In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, op 11 juni 2020 een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van Stichting [naam] tegen mr. E. Loesberg, die als voorzieningenrechter optrad in een kort geding. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van eerdere kort gedingen waarin de rechter in het nadeel van verzoekster had beslist. De rechtbank heeft kennisgenomen van de processen-verbaal van de eerdere zittingen en het schriftelijke wrakingsverzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 mei 2020 zijn partijen gehoord via videoconferentie. Verzoekster betoogde dat de rechter niet onbevooroordeeld kon oordelen, onderbouwd met eerdere uitspraken van de rechter die volgens verzoekster een gevoel van vooringenomenheid opriepen.
De rechtbank overwoog dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraken van de rechter, hoewel in het nadeel van verzoekster, niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank merkte op dat de uitlatingen van de rechter in het verleden niet meer de schijn van partijdigheid konden oproepen, gezien de tijd die verstreken was. Bovendien was er geen bewijs dat de beslissingen van de rechter voortkwamen uit vooringenomenheid.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen, waarbij de beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 juni 2020.