ECLI:NL:RBOBR:2021:5992

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
WR 21/031
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure wegens vermeende partijdigheid

Op 2 november 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een besloten vennootschap, hierna verzoekster, tegen mr. J.A.M. van den Berk, de rechter in een civiele procedure. Verzoekster was gedaagde in conventie en eiseres in reconventie in een zaak met nummer 8885360 CV EXPL 20-6142. De wraking werd ingediend naar aanleiding van een procesbeslissing van de rechter om vonnis te wijzen, zonder verzoekster de gelegenheid te geven te reageren op de laatste argumenten van de wederpartij. Verzoekster stelde dat de rechter niet voor het eerst haar de kans had ontnomen om te reageren, wat haar deed vrezen voor de onpartijdigheid van de rechter.

De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van concrete omstandigheden die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De kamer benadrukte dat een procesbeslissing, zoals het wijzen van vonnis, op zich geen grond voor wraking kan zijn. De verzoekster had haar wrakingsverzoek te laat ingediend voor een eerdere beslissing van de rechter, waardoor dit deel van het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. De wrakingskamer concludeerde dat de gronden voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter partijdig was, en verklaarde het verzoek voor een gedeelte niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 21/031
Beslissing van 2 november 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek ex artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] ), statutair gevestigd in [vestigingsplaats] , kantoorhoudende in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. J.A.M. van den Berk,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Verzoekster is gedaagde in conventie en eiseres in reconventie in de civiele procedure met zaaknummer 8885360 \ CV EXPL 20-6142. Wederpartij in deze zaak (eiseres in conventie en gedaagde in reconventie) is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam] ). De rechter behandelt deze zaak als kantonrechter.
Bij vonnis van 11 maart 2021 is een comparitie van partijen bevolen. De comparitie stond gepland op 28 mei 2021 (online, via Skype for Business), maar is niet doorgegaan. Nadien heeft ook geen comparitie plaatsgevonden, omdat [naam] en verzoekster de rechtbank in juni 2021 hebben laten weten dat zij er de voorkeur aan geven om schriftelijk verder te procederen. Verzoekster heeft op 24 augustus 2021 een conclusie van dupliek in conventie genomen. [naam] heeft op 23 september 2021 een conclusie van dupliek in reconventie genomen. Vervolgens heeft de rechter [naam] en verzoekster bij brief van 24 september 2021 laten weten dat zij vonnis zal wijzen en er naar streeft dit vonnis kort na 21 oktober 2021 toe te sturen.
Verzoekster heeft bij brief van 18 oktober 2021 de rechter gewraakt.

2.Het wrakingsverzoek

Verzoekster heeft de rechter gewraakt naar aanleiding van de beslissing van 24 september 2021 om vonnis te wijzen. Verzoekster vindt dat de rechter haar ten onrechte niet in staat heeft gesteld om nog te reageren op de laatste door [naam] ingebrachte argumenten (de conclusie van dupliek in reconventie). Verzoekster stelt dat het niet de eerste keer is dat de rechter in deze zaak verzoekster niet de gelegenheid gaf om nog te reageren op de laatste door [naam] naar voren gebrachte argumenten. In haar conclusie van antwoord in conventie van 26 november 2020 heeft verzoekster de vraag opgeworpen of de kantonrechter bevoegd is gelet op de hoogte van de door [naam] in conventie gevorderde geldsom. Verzoekster stelt dat de rechter ook bij de beoordeling van dit incident verzoekster niet in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op wat [naam] hierover naar voren heeft gebracht. Mede gelet hierop vreest verzoekster dat de rechter de door [naam] als laatste ingebrachte argumenten als onweersproken zal beoordelen en gebruiken voor de motivering van het vonnis. Er zijn dus voldoende redenen om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter, aldus verzoekster.

3.De beoordeling

3.1
Op grond van artikel 36 Rv kan een rechter alleen worden gewraakt als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden (artikel 37 lid 1 Sv).
3.2
De rechter heeft [naam] en verzoekster bij brief van 24 september 2021 laten weten dat zij vonnis zal wijzen. Dat is een procesbeslissing. Zo’n beslissing kan als zodanig nimmer een grond voor wraking vormen. De wrakingskamer mag niet oordelen over de juistheid van de beslissing van 24 september 2021. Dat moet de appelrechter doen, als daarover tenminste bij de appelrechter wordt geklaagd. De wrakingskamer mag ook niet oordelen over de motivering van een procesbeslissing. Dit is uitsluitend anders indien de (motivering van de) procesbeslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen, niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI: NL:HR:2018:1413). De door verzoekster gestelde feiten en omstandigheden rechtvaardigen niet dat aan die strenge maatstaf is voldaan.
3.3
Het verzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen.
Nadat verzoekster op 26 november 2020 een conclusie van antwoord in conventie had gegeven, heeft de rechter op 28 januari 2021 beslist over het daarin opgenomen incident. Voor zover het verzoek betrekking heeft op de (totstandkoming van de) beslissing van 28 januari 2021 is het te laat ingediend. Het verzoek is in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk.
3.4
Omdat wrakingsgronden bij een wrakingsverzoek alle tegelijk moeten worden voorgedragen kunnen deze niet later ter zitting van de wrakingskamer of in een schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek worden aangevuld. Een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek bij de wrakingskamer kan daar niets aan veranderen.
3.5
Gelet op al het voorgaande is het verzoek voor een gedeelte kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond. Bij deze stand van zaken kan een behandeling ter zitting dan ook achterwege blijven.

4.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het wrakingsverzoek voor zover dit betrekking heeft op de (totstandkoming van de) beslissing van 28 januari 2021 kennelijk niet-ontvankelijk;
  • verklaart het wrakingsverzoek voor het overige kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 2 november 2021 door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter,
mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en mr. T. van de Woestijne, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 39 lid 5 Rv).