Op 2 november 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een besloten vennootschap, hierna verzoekster, tegen mr. J.A.M. van den Berk, de rechter in een civiele procedure. Verzoekster was gedaagde in conventie en eiseres in reconventie in een zaak met nummer 8885360 CV EXPL 20-6142. De wraking werd ingediend naar aanleiding van een procesbeslissing van de rechter om vonnis te wijzen, zonder verzoekster de gelegenheid te geven te reageren op de laatste argumenten van de wederpartij. Verzoekster stelde dat de rechter niet voor het eerst haar de kans had ontnomen om te reageren, wat haar deed vrezen voor de onpartijdigheid van de rechter.
De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van concrete omstandigheden die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De kamer benadrukte dat een procesbeslissing, zoals het wijzen van vonnis, op zich geen grond voor wraking kan zijn. De verzoekster had haar wrakingsverzoek te laat ingediend voor een eerdere beslissing van de rechter, waardoor dit deel van het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. De wrakingskamer concludeerde dat de gronden voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter partijdig was, en verklaarde het verzoek voor een gedeelte niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, in aanwezigheid van de griffier.