ECLI:NL:RBOBR:2021:602

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
01/001628-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door achteruitrijden vrachtwagen

Op 17 februari 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 11 oktober 2019 te Eindhoven. De verdachte, bestuurder van een vrachtwagen, heeft gevaar op de weg veroorzaakt door abrupt te stoppen, in zijn achteruit te schakelen en direct achteruit te rijden zonder voldoende te kijken. Hierdoor heeft hij een bromfietser, die zich achter de vrachtwagen bevond, overreden, wat leidde tot de dood van deze persoon. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat niet kon worden vastgesteld dat zijn gedrag aanmerkelijke schuld opleverde. Echter, de rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gevaarlijk rijgedrag in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 1 jaar. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de zaak, waaronder de impact van het ongeval op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/001628-20
Datum uitspraak: 17 februari 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1970,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 februari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 oktober 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 11 oktober 2019 te Eindhoven, in elk geval in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een vrachtauto, merk DAF),
daarmede rijdende over de weg, de westelijke parallelweg van de Limburglaan,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam te handelen als volgt:
verdachte is rijdende op de westelijke parallelweg van de Limburglaan (in de richting van de Beemdstraat)
net voorbij de in-/uitrit van perceel [adres 2] (abrupt/ineens) gestopt en/of
is vervolgens vrijwel meteen/direct en/of zonder (voldoende) te kijken en/of zonder zich (voldoende) te overtuigen/vergewissen of er zich nog voertuig(en) en/of personen achter de vrachtauto bevonden, 18 meter achteruit gereden (waarbij de vrachtauto een bocht naar rechts maakte teneinde de in-/uitrit in te rijden),
waardoor verdachte met zijn vrachtauto tegen en/of op en/over een (direct) achter hem rijdende bromfiets (merk Piagio, tevens rijdende in de richting van de Beemdstraat) is gebotst/gereden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] , zijnde de bestuurder van die bromfiets) werd gedood;
subsidiair:
hij op of omstreeks 11 oktober 2019 te Eindhoven, in elk geval in Nederland,
als bestuurder van een voertuig (een vrachtauto, merk DAF),
daarmee rijdende op de weg, de westelijke parallelweg van de Limburglaan, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
immers is verdachte rijdende over de westelijke parallelweg van de Limburglaan (in de richting van de Beemdstraat)
net voorbij de in-/uitrit van perceel [adres 2] (abrupt/ineens) gestopt en/of
vervolgens vrijwel meteen/direct en/of zonder (voldoende) te kijken en/of zonder zich (voldoende) te overtuigen/vergewissen of er zich nog voertuig(en) en/of personen achter de vrachtauto bevonden, 18 meter achteruit gereden (waarbij de vrachtauto een bocht naar rechts maakte teneinde de in-/uitrit in te rijden),
waardoor verdachte met zijn vrachtauto tegen en/of op en/over een (direct) achter hem rijdende bromfiets (merk Piagio, tevens rijdende in de richting van de Beemdstraat) is gebotst/gereden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding. [1]
Op 11 oktober 2018 vond een verkeersongeval plaats op de westelijke parallelweg van de Limburglaan te Eindhoven. Bij dit verkeersongeval waren betrokken een door verdachte bestuurde vrachtauto en de achter hem rijdende bromfietser, [slachtoffer] . Ten gevolge van het verkeersongeval is [slachtoffer] om het leven gekomen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het primair ten laste gelegde bewezen te verklaren in die zin dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft – kort samengevat – aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat verdachte onvoldoende aandacht had voor het overige wegverkeer. Verdachte heeft het slachtoffer niet gezien en ook niet kunnen zien. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het enkele feit dat verdachte de andere verkeersdeelnemer niet tijdig heeft gezien geen schuld oplevert in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
De raadsvrouw heeft ook vrijspraak bepleit van het subsidiair ten laste gelegde omdat er in deze zaak sprake is van een noodlottig ongeval. Door een ongelukkige samenloop van omstandigheden was het slachtoffer niet zichtbaar voor verdachte. Verdachte heeft zich volgens de raadsvrouw dan ook niet schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW.
Het oordeel van de rechtbank.
