergunning. Ook de tractorbewegingen zijn hetzelfde (en worden met dezelfde tractoren uitgevoerd) als beschreven in het akoestische rapport dat deel uitmaakt van de revisievergunning van 1 april 2019. Slechts in het voorjaar wordt een tractor gebruikt voor het laden van een giertank. De deskundige van vergunninghouder heeft dit verkeerd weergegeven in zijn reactie van 21 oktober 2021 op het beroepschrift. De rechtbank stelt nadrukkelijk vast dat in de revisievergunning van 1 april 2019 de wiellader in totaal 30 minuten per dag mag worden gebruikt (en dus niet 30 minuten in de dagperiode en 30 minuten in de avondperiode).
6. Onder deze omstandigheden is geen sprake van een toename van stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden vanwege de veehouderij in de aangevraagde situatie ten opzichte van de referentiesituatie. Ook zijn significante gevolgen vanwege de overige effecten in de aangevraagde situatie ten opzichte van de referentiesituatie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden uitgesloten. Daarom is voor de aangevraagde situatie géén vergunning noodzakelijk. Verweerder had de aangevraagde natuurvergunning dan ook niet mogen verlenen.
7. Het bestreden besluit (de natuurvergunning) voor de aangevraagde situatie was niet nodig. Het beroep van eisers is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en wijst de aanvraag van vergunninghouder voor het project af. Zolang de inrichting van vergunninghouder in werking is volgens de revisievergunning van 1 april 2019, is er geen natuurvergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb vereist. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting conform het Besluit proceskosten bestuursrecht) en in de reiskosten van de vertegenwoordiger van eisers.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2021 door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. Hutten en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. I.M.C. van Og, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.