ECLI:NL:RBOBR:2021:6017

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
20/3689T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor tijdelijk verkooppunt en proeflokaal in natuurgebied De Maashorst

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 17 november 2021, wordt de omgevingsvergunning voor een tijdelijk verkooppunt en proeflokaal voor vleesproducten in Uden beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester en wethouders (B&W) de vergunning in redelijkheid hebben verleend, maar dat er gebreken zijn in de omschrijving en de vergunningvoorschriften. De vergunning vermeldt niet dat deze ook geldt voor de droog- en opslagruimte, wat moet worden hersteld. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd is met de rechtszekerheid en geeft B&W de gelegenheid om de gebreken te herstellen. De eisers, die bezwaar hebben gemaakt tegen de vergunning, wonen nabij het perceel en zijn bezorgd over de impact van de activiteiten op het natuurgebied De Maashorst. De rechtbank stelt vast dat de vergunning niet duidelijk genoeg is en dat de voorschriften onvoldoende rechtszekerheid bieden. De rechtbank draagt B&W op om binnen twee weken te melden of zij gebruik maken van de gelegenheid om de gebreken te herstellen, en stelt een termijn van acht weken voor het herstel.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/3689T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2021 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers,

(gemachtigde: mr. F.K. van den Akker),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden,

(gemachtigde: J.J.S. Buddingh).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder](vergunninghouder), te Cuijk.