Juridisch kader
Het schuldvereiste in de zin van artikel 6 van de WVW heeft betrekking op de relatie tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Voor een bewezenverklaring van het misdrijf op grond van artikel 6 van de WVW moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Voor deze ‘schuld’ is een min of meer grove of aanmerkelijke schuld vereist. Deze vorm van schuld wordt wel aangeduid als (aanmerkelijke) onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of onoplettendheid. Deze onvoorzichtigheid moet bovendien verwijtbaar zijn. Het gaat bij ‘schuld’ in deze zin dus in de kern om een ‘aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid’. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding is voldoende voor het aannemen van schuld. Het gaat om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel of het rijgedrag aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een bestuurder van een motorvoertuig wordt geëist. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Of sprake is van een dergelijke mate van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij is de weging en selectie van het beschikbare bewijsmateriaal voorbehouden aan de feitenrechter.
BeoordelingTer zitting heeft verdachte verklaard dat hij op de westelijke parallelweg van de Limburglaan reed waarbij hij iets te ver was doorgereden om de oprit van een klant op te kunnen rijden. Hierom heeft hij stevig geremd om te stoppen en moest toen een stuk achteruit rijden alvorens hij achteruit kon indraaien naar die oprit. Verdachte heeft, nadat hij zijn vrachtwagen net voorbij de in-/uitrit van perceel [adres 2] heeft gestopt, direct de schakelaar van zijn versnellingsbak omgezet waardoor de vrachtwagen in zijn achteruitrijversnelling werd gezet. Daarbij heeft verdachte verklaard dat het technisch niet anders kan dan dat zijn vrachtwagen even moet hebben stil gestaan. De schakelaar om de vrachtwagen in zijn achteruit te zetten kan alleen worden omgezet als de vrachtwagen – tenminste een moment - tot stilstand is gekomen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij, nadat hij in zijn achteruitkijkspiegels heeft gekeken en geen andere verkeersdeelnemers heeft gezien, direct achteruit is gaan rijden. Bovendien heeft hij daarvoor gedurende de rit over de parallelweg voortdurend gespiegeld en was ook op dat moment geen verkeer achter hem zichtbaar. Verdachte heeft verklaard dat hij, op het moment dat hij achteruit in een bocht naar rechts draaide, een krassend geluid heeft gehoord, waarna hij direct is gestopt.
Uit het proces-verbaal van ongevallenanalyse is het volgende gebleken. [2] Uit camerabeelden van een tankstation dat zich in de onmiddellijke nabijheid van het ongeval bevond, bleek dat de bromfiets op ongeveer 25 meter onderlinge afstand, midden achter de vrachtauto reed.
Proefondervindelijk is vastgesteld dat de bromfiets, indien deze zich rechts- dan wel linksachter de vrachtauto zou bevinden pas op een afstand van ongeveer 22 meter zichtbaar wordt in de buitenspiegels. Tevens is vastgesteld dat een éénsporig voertuig dat zich meer in het midden achter de vrachtauto bevindt, zelfs op 40 meter afstand niet zichtbaar is in de buitenspiegels.
Uit het rapport van de lijkschouwer is gebleken dat het slachtoffer onder de achterwielen van de vrachtwagen is terechtgekomen en ter plaatse aan zijn verwondingen is overleden. [3]
Gelet op het vorenstaande kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat verdachte het slachtoffer, dat op een afstand van ongeveer 25 meter in het midden achter de vrachtwagen reed, niet in de achteruitkijkspiegels heeft kunnen zien. Aan verdachte kan worden verweten dat hij de vrachtwagen ineens tot stilstand heeft gebracht, in zijn achteruit heeft gezet en direct achteruit is gaan rijden. Door niet een moment te wachten alvorens naar achter te rijden, heeft verdachte niet voor de meest veilige procedure gekozen en ander verkeer in gevaar gebracht. Daarbij komt, zoals verdachte heeft verklaard, dat hij niet voorafgaande aan dat achteruit rijden gebruik heeft gemaakt van zijn alarmlichten of knipperlicht. De rechtbank stelt vast dat er sprake is geweest van enkele (korte) momenten van onoplettendheid aan de zijde van verdachte. Bewijs voor ander onoplettend of onvoorzichtig rijgedrag ontbreekt. Bij deze stand van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat sprake is van de minimaal vereiste mate van schuld om tot bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 van de WVW te komen. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
De rechtbank is wel van oordeel dat het handelen van verdachte gevaarlijk rijgedrag oplevert in de zin van artikel 5 van de WVW. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door – in ieder geval enkele ogenblikken – onvoldoende oplettend te zijn geweest op het overige wegverkeer en achteruit te rijden zonder even te wachten, gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Dit gevaar heeft zich ook, op ernstige wijze, verwezenlijkt.
De rechtbank acht gelet op de in de inleiding genoemde bewijsmiddelen en hetgeen zij hiervoor heeft overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierna bewezen is verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 11 oktober 2019 te Eindhoven, als bestuurder van een voertuig (een vrachtauto, merk DAF), daarmee rijdende op de weg, de westelijke parallelweg van de Limburglaan, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, immers is verdachte rijdende over de westelijke parallelweg van de Limburglaan (in de richting van de Beemdstraat) net voorbij de in-/uitrit van perceel [adres 2] abrupt/ineens gestopt en vervolgens vrijwel direct en zonder voldoende te kijken en zonder zich voldoende te vergewissen of er zich nog voertuigen en/of personen achter de vrachtauto bevonden, 18 meter achteruit gereden (waarbij de vrachtauto een bocht naar rechts maakte teneinde de in-/uitrit in te rijden), waardoor verdachte met zijn vrachtauto tegen en op en over een direct achter hem rijdende bromfiets (merk Piagio, tevens rijdende in de richting van de Beemdstraat) is gereden.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde op te leggen een werkstraf van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid gevorderd gelet op het werk van verdachte.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden dat de impact van het ongeval op verdachte groot is en dat hij naar de nabestaanden van het slachtoffer toe zijn uiterste best heeft gedaan om contact te onderhouden en hen te ondersteunen waar mogelijk.
Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dan verzoekt de raadsvrouw te volstaan met een voorwaardelijke rijontzegging en eventueel een taakstraf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt door zijn vrachtwagen ineens te stoppen, in zijn achteruit te zetten en zonder even af te wachten of zich nog verkeer achter hem bevond, direct achteruit te gaan rijden. Hierdoor heeft hij de bromfietser achter hem overreden, die daardoor is komen te overlijden.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de gevolgen van dit verkeersongval. Aan het slachtoffer is het leven ontnomen en het ongeval heeft verstrekkende gevolgen voor zijn nabestaanden, hetgeen door het voorhouden van de slachtofferverklaring tijdens de zitting goed invoelbaar is verwoord.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging ook rekening met de omstandigheid dat verdachte vanaf het begin oprecht zijn bezorgdheid en medeleven naar de nabestaanden van het slachtoffer heeft getoond. Verdachte heeft verder zijn medewerking verleend aan het opsporingsonderzoek.
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf kijkt de rechtbank, bij gebrek aan oriëntatiepunten ten aanzien van overtreding van artikel 5 van de WVW, naar wat in soortgelijke zaken wordt opgelegd. De rechtbank overweegt daarbij dat het verschil tussen een bewezenverklaring ter zake van overtreding van artikel 5 van de WVW en een bewezenverklaring ter zake van overtreding van artikel 6 van de WVW is gelegen in de mate van verwijtbaarheid van het verkeersgedrag waardoor de aanrijding is veroorzaakt en dat die mate in het geval van overtreding van 5 van de WVW gering is, ondanks dat dergelijke overtredingen tragische gevolgen kunnen hebben, zoals in onderhavige zaak. Dit vertaalt zich in een lichtere strafmaat dan wanneer artikel 6 van de WVW is overtreden en dus ook tot een lichtere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank oplegt de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank acht, alles afwegende, het opleggen van een taakstraf van 120 uur een passende strafrechtelijke reactie op het bewezenverklaarde handelen, subsidiair 60 dagen hechtenis indien verdachte deze taakstraf niet (tijdig) verricht.
Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk dat aan verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden wordt opgelegd, met een proeftijd van één jaar. Door deze bijkomende straf wordt het gevaarzettend karakter van het gepleegde delict in de bestraffing tot uitdrukking gebracht. De rechtbank zal deze straf geheel voorwaardelijk opleggen, waarbij mede in overweging is genomen dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft in verband met zijn werk.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d Wetboek van Strafrecht
5, 177, 179 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Vrijspraak

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:
subsidiair:
overtreding van het bepaalde in artikel 5 Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:
- een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. P.E.M. Messer-Dinnissen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van Langen - Wouda, griffier,
en is uitgesproken op 17 februari 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, Dienst Regionale Operationele Samenwerking, Afdeling Infrastructuur, Team Verkeer, Verkeersongevallen Afhandeling, Tactische Opsporing d.d. 15 december 2019, genummerd PL2100-2019212077, aantal pagina’s: 71. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier. Het aanvullend proces-verbaal van de Dienst Regionale Recherche, Afdeling Specialistische Ondersteuning, Team Forensische Opsporing van de Nationale
2.een proces-verbaal Ongevallenanalyse de dato 25 november 2019, p. 29-30.
3.een rapport van de lijkschouwer [naam] d.d. 11 oktober 2019.