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan voor een periode van tien jaar voor de realisering van een Bed & Breakfast, een tijdelijk verkooppunt en een proeflokaal voor vleesproducten aan de [adres] te Uden (het perceel).
Bij besluit van 9 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook de vergunninghouder is verschenen.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1. Op het perceel van vergunninghouder staan een woning (oppervlakte van 262 m2) met aangebouwd bijgebouw (53 m2) en twee vrijstaande bijgebouwen (van in totaal 675 m2). Eisers wonen aan de [adres] te Uden. Hun perceel ligt hemelsbreed op een afstand van 85 meter van de grens van het perceel van vergunninghouder.
1.2.
Op grond van het bestemmingsplan “Partiële herziening Buitengebied 2017” (het bestemmingsplan) heeft het perceel de bestemming “Wonen”. Vergunninghouder wil het perceel ook gebruiken voor activiteiten die niet in deze bestemming passen. Daarom heeft hij op 2 december 2019 een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan ingediend.
1.3.
In de aanvraag staat dat het gaat om een “omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan voor een Bed & Breakfast en een verkooppunt en proeflokaal” op het perceel. Bij de aanvraag heeft vergunninghouder onder meer een ruimtelijke onderbouwing gevoegd. [1] De ruimtelijke onderbouwing bevat een beschrijving van wat vergunninghouder wil realiseren. Volgens die beschrijving houdt vergunninghouder hobbymatig enkele Duroc varkens voor de productie van vlees. Het gaat om maximaal vier varkens en de daarbij behorende nog niet gespeende biggen. Vergunninghouder wil een belevingsruimte met proeflokaal en verkooppunt voor het vlees dat hij op zijn perceel produceert. De belevingsruimte met proeflokaal en verkooppunt zal maximaal 50 m2 groot worden. Vergunninghouder wil ook een opslagruimte om de vleesproducten voor een langere periode te drogen en op te slaan. De opslagruimte zal maximaal 70 m2 groot worden. Tot slot wil vergunninghouder een Bed & Breakfast realiseren. De belevingsruimte met proeflokaal en verkooppunt, opslagruimte en Bed & Breakfast komen in de vrijstaande bijgebouwen.
1.4.
Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verleend. Voor wat betreft de belevingsruimte met proeflokaal, verkooppunt en droog- en opslagruimte heeft verweerder dat gedaan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo [2] en artikel 4, lid 11 van bijlage II van het Bor. [3] Verweerder heeft voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden.
Beroepsgronden
2.
De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden. Eisers hebben geen beroepsgronden aangevoerd tegen de omgevingsvergunning voor de Bed & Breakfast. De rechtbank gaat daarom alleen in op de omgevingsvergunning voor de belevingsruimte met proeflokaal, verkooppunt en droog- en opslagruimte. De regels die de rechtbank bij haar beoordeling hanteert, zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Vergunde activiteit niet passend in natuurgebied?
3.
Eisers voeren aan dat een verkooppunt en proeflokaal voor vleesproducten (feitelijk een bedrijfsmatige detailhandel- en horecagelegenheid) niet passend is in het natuurgebied De Maashorst, waar het gebied Slabroek een onderdeel van is. Dat natuurgebied is als stiltegebied is aangewezen en is al zwaar belast met recreatieve functies en activiteiten. Eisers wijzen er ook op dat het bestemmingsplan een wijziging van de bestemming ten behoeve van detailhandel alleen mogelijk maakt binnen een bebouwingsconcentratie. Slabroek is niet als bebouwingsconcentratie aangewezen. Eisers zeggen dat niet valt in te zien waarom voor [adres] van het beleid kan en mag worden afgeweken. Verweerder heeft die nadere motivering volgens eisers niet gegeven.
4. De rechtbank gaat ervan uit dat eisers wijzen op artikel 24.7.3, lid d. onder sub 2. van de planregels. Deze bepaling schrijft voor dat een wijziging van de bestemming door verweerder binnen een bouwvlak ten behoeve van detailhandel uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de zone ‘overige zone – bebouwingsconcentratie’. Deze verwijzing gaat echter niet op. Verweerder heeft namelijk geen gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. Verweerder heeft de bestemming niet gewijzigd, maar heeft een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan. Nu verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid in artikel 24.7.3, lid d. onder sub 2. van de planregels, hoefde hij de voorwaarden die in die bepaling zijn genoemd niet in acht te nemen.
4.1.
De beslissing van verweerder om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid verweerder, waarbij verweerder beleidsruimte heeft. De rechtbank beoordeelt of verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn besluit om een omgevingsvergunning te verlenen. Om dat te kunnen beoordelen, kijkt de rechtbank eerst welke afweging verweerder heeft gemaakt.
4.2.
Verweerder heeft bij zijn afweging betrokken dat de wens van de bewoners in Slabroek om van Slabroek geen bebouwingsconcentratie in het bestemmingsplan te maken, niet wil zeggen dat een tijdelijke belevingsruimte met toebehoren op een bestaande locatie niet mogelijk zou zijn. Volgens verweerder is geen sprake van een volwaardige detailhandelsvestiging en evenmin van een horeca-activiteit in de zin van de Drank- en horecawet. Volgens verweerder hoeft niet te worden gevreesd voor verkeers- en parkeeroverlast. Het kleinschalige verkooppunt is bedoeld voor de mensen die al in het gebied recreëren. Het betreft dan voornamelijk fietsers en wandelaars. Voor de incidentele bezoeker die met de auto komt is op eigen terrein ruim voldoende parkeergelegenheid aanwezig. In het gebied zijn al voorzieningen voor recreatie en toerisme aanwezig, zoals het bezoekerscentrum en Blauwrijk. De beleveringsruimte van vergunninghouder draagt hier in de visie van verweerder op kleinschalige wijze aan bij.
4.3.
Verweerder heeft met het voorgaande onderbouwd waarom hij, ondanks de ligging in het natuur- en stiltegebied de Maashorst, instemt met de tijdelijke belevingsruimte met verkooppunt en opslag. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen omgevingsvergunning heeft verleend voor een bedrijfsmatige detailhandel- en horecagelegenheid. Indien vergunninghouder, zoals eisers zeggen, feitelijk wel een bedrijfsmatige detailhandel- en horecagelegenheid zou exploiteren, zou hij afwijken van de omgevingsvergunning. Verweerder kan dan handhavend optreden. Eisers hebben verder niet onderbouwd waarom zij het niet eens zijn met de afweging die verweerder heeft gemaakt. De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot verlening van de omgevingsvergunning heeft kunnen komen.
4.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
Omvang omgevingsvergunning: zijn de hamdrogerij en opslagruimte vergund?
5. Eisers voeren aan dat niet duidelijk is of de verleende omgevingsvergunning ook de zogenaamde hamdrogerij en opslagruimte van in totaal 70 m2 omvat. In de omgevingsvergunning wordt alleen het verkooppunt met proeflokaal als vergunde activiteit genoemd. De voorschriften die aan de omgevingsvergunning zijn verbonden gaan echter ook over de omvang en het gebruik van de hamdrogerij en opslagruimte. Verder wordt in
§ 1.3 van de ruimtelijke onderbouwing gesteld dat de opslagruimte op grond van het bestemmingsplan niet mogelijk is en dat daarvoor een vergunning voor tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan nodig is. De Onafhankelijke commissie bezwaarschriften (OCB) stelt in haar advies enerzijds dat vergunning is verleend voor een tijdelijk verkooppunt en proeflokaal en anderzijds dat sprake is van een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan voor een belevingsruimte met proeflokaal, verkooppunt en droog- en opslagruimte. Vanwege deze onduidelijkheid, zijn zowel het primaire besluit als het besluit op bezwaar onzorgvuldig voorbereid en leiden die besluiten volgens eisers tot rechtsonzekerheid.
6. Tijdens de zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat is beoogd om de droog- en opslagruimte onder de omgevingsvergunning te laten vallen. De droog- en opslagruimte zijn echter ten onrechte niet genoemd in de omschrijving van de omgevingsvergunning. Daarin worden alleen het verkooppunt en het proeflokaal voor vleesproducten genoemd. Deze omissie in de omgevingsvergunning is niet hersteld in het bestreden besluit. Door deze omissie biedt de omgevingsvergunning naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rechtszekerheid.
6.1.
De beroepsgrond slaagt.
Vergunningvoorschriften7. Eisers hebben de volgende bezwaren tegen de vergunningvoorschriften.
Zij gaan ervan uit dat wellicht inderdaad kleinschalige detailhandel wordt beoogd. De verleende omgevingsvergunning maakt echter een volwaardige detailhandelsvestiging mogelijk. Dat komt doordat de omvang van de detailhandel in de voorschriften niet of onvoldoende is begrensd.
/ Niet bepaald is dat detailhandel alleen in de belevingsruimte mag plaatsvinden.
/ Bepaald is dat in de belevingsruimte alleen de ter plaatse geproduceerde vleesproducten van de Duroc varkens mogen worden verkocht, maar niet geregeld is hoeveel van die producten mogen worden verkocht.
/ Het voorschrift over niet beroepsmatig gebruik van de hamdrogerij en opslagruimte voor verwerking van vlees afkomstig van vier hobbymatig gehouden varkens en bijbehorende niet gespeende biggen is niet te begrijpen. Als vier varkens en bijbehorende ongespeende biggen worden gehouden met als doel deze te slachten en het vlees na verwerking ter plaatse te verkopen, is geen sprake van een niet beroepsmatige activiteit en evenmin van het hobbymatig houden van die dieren. Er is dan sprake van een bedrijfsmatige slagerij, met daarbij, vanwege het proeflokaal, een bedrijfsmatige horecagelegenheid. En dat geldt temeer omdat in het voorschrift wel is bepaald dat het vlees afkomstig mag zijn van maximaal vier varkens, maar geen tijdseenheid is aangegeven. Als vergunninghouder elke week of elke maand vier nieuwe varkens laat komen die hij vervolgens korte tijd houdt en daarna slacht, kan hij volgens eisers heel veel vlees verwerken en verkopen.
8. De rechtbank overweegt het volgende.
8.1. Volgens verweerder en vergunninghouder is het de bedoeling dat de verkoop van vleesproducten alleen in de belevingsruimte plaatsvindt. De rechtbank stelt vast dit niet expliciet is bepaald in de vergunningvoorschriften. Het vergunningvoorschrift over de verkoop van vleesproducten is daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk.
8.2.
Volgens verweerder en vergunninghouder is het de bedoeling dat alleen vleesproducten van maximaal vier hobbymatig gehouden varkens en de daarbij behorende gespeende biggen worden verkocht. De rechtbank stelt vast dat dit niet expliciet is bepaald in de vergunningvoorschriften. In het voorschrift over de hamdrogerij en opslagruimte staat wel een beperking tot het vlees afkomstig van maximaal vier hobbymatig gehouden varkens en de daarbij behorende niet gespeende biggen. Deze beperking staat echter niet in het voorschrift over de verkoop van vleesproducten. De rechtbank acht het vergunningvoorschrift over de verkoop van vleesproducten ook daarom onvoldoende duidelijk.
8.3.
In het vergunningvoorschrift over de hamdrogerij met opslagruimte staat dat die geen beroepsmatig karakter mag hebben, maar passend is bij de verwerking van een hoeveelheid vlees afkomstig van maximaal vier hobbymatig gehouden varkens en de daarbij behorende niet gespeende biggen. De rechtbank begrijpt uit het verhandelde ter zitting dat het de bedoeling van vergunninghouder is om vier Duroc varkens te houden en hun niet gespeende biggen te laten slachten en het vlees te verkopen. Dit is echter niet in het vergunningvoorschrift vastgelegd. De rechtbank acht dit vergunningvoorschrift dan ook onvoldoende duidelijk.
8.4.
De rechtbank volgt eisers niet in de stelling dat sprake is van een bedrijfsmatige slagerij, met daarbij, vanwege het proeflokaal, een bedrijfsmatige horecagelegenheid. De omgevingsvergunning heeft geen betrekking op het gebruik als slagerij. Dat gebruik is niet toegestaan. De omgevingsvergunning heeft evenmin betrekking op een bedrijfsmatige horecagelegenheid. Het gaat immers alleen om een proeflokaal voor en verkoop van ter plaatse geproduceerde vleesproducten. De toestemming voor de verkoop heeft geen betrekking op andere producten, zoals bijvoorbeeld dranken. In de vergunningvoorschriften staat expliciet dat het verboden is om alcoholhoudende dranken te verstrekken. Het toegestane gebruik van de belevingsruimte kan dan ook niet worden aangemerkt als bedrijfsmatige horeca.
8.5.
De beroepsgrond slaagt ten dele. De vergunningvoorschriften zijn niet duidelijk genoeg en bieden daarmee onvoldoende rechtszekerheid.
Openingstijden verkooppunt
9. Eisers voeren aan dat de OCB in haar advies heeft overwogen dat het verkooppunt alleen in de weekenden geopend is, behoudens tijdens vakantieperioden, en vooral bedoeld is voor mensen die al in het gebied recreëren (wandelaars en fietsers). Dat is op geen enkele manier in de omgevingsvergunning gewaarborgd. De vergunning maakt het mogelijk dat het verkooppunt het hele jaar door dagelijks voor een ieder geopend is en ook in dat opzicht dus als een volwaardige detailhandels- en horecagelegenheid gaat functioneren.
10. De rechtbank stelt vast dat in de vergunningvoorschriften geen openingstijden zijn opgenomen. Eisers hebben niet onderbouwd waarom een beperking van de openingstijden nodig zou zijn om te voorkomen dat het verkooppunt als een volwaardige detailhandels- en horecagelegenheid gaat functioneren. Zoals hiervoor al is overwogen, is bij de omgevingsvergunning geen toestemming verleend bedrijfsmatige horeca. Er is slechts toestemming verleend voor ondergeschikte detailhandel. Dat het om ondergeschikte detailhandel gaat, wordt gewaarborgd door de beperkte oppervlakte van de belevingsruimte in combinatie met de beperking van de verkoop tot ter plaatse geproduceerde vleesproducten.
10.1.
De beroepsgrond slaagt niet.
Vergunninghouder maakt al gebruik van de ruim vergunde mogelijkheden
11.
Eisers voeren aan dat de verleende vergunning veel grotere gebruiksmogelijkheden biedt ten opzichte van datgene waar verweerder en de OCB vanuit zijn gegaan. In de bezwaarprocedure hebben zij gewezen op de website www.smaakvanstreeck.nl waarmee vergunninghouder adverteert voor zijn bedrijf. Die website laat zien dat allerminst sprake is van een kleinschalige nevenactiviteit gericht op “toevallig passerende recreanten en incidentele gerichte bezoekers”. Vergunninghouder adverteert onder meer met (BBQ-pakketten) vlees dat kan worden besteld en afgehaald en met vlees dat aan horecabedrijven kan worden geleverd. En daarbij gaat het ook niet alleen om varkensvlees, laat staan om
varkensvlees afkomstig van “hobbymatig gehouden” Duroc varkens. Daartegen kan op basis van de nu verleende omgevingsvergunning niet handhavend worden opgetreden, wat dus ook niet gebeurt.
12. De rechtbank overweegt dat het feitelijke gebruik dat vergunninghouder van de omgevingsvergunning maakt hier niet aan de orde is. Als dat feitelijke gebruik niet in overeenstemming is met de verleende omgevingsvergunning kan verweerder handhavend optreden. Deze procedure gaat niet over handhaving maar over de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank ziet in wat eisers over het feitelijke gebruik hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de verleende omgevingsvergunning onrechtmatig is.
12.1.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
13. Zoals hiervoor is overwogen is het bestreden besluit in strijd met de rechtszekerheid (zie de overwegingen 6, 8.1 tot en met 8.3 en 8.5,. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Daartoe dient verweerder de droog- en opslagruimte op te nemen in de omschrijving van de omgevingsvergunning. Verder dient verweerder de vergunningvoorschriften te verduidelijken. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
14.
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers en vergunninghouder in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
15.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de in de overwegingen 6, 8.1 tot en met 8.3 en 8.5 bedoelde gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 17 november 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak te ondertekenen. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht(Wabo)
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder vergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
In artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
2º In de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
(…)
Artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo bepaalt dat aan een omgevingsvergunning de voorschriften worden verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20. (…) De aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften zijn op elkaar afgestemd.
Besluit omgevingsrecht(Bor)
Op grond van artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Op grond van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Bestemmingsplan Partiële herziening buitengebied 2017(het bestemmingsplan)
Artikel 24 Wonen
24.7 Wijzigingsbevoegdheid
24.7.3 Wijziging ten behoeve van niet-agrarische functies
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van niet-agrarische functies, anders dan wonen, met dien verstande dat:
d. Indien een bouwvlak aanwezig is, is wijziging uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak, onder de volgende voorwaarden en ten behoeve van de volgende functies:
(…)
2. wijziging ten behoeve van detailhandel en zelfstandige kantoorfuncties is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding “overige zone – deelgebied agrarisch”;
(…)

Voetnoten

1.Deze ruimtelijke onderbouwing is op 29 november 2019 opgesteld door DLV Advies.
2.Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3.Besluit omgevingsrecht